Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Grenzen aan de groei. Deel 2 (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van Grenzen aan de groei. Deel 2
Afbeelding van Grenzen aan de groei. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Grenzen aan de groei. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.38 MB)

ebook (3.27 MB)

XML (1.44 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/interview(s)
non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Grenzen aan de groei. Deel 2

(1974)–Willem Oltmans–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

50 gesprekken over het rapport van de Club van Rome


Vorige Volgende
[pagina 228]
[p. 228]

Jermen M. Gvishiani

Jermen M. Gvishiani werd in 1928 in Georgië geboren. Hij studeerde aanvankelijk sociologie en filosofie en werd wat men in Moskou noemt, corresponderend lid van de Sowjet-academie van wetenschappen. In 1951 studeerde hij aan het instituut voor internationale betrekkingen. Van 1951 tot 1955 diende hij in de Sowjet-marine. Sedert 1955 is hij werkzaam bij het onder de ministerraad van de Sowjet-Unie ressorterende staatscomité voor de techniek. In 1965 werd hij tot plaatsvervangend voorzitter van de staatscommissie voor wetenschap en techniek van de Sowjet-academie van wetenschappen benoemd. Van 1966 tot 1968 doceerde hij bovendien aan de filosofische faculteit van de Moskouse staatsuniversiteit. Sedert 1969 houdt professor Gvishiani zich in het bijzonder bezig met managementproblemen en staat hij aan het hoofd van een speciale faculteit welke op dit gebied concreet sociaal onderzoek verricht voor de academie van wetenschappen. Dr. Gvishiani is gehuwd met een dochter van premier Aleksei N. Kosygin. Mevrouw Gvishiani studeerde geschiedenis en publiceerde onder meer een studie over de Amerikaanse buitenlandse politiek. Professor Gvishiani schreef in 1962 Sotsiologia biznesa. Na enkele andere werken verscheen in 1972 in het Engels Organisation and Management (Progress Publishers, Moskou).
In 1972 werd dr. Gvishiani bovendien gekozen tot voorzitter van het te Wenen in het Laxenburg Paleis gevestigde International Institute for Applied Systems Analysis (i.i.s.a.). Hij onderhoudt contacten met dr. Aurelio Peccei van de Club van Rome en woonde, samen met andere Sowjet-functionarissen, in 1974 officieel de Club van Rome-jaarvergadering in WestBerlijn bij.

Al in 1971 heeft u mij erop gewezen dat een model, zoals dat voor het Rapport van de Club van Rome werd gebruikt, te weinig aandacht besteedde aan psychologische en sociale factoren, terwijl de problemen die in het Rapport werden opgeworpen, bovendien multidisciplinair moesten worden aangepakt. Nu werken Club van Rome-teams in Japan, Nederland en Latijns-Amerika aan nieuwe wereldmodellen die wel op een multidisciplinaire benadering zijn gebaseerd.

In de wereld waarin wij leven voltrekken zich diepgaande en ogenschijnlijk onherroepelijke veranderingen. Het enorme groeitempo van de sociale ontwikkeling, de transformatie van wetenschap in een directe produktiekracht, de voortdurend toenemende invloed die de mens op zijn leefwereld uitoefent, de tegenstellingen binnen het wetenschappelijk en technologisch proces - het zijn allemaal factoren die zelfs een onverbeterlijke idealist dwingen in realistische termen te denken. De mensheid staat voor problemen die terecht overal ter wereld tot diepe bezorgdheid leiden. Eén van deze problemen, ‘grenzen aan de groei’, is onder politici, wetenschapsmensen en het grote publiek reeds een algemeen gespreksthema geworden. De publikatie van het Rapport van de Club van Rome heeft er belangrijk toe bijgedragen om dit probleem in het middelpunt van de belangstelling te brengen, naar ik begrepen heb, vooral ook in uw land, in Nederland. Het Rapport heeft tot bezorgdheid en in sommige gevallen

[pagina 229]
[p. 229]

zelfs tot een zeer pessimistische toekomstvisie geleid, en is daarnaast onderwerp geweest van diepgaande meningsverschillen.

