Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vrolijke jongensstreken (ca. 1950)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vrolijke jongensstreken
Afbeelding van Vrolijke jongensstrekenToon afbeelding van titelpagina van Vrolijke jongensstreken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.70 MB)

Scans (14.49 MB)

ebook (3.11 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vrolijke jongensstreken

(ca. 1950)–J.F. Oltmans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 79]
[p. 79]

Hoofdstuk XIII.
Brams vacantie.

Zaterdags bracht vader Bram en Hetty naar Hilversum en zette hen op de trein naar Amsterdam. Wel vijf en twintig malen had hij die dag herhaald: ‘Zal je nou goed opletten, mijn jongens. Je komt op het vierde perron aan en stapt niet uit, maar blijft zitten tot de trein geheel leeg is. Dan stoomt hij na een tien minuten door en stopt dan aan de andere zijde van het perron. Want diezelfde trein gaat naar Den Helder. Wanneer hij nu aan de andere kant van het perron stopt, dan moet je goed uitkijken of je oom Jan ziet. Die wacht daar op jullie. Waarop Bram, die zich vreselijk beledigd voelde, z'n duim achter z'n bretel stak en ietwat uit de hoogte vroeg: ‘Denkt u soms dat ik een kind ben, vader? Ik kan best voor me eigen zorgen.’

Eindelijk zaten ze goed en wel in de trein, en in Amsterdam troffen ze, precies zoals vader het gezegd had, oom Jan op het perron. Dat was me een weerzien. Oom was uitgelaten. En, hoewel de kinderen nog geen uur geleden gegeten hadden, begon hij uit 'n koffertje, welke tante had meegegeven, allerlei lekkere broodjes te pakken, omdat die schapen natuurlijk wel zouden rammelen. Iets, wat de schapen zich natuurlijk kalm lieten aanleunen en vooral Bram zat met een lust te eten, dat oom zich angstig af-

[pagina 80]
[p. 80]

vroeg of die drommelse jongen een gat in zijn maag had, aangezien hij er positief van overtuigd was, dat zijn zuster de jongen genoeg te eten gaf. En terwijl Brams wangen als het ware uitpuilden, zat hij honderd uit te vragen, hoe of ze wel hun vacantie zouden inkleden en of hij mee mocht hooien. Oom hoefde niks bezorgd te zijn, als hij hielp, dan konden d'r wel wel twee knechts inrukken. En Bram was weer zo op z'n ouderwets aan het doorslaan, dat de mensen in de coupà elkander glimlachend aankeken. Zo'n kleine Baron von Munchausen ook!

In Langendijk voelde Bram, toen hij nauwelijks op de grond stond, zich weer in de hoogte vliegen en door z'n tante, een stevige struise boerin, zich zo zoenen, dat het klapte. Ze drukte hem zo stevig tegen zich aan, en noemde hem zo innig d'r fijne toereloeres, dat die fijne toereloeres blij was, toen ze hem losliet. Waarna Hetty een goeie beurt kreeg. Direct moest Bram de boerderij bekijken en kennis maken met ‘Tilly’ de hit, en met ‘Bruin-oog’, ooms lievelingskoe. En bij het avondeten was hij in een wip goeie maatjes met de knechts, aangezien oom heel kort had aangekondigd, dat dit nou die donderstien van een jongen was, waar hij ze al zo veel van verteld had. En dat ze het hem zo prettig mogelijk moesten maken. Iets wat ze dan ook deden. Bram was drie dagen buiten, toen Dries, de oudste knecht, 's middags naar hem toe kwam:

‘Wel... Braam, m'n jong. Wil je eens lachen?’

Nou alsjeblieft. Daar vroeg me iemand of Bram eens lachen wilde. Ook een biet. Altijd toch.

‘Wel... zal ik je zeggen. D'r komt hier al een taid iemand 's nachts in de boomgaard om vruchten te stelen. Nou weten we niet wie of dat kan zijn. Maar Bram, nou moet die beslist over die planken lopen om over de sloot te komme, want voor te springen is ze te breed. Nou gaan we vannacht op de loer liggen met een kunppel en dan moet je maar

[pagina 81]
[p. 81]

es oplette wat d'r gebeurd. Je lacht je eigen een kriek. Let maar op!’ Bram sprak er direct met oom over en die vond het goed, mits Bram zich maar goed inpakte, want het kon 's nachts wel eens fris zijn. Om elf uur kwam Dries Bram wekken, hielp hem bij het aankleden en gaf hem een knuppel in zijn handen. Jullie weten zeker wel wat een knuppel is, hè? Zo'n eind hout, dat van onder in een bolvormige dikte eindigt. Nu dan, goed gewapend, met nog twee knechts, gingen ze de boomgaard in, en Bram bemerkte, dat ze de planken wegtrokken en een andere er voor in de plaats legden. Toen gingen ze achter een paar dikke bomen liggen en... wachtten. ‘Hu, wat is dat moeilijk,’ dacht Bram. ‘Dat stil liggen, niets zeggen... neen hoor, dat moest niet te lang duren."