De Sowjet-geleerden zijn zeer goed op de hoogte van de activiteiten van de Club en andere soortgelijke organisaties. Wij verschillen echter in sommige opzichten van mening met het wetenschappelijk team van de Club, zoals bijvoorbeeld de wijze waarop het probleem van de ‘grenzen aan de groei’ wordt benaderd of de evaluatie en interpretatie van het op het m.i.t. ontwikkelde wereldmodel. Desondanks ontstaat er langzamerhand een zekere samenwerking bij het ontwerpen van wereldmodellen, zoals bijvoorbeeld op het pas opgerichte instituut voor toegepaste systeemanalyse in Wenen, waar ook een aantal Sowjet-geleerden actief bij zijn betrokken en waar nog dit jaar - 1974 - een reeks conferenties aan dit onderwerp zullen worden gewijd met deelname van zowel leden van de Club van Rome als wetenschapsmensen uit de Sowjet-Unie. Ik hoop dat deze bijeenkomsten zullen uitmonden in een nieuw type wereldmodel, gebaseerd op een multidisciplinaire benadering, omdat deze nu eenmaal het nauwst bij de concrete werkelijkheid aansluit. De verbetering van de internationale betrekkingen, of zo men wil, de wijsheid waarvan momenteel op het internationale toneel blijk wordt gegeven, kan belangrijk tot het succes op dit gebied bijdragen.

 

Bij het schrijven van het eerste deel met interviews met wetenschapsmensen uit het Westen, sprak ik bijvoorbeeld met een prominente econoom van de universiteit van Yale, die mij vertelde dat hij niet inzag waarom hij het probleem van de ‘grenzen aan de groei’ met professor Forrester van het m.i.t. zou bespreken, want, zo zei hij: ‘Ik ben econoom. Wat moet ik met een systeemanalist?’ Professor Barry Commoner put zich uit om steeds maar weer met nadruk op de maatschappelijke verantwoordelijkheden van wetenschappers te wijzen, maar wat dit betreft lijkt hij een roepende in de woestijn.

De kwestie van het wantrouwen en de jaloezie fussen wetenschapsmensen is misschien meer van morele aard, al hangt het inderdaad nauw samen met de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de wetenschapsman. Tenslotte kan ook een geleerde niet in een ivoren toren leven, los van alle maatschappelijke behoeften en doeleinden. Ik geloof dan ook dat professor Commoner de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de wetenschapsman terecht benadrukt.

Maar ik wil terugkomen op het belang en de noodzaak van een multidisciplinaire benadering van problemen op grote schaal. Dat er inderdaad sprake is van een noodzaak, laat voor ons geen twijfel. Wij zijn in de Sowjet-Unie dan ook al gekomen tot het organiseren van wetenschappelijke teams, samengesteld uit specialisten van verschillende richtingen. Hoe deskundig een geleerde ook op zijn speciale vakgebied mag zijn, wanneer hij een gecompliceerd probleem systeemanalytisch wil benaderen wordt hij gedwongen met specialisten op andere terreinen samen te werken.

In de Sowjet-academie van wetenschappen, het Staatscomité voor

[pagina 230]
[p. 230]

wetenschap en technologie van de Ministerraad van de Sowjet-Unie en een aantal andere wetenschappelijke organisaties, functioneren reeds een groot aantal interdisciplinaire teams. In principe zijn dit wetenschappelijke commissies die allerlei gecompliceerde problemen onderzoeken, en waarin de meest vooraanstaande Sowjet-geleerden en andere bekwame specialisten zitting hebben. Deze wetenschappelijke commissies leveren belangrijke bijdragen aan de projecten van de staatsplancomité's en aan het besluitvormingsproces op economisch gebied. De ervaring leert ons dat deze commissies uiterst efficiënt opereren. Een voorbeeld van een dergelijk team is de Raad van de academie van wetenschappen die zich bezighoudt met de bestudering van de sociaal-economische en ideologische problemen die uit de wetenschappelijke en technologische revolutie voortkomen. Deze commissie bestaat uit economen, filosofen, ingenieurs, sociologen, advocaten, geografen, wiskundigen en biologen.

De Sowjet-geleerden zijn van mening dat de ontwikkelingsproblematiek en de kwestie van het rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen van wereldomvattende strekking zijn en alleen kunnen worden opgelost, wanneer geleerden uit verschillende wetenschappen en wetenschappelijke groeperingen hun activiteiten bundelen. Specialisten van de Sowjet-academie van wetenschappen ontwikkelen danook een methodiek voor een economische evaluatie van de voornaamste natuurlijke hulpbronnen, en proberen mee te werken aan wetenschappelijke en technologische voorspellingen van eventuele veranderingen, die de produktieve activiteiten van de wereldgemeenschap als geheel in de biosfeer kunnen aanbrengen. Voor een dergelijke voorspelling is een zo groot mogelijke uitwisseling van informatie tussen vertegenwoordigers van allerlei verschillende takken van wetenschap nodig.

 

Professor J. Bronowski van het Salk-instituut bepleit sedert enige tijd een scheiding tussen wetenschap en staat, naar analogie van de scheiding tussen kerk en staat in het verleden.

Sowjet-geleerden erkennen hun maatschappelijke verantwoordelijkheid voor de voile honderd procent. Dat is bijna onvermijdelijk omdat dit direct aansluit bij het wezen van de Sowjet-maatschappij en het principe dat de wetenschap verweven is met de samenleving als geheel. De doelstellingen van de wetenschap zijn in een socialistisch land afgestemd op de doelstellingen van de maatschappij, waarin de voornaamste motieven van het Sowjet-volk tot uiting komen. Wetenschap is voor de Sowjet-geleerde geen strikt academische activiteit, die los staat van de praktische doelstellingen van de samenleving, maar een zeer belangrijk element in de voltooiing van onze maatschappelijke ontwikkeling.

Dit is ons standpunt wat de relatie tussen staat en wetenschap betreft. Wanneer de staat haar beleid baseert op de bevordering van het welzijn van alle leden van de samenleving, lopen de doelstellingen van wetenschap en staat parallel. Van een scheiding tussen staat en

[pagina 231]
[p. 231]

wetenschap hoeft in een dergelijk geval dan ook geen sprake te zijn.

 

Uit de zeventig interviews die ik met westerse wetenschapsmensen heb gehouden, is mij gebleken, dat zij wat de toekomst betreft bijna allemaal pessimistisch waren. Dit geldt echter niet voor de geleerden uit de socialistische landen. Toen ik tegen de academicus Moisey Markov opmerkte dat professor Arnold Toynbee zich zeer bezorgd maakte over de toekomst van zijn kleinkinderen, antwoordde hij: ‘Ik heb ook kleinkinderen, maar ik weet zeker dat zij een geweldige toekomst tegemoet zullen gaan’.

De zorg voor het welzijn van de komende generaties is een eervolle taak. Maar ook een moeilijke taak. De opvattingen van sommige westerse wetenschapsmensen die niet in de uiteindelijke overwinning van de menselijke wijsheid of in een gelukkige toekomst voor hun kinderen en kleinkinderen geloven, zijn mij in principe vreemd. Ondanks dat wil ik ook waarschuwen tegen een blind optimisme. Optimisme moet geheel en al gebaseerd zijn op het ingrijpen in de maatschappelijke ontwikkeling en het onderkennen van de consequenties van de besluiten die wij nemen. In dit verband is er sprake van een toenemend inzicht in de kritieke rol van bewuste planning en voorspelling van toekomstige ontwikkelingen; aspecten waar in ons land zeer veel aandacht aan wordt besteed. Optimisme moet dus niet gebaseerd zijn op een abstracte hoop, maar in de allereerste plaats op de wens om de toekomst te leren kennen en de ontwikkelingsprocessen in alle noodzakelijke richtingen te kunnen uitstippelen.

Daarnaast kan de toekomst van de mensheid of het lot van de wereld - het voortbestaan van de mens, als u het zo wilt noemen - niet los worden gezien van het feit dat letterlijk elk individu er het allerhoogste belang bij heeft dat er geen kernoorlog of ecologische catastrofe uitbreekt. Dergelijke rampen kunnen echter niet door éen enkel land worden voorkomen, hoe machtig deze mogendheid in economisch opzicht ook mag zijn. Wij moeten via een collectieve inspanning op internationale schaal tot oplossingen komen. Alle volkeren en staten moeten inzicht krijgen in onze gemeenschappelijke problemen en in kwesties die niet op de bestaande tegenstellingen en verschillen berusten. Zij zullen dan gezamenlijk hun activiteiten moeten combineren.