Maar juist, toen Bram's ongeduld het grootst was, hoorden ze geritsel en gedempt gepraat. Dries hield veelbetekenend zijn vinger voor zijn mond. Vaag zag Bram in het maanlicht de figuren nader komen. Kijk, nu waren ze in het volle licht. Het waren twee mannen. Voorzichtig slopen deze nader en nu waren ze reeds bij de sloot. Waarom sprongen de knechts nu niet naar voren? Daar liepen de twee al op de planken. Kijk!... Krak! bom! Plons! Onder oorverdovend gejuich der knechts begaven de planken zich en vielen de twee kerels in de sloot. O, o, o. Wat was dat koddig. Bram lag languit in het gras, wild met zijn benen te trappelen van het lachen. De knechts echter vlogen naar de sloot, sleepten de twee kletsnatte en totaal verblufte kerels op het droge en Dries vroeg één van hen, de knuppel dreigend onder zijn reeds wit geworden neus houdende:

‘Wel, jongelui. - Wat mot jullie hier doen?’

‘We zijn verkeerd gegaan. In het donker hebben we de verkeerde weg genomen. We moesten een andere kant uit.’

‘Ha,’ zei Dries, ‘ik zie het al hoor. 't Is schele

[pagina 82]
[p. 82]

Hannes met luie Jaap. Nou begrijp ik, waarom jullie de groenten en het fruit zo goedkoop kunnen geven. Kost jullie toch niks inkoop hè. Zo, zo, waren jullie verkeerd. Ja, dat snap ik. Morgenavond had beter geweest. Wel, wel. Jullie hebt nog geeneens goeien avond gezegd. Niks niet aardig hoor! Zeg Bram, kom eens kijken? Mooie tronies, hè?’

‘La me nou gaan Dries,’ zei de schele. ‘We waren hues verkeerd en we zijn zo nat en zo koud. Moeten we nou ziek worden? Toe, laat ons nou?’

‘Ziek worden,’ begon Dries weer, ‘nee hoor man. En nat en koud, we zullen jullie helpen. Allée mannen, uitkloppen an ze. Worden ze wel droog en warm van en dat zal hen de lust verleren om bij andere mensen te pikken.’

En Bram zag de mannen een pak ransel krijgen als hij nog nooit in z'n leven gezien had, noch zien zou. Ze gilden zo erbarmelijk, dat de mensen op de boerderij er wakker van werden en oom verzocht om er nu maar mee te staken.

‘Waarachtig niet,’ zei Dries. ‘Hier heb je nog een paar peren. En hier wat pruimen. Hé, Hein, geef die luie nog een paar kolen. Wordt hij wat vlugger.’

Eindelijk liet hij de razende en schreeuwende kerels gaan, die zich de eerste weken niet in het dorp durfden vertonen, omdat zij geheel in verband zaten. Stelen bij oom Jan deden ze nooit meer.

Eindelijk was dan de dag aangebroken dat Bram mee mocht hooien. 's Morgens om vier uur werd hij uit bed gepord, wat Bram de opmerking ontlokte - dat hij zeker bij de nachtploeg ingedeeld was’. Dries deponeerde hem op de wagen en Bram mocht op het rechte stuk weg de leidsels vasthouden. Met een hoofd, rood van opwinding stond hij in de wagen en Bram's wonderlijke fantasie begon weer te werken. Zo moest hij nou het land door kunnen trekken. Van Noord tot Zuid en van Oost tot West en dan meedoen aan wedstrijden. En dan iedereen verslaan.

[pagina 83]
[p. 83]


illustratie

[pagina 85]
[p. 85]

En overal waar hij dan kwam, daar zouden ze zeggen: Kijk, daar heb je die kranige Bram Schenk, die zo prachtig rijden kan. En ieder zou voor hem buigen en mooie, lieve meisjes zouden hem bloemen geven, en zouden zingen: Heil hem! Heil hem! Onze Bram, die zo goed paarden kan leiden.’

‘Hè Braam,’ klonk Dries' lijzige stem, ‘sta je te suffen jong. Je laat het paard haast in de sloot lopen. Je bent ook een koetsier van lik me vessie!’

Floep, daar vloog weer een fantasie als een zeepbel uit elkaar. Telkenmale als Bram door zijn wondere verbeelding mooie hoge idealen zocht, kwam er één of ander ding, welke hem ruw-weg op de aarde en in de werkelijkheid terug gooide. Zoals het steeds in het leven gaat.

Eindelijk kwamen ze op het veld aan en met de andere knechts en enige dagloners werd begonnen het hooi op hopen te zetten. Er werd flink doorgewerkt, tot om negen uur een der meiden van de boerderij eten kwam brengen.

Toen was het rust. Er werd gebeden en gegeten. Om kwart over negen werd weer begonnen, doch Bram geloofde het wel. Hij had al niet te veel gedaan, maar nu was hij helemaal dood af. 't Was je dan ook een betrekking in de brandende zon, zonder een beetje schaduw, zonder verkoeling te draven en te doen. Hoe hielden die knechts het uit. Hun hemden stonden open, de mouwen opgekruld en je zag het zweet op hun huid staan.

Geweldig, die kerels.

Bram zocht een plaatsje achter een hooischelf en ging op zijn gemak de zaak eens bekijken. Pfui. Wat een hitte. Wat werkten die mensen regelmatig. Op, neer. Eén, twee. Op, neer.... arm ... warm ... hè... En Bram, die het vroege opstaan