Ondanks alle verschillen in maatschappelijk systeem, taal en werkmethode, nemen de factoren die ons verenigen een steeds belangrijker plaats in. Wanneer wij aan de toekomst denken, mogen wij daarbij niet vergeten dat de toekomst door de mens zelf wordt bepaald. Het lot van de mensheid berust ten slotte bij de mensheid zelf.

 

In uw boek Organisatie en management schreef u onder meer dat ‘imperialisme het hoogste en tevens laatste stadium in de ontwikkeling van het kapitalisme’ was. In de daaropvolgende bladzijden gaf u een gedetailleerde analyse van de wijze waarop monopolieondernemingen opereren. Maar tijdens een conferentie in San Francisco in

[pagina 232]
[p. 232]

1973, waaraan 650 industriëlen uit 75 landen deelnamen, gaf u - uit naam van de Sowjet-Unie - uiting aan uw bereidheid om met kapitalistische bedrjiven uit het Westen ‘op een stabiele en duurzame basis tot een geplande en geprogrammeerde samenwerking te komen’.

De conclusie dat het imperialisme het hoogste en laatste stadium van de ontwikkeling van het kapitalisme is, werd het eerst geformuleerd door Vladimir I. Lenin, op grond van zijn analyse van de ontwikkelingsprocessen in de kapitalistische maatschappij. Lenin bewees dat de economie zich als gevolg van de concentratie van produktie tot een wereldeconomie ontwikkeit. In een kapitalistische maatschappij komen de internationale arbeidsverdeling, wederzijdse samenwerking en gecombineerde specialisatie echter spontaan tot ontwikkeling en nemen daarbij tegenstrijdige vormen aan. De verschijning van de multinationale onderneming is het gevolg van het huidige hoge niveau van socialisatie van de produktiekrachten in de kapitalistische maatschappijen.

 

U hebt gesproken over de noodzaak om ‘voor het lot van al het leven op aarde’ de sociale vooruitgang door middel van een economische ontwikkeling te stimuleren.

Onder het socialisme is produktie-uitbreiding of het opvoeren van de arbeidsproduktiviteit geen doel op zich zelf. In de Sowjet-Unie zijn economische problemen ondergeschikt aan maatschappelijke doeleinden. Dit wil concreet gezien zeggen, dat economische projecten deel uitmaken van een geïntegreerd plan dat tot een sociaal-economische transformatie van de maatschappij moet leiden. Daarom is er in de Sowjet-Unie ook geen discrepantie tussen maatschappelijke ontwikkeling en economische groei.

De humanisten van het verleden waren vaak echte utopisten. Zij probeerden maatschappelijke hervormingen door te voeren, zonder rekening te houden met economische ontwikkelingen of de noodzaak van een hogere produktie - ja, vaak zelfs zonder een produktieverhoging ook maar zelfs te stimuleren. Maar proberen moderne humanisten, die voorstellen om de economische groei stop te zetten, werkelijk serieuze oplossingen voor onze maatschappelijke problemen te vinden?

In vele delen van de wereld heersen armoede, honger en economische onderontwikkeling. Zelfs in de hooggeïndustrialiseerde landen is de kwestie van de bevrediging van de eerste levensbehoeften van de bevolking als geheel nog niet opgelost, vooral niet als wij bedenken dat deze behoeften voortdurend toenemen. Het probleem is dan ook niet dat wij de economische groei moeten stopzetten of zelfs maar beperken. Waar het om gaat is, dat wij de groei zo effectief mogelijk weten te benutten. Tenslotte is economische groei het enige middel waarmee wij de voorwaarden kunnen scheppen voor een verbetering van de leefomstandigheden van de mensheid.

[pagina 233]
[p. 233]

Sicco Mansholt noemde de energiecrisis ‘een zegen’, omdat, zo verwachtte hij, Europa erdoor zou leven inzien ‘dat de hulpbronnen van de aarde aan precieze grenzen gebonden zijn’.

De huidige energiecrisis heeft niets te maken met het probleem van een toekomstig tekort aan natuurlijke hulpbronnen, maar is slechts een uitvloeisel van de contradicties tussen de geïndustrialiseerde kapitalistische landen aan de ene kant en de kapitalistische naties en de ontwikkelingslanden aan de andere kant. De multinationale reuzenondernemingen maken bewust gebruik van deze crisis om hun eigen politieke, commerciële en financiële speculaties te bevorderen.

De crisis van 1973 is in zekere zin een ‘generale repetitie’ van wat onze wereld in de nabije toekomst misschien te wachten staat. Tot op zekere hoogte kan deze situatie ertoe leiden dat het zoeken naar nieuwe energiebronnen wordt gestimuleerd. Anderzijds geloof ik dat de problemen van de toekomstige energievoorziening aanzienlijk veelomvattender en gecompliceerder zijn. Ondanks dat vertrouw ik erop dat een internationale samenwerking van geleerden tot het vinden van nieuwe energiebronnen tot stand zal komen, welke bronnen voldoende betrouwbaar en toegankelijk zullen zijn om in onze toekomstige behoefte te kunnen voorzien.

 

C.L. Sulzberger heeft in de New York Times opgemerkt dat statistische gegevens aantonen dat het verbruik van ruwe olie en aardgas in de comecon-landen tegen het jaar 1980 de produktiecapaciteit van deze gebieden ver zal overtreffen.

In 1980 zullen wij in de Sowjet-Unie op basis van onze eigen voorraden volledig in onze behoefte aan olie en gas kunnen voorzien, zoals ook thans het geval is, namelijk voor een deel door onze eigen produktie en voor een ander deel door aankoop op buitenlandse markten. Wij hebben nooit beweerd dat de socialistische landen in 1980 geheel op eigen krachten aan hun energiebehoefte kunnen voldoen.

 

De Club van Rome houdt zich nu ook bezig met de wereldomvattende discussie hoe de enorme kloof tussen arme en rijke landen in zekere mate of zelfs in zijn geheel gedicht zou kunnen worden.

De kwestie hoe de wetenschappelijke, technologische en economische kloof tussen de geïndustrialiseerde naties en de ontwikkelingslanden gedicht kan worden, is éen van de meest urgente problemen van deze tijd. Overal ter wereld wordt gepoogd om tot de oplossing van dit probleem bij te dragen.

In de allereerste plaats wil ik daarbij opmerken dat er geen twijfel over bestaat, dat de ontwikkelingslanden in de allereerste plaats volledige politieke en economische onafhankelijkheid dienen te verkrijgen. De Verenigde Naties speelt daarbij een belangrijke rol. In dat verband wil ik wijzen op een voorstel dat de Sowjet-Unie onlangs aan de Algemene Vergadering heeft voorgelegd, namelijk dat alle permanente leden van de Veiligheidsraad tot een gedeeltelijke vermindering van hun militaire uitgaven over zullen gaan. De fondsen

[pagina 234]
[p. 234]

die daarbij vrijkomen kunnen dan voor de hulp aan onderontwikkelde gebieden worden besteed. Naar mijn mening is dit initiatief van de Sowjet-regering een belangrijke, concrete stap om de kloof op sociaal-economisch gebied, die er tussen de verschillende naties heerst, gedeeltelijk te dichten.

 

Premier Aleksei N. Kosygin heeft verklaard dat de Sowjet-Unie zich ten doel stelt om in het jaar 1975 2,6 miljoen auto's aan de Sowjetconsument te verkopen. Neemt de Sowjet-Unie ook maatregelen om de door uitlaatgassen en dergelijke veroorzaakte verontreiniging te bestrijden?

Tijdens het vierentwintigste congres van de c.p.s.u., die zich onder andere met het vijfjarenplan voor onze nationale economische ontwikkeling bezighoudt, werd bekendgemaakt, dat wij ons ten doel hadden gesteld om in 1975 2,1 miljoen auto's te produceren. Daarnaast hebben wij bij onze planning ook rekening gehouden met de bouw van nieuwe fabrieken en aanvullende produktiebedrijven voor reserveonderdelen en ander materieel.

De Sowjet-Unie heeft drastiscbe maatregelen genomen om de door auto's veroorzaakte milieuvervuiling tegen te gaan. Wij hebben een nieuw verkeersreglement opgesteld waarbij het percentage giftige dampen in de uitlaatgassen gebonden is aan de daarvoor internationaal geldende normen. Daarnaast hebben wij ‘schonere’ motoren ontworpen, terwijl wij bovendien nieuwe snelwegen aanleggen om het stadsverkeer zo veel mogelijk te beperken. Deze wegen lopen op enige afstand van de dichtbevolkte centra van onze steden en stadsagglomeraties.

 

Overal ter wereld wordt steeds meer nadruk op wetenschap en technologie gelegd. De academicus Michail Millionshchikov wees er naar aanleiding van het negende vijfjarenplan van de Sowjet-Unie op dat uw land thans zo'n 5000 onderzoeksinstellingen telt, waar meer dan 940 000 man wetenschappelijk personeel werkzaam is.

Het is een interessant verschijnsel dat het aantal onderzoeksinstellingen en de omvang van het wetenschappelijk personeel in de Sowjet-Unie de afgelopen twee, drie jaren aanzienlijk is toegenomen. De cijfers die u noemde dateren al weer van enige tijd geleden. Op 't ogenblik - april 1974 - telt de Sowjet-Unie 5251 onderzoeksinstellingen en 1 108 000 man wetenschappelijk personeel. Dit houdt met andere woorden in dat éen op de vier wetenschapsmensen in de wereld in de Sowjet-Unie werkzaam is.

Wetenschap heeft altijd een internationaal karakter gehad. In onze tijd krijgt dit aspect echter nieuwe impulsen. Enerzijds ontwikkelt de wetenschap zich door een grotere specialisatie op verschillende onderzoeksgebieden. Anderzijds is zij direct betrokken bij een aantal hoogst belangrijke problemen die de mensheid als geheel aangaan, terwijl dit bovendien in vele opzichten voor het eerst op werkelijk wereldomvattende schaal het geval is.

[pagina 235]
[p. 235]

Naar aanleiding van uw vriendschap met de voorzitter van de National Academy of Sciences in Washington D.C., dr. Philip Handler, wilde ik u vragen of u tevreden bent over de huidige samenwerking tussen de academies van wetenschappen in de Sowjet-Unie en in de Verenigde Staten.

Wij wisselen voortdurend wetenschappelijke gegevens uit met de Amerikanen, zowel met de National Academy of Sciences als met de Council for Learned Societies. Het eerste instituut houdt zich met de natuurwetenschappen bezig, het tweede met de sociale wetenschappen. Naar aanleiding van enkele topconferenties en uitgebreide onderhandelingen hebben wij een aantal bijzondere overeenkomsten getekend die onze onderlinge samenwerking, die overigens beide landen ten goede komt, aanzienlijk heeft uitgebreid. Dit vormt een zoveelste voorbeeld van een creatieve, wereldomvattende benadering. Zo besloten wij bijvoorbeeld samen te werken op het terrein van de milieubescherming, het onderzoek van de ruimte en de oceanen, het vreedzaam gebruik van atoomenergie, transportproblemen, de landbouw, de gezondheidszorg, enzovoort. Wij hebben bovendien het initiatief genomen tot een aantal gemeenschappelijke wetenschappelijke projecten, zoals op het gebied van de krachtindustrie, het transport van energie - vooral over grote afstanden -, de bouw en exploitatie van krachtige thermische en hydro-elektrische centrales, de problemen die met het gebruik van atoomenergie gemoeid zijn, computers, theoretische en experimented natuurkunde, planning en organisatie van onderzoek, en nieuwe technologieën in het algemeen. In vele gevallen heeft de uitwisseling van wetenschapsmensen geleid tot samenwerking op langere termijn, zoals bijvoorbeeld de Sowjet-deelname aan een aantal diepzee-boorprojecten die met behulp van het speciaal daartoe ingerichte Amerikaanse vaartuig Global Challenger worden ondernomen. Een ander voorbeeld is de samenwerking van de Sowjet-Unie en de Verenigde Staten in het International Institute for System Analysis in Wenen, dat ik al eerder noemde. Dit instituut is opgericht op initiatief van de Amerikanen. Beide partijen hebben belang bij samenwerking op wetenschappelijk gebied. Zo zei dr. Philip Handler, voorzitter van de National Academy of Sciences in Washington D.C. bijvoorbeeld in een toespraak: ‘Waarde collega's, wij, specialisten uit de Verenigde Staten, hebben de hoogste lof voor het onderzoek op het gebied van de astronomie, de natuurkunde en de toegepaste wiskunde dat in de Sowjet-Unie wordt bedreven. Wij zijn van mening dat het onderzoek in de Sowjet-Unie op allerlei gebied vorderingen maakt en tot het belangrijkste in de wetenschappelijke wereld moet worden gerekend. Het wordt steeds duidelijker dat gemeenschappelijk onderzoek absoluut noodzakelijk is.’

Zelf ben ik van mening dat de samenwerking tussen de twee grootste wetenschappelijke instellingen van de wereld zich voortdurend verder zal ontwikkelen en tot steeds vruchtbaarder resultaten zal leiden. Hieruit zullen nieuwe, duurzame en efficiënte vormen van samenwerking voortkomen, en dit is de sleutel voor de oplossing

[pagina 236]
[p. 236]

van de belangrijke wereldproblemen van de toekomst. Misschien moet ik hieraan toevoegen dat deze internationale samenwerking op wetenschappelijke en technologisch gebied ertoe kan leiden, dat de economische betrekkingen zich eveneens steeds meer in gemeenschappelijke zin zullen ontwikkelen. Want het lijdt geen twijfel dat een vreedzaam naast elkaar bestaan van twee naties door samenwerking op economisch, wetenschappelijk, technologisch en cultureel terrein alleen maar versterkt wordt. Met andere woorden: vreedzame coëxistentie hangt niet alleen af van officiële overeenkomsten maar ook van een breed spectrum van activiteiten die bijdragen tot meer begrip voor elkaar, en een wederzijdse samenwerking die beide partijen ten goede komt. Ik zou zelfs willen stellen dat dergelijke activiteiten tot een vorm van wederzijdse afhankelijkheid leiden. Dit is danook de reden waarom het buitenlandse handelsbeleid van de Sowjet-Unie gericht is op het stimuleren van de samenwerking op commercieel gebied. Ondanks ons enorme economisch, wetenschappelijk en technologisch potentieel oefenen isolationistische ideologieën bij ons nog veel invloed uit. Maar op het ogenblik is er in de wereld sprake van een historisch gevormde arbeidsverdeling, die de objectieve voorwaarde vormt voor een samenwerking op wetenschappelijk, technologisch en economisch gebied, die beide partijen ten goede komt.

Het belangrijkste aspect van de huidige fase in de ontwikkeling van de economische betrekkingen tussen de Sowjet-Unie, Canada, Japan en de hoogst ontwikkelde landen in West-Europa, is de overgang van incidentele overeenkomsten naar een geplande en geprogrammeerde uitwisseling van handelsakkoorden op een duurzame en stabiele basis. Dit geldt uiteraard ook voor de Verenigde Staten. Zo hebben wij vele overeenkomsten met grote Amerikaanse firma's en onderaemingen gesloten, onder andere met General Electric, i.t.t., General Dynamics, Singer, Monsanto, Control Data Corporation, Joy Manufacturing Organisation, Arthur Anderson, Hewlett-Packard, Bechtel, f.m.c., Dresser, a.r.m.c.o. Steel Corporation, Industrial Mechanics, Philip Morris en daarnaast met het Stanford Research Institute. Wij hopen in de nabije toekomst nog meer dergelijke contracten te tekenen.

 

En dit brengt mij opnieuw op het pessimisme van vele westerse waarnemers die onze technologische en wetenschappelijke kwesties op zichzelf niet onoverkomelijk achten, maar wel van mening zijn dat de menselijke geest niet tegen een dergelijke problematiek opgewassen is.

De problemen waarmee de mensheid wordt geconfronteerd, zijn uiferst gecompliceerd. Maar ondanks dat heeft de mens de toekomst nog steeds geheel in eigen hand. Ik heb goede hoop dat de mens door de gecombineerde activiteiten van geleerden, politici en het grote publiek alle eventualiteiten het hoofd zal weten te bieden. Maar daarvoor moet onze samenleving een veel hogere organisatiegraad berei-

[pagina 237]
[p. 237]

ken. Wij zullen de menselijke ontwikkeling doelgericht moeten besturen, omdat ons optimisme anders elke basis zou verliezen. Daarom wil ik nogmaals wijzen op het belang dat de menselijke wijsheid voor het toekomstig menselijk bestaan heeft, omdat wij daar immers zelf over zullen kunnen beschikken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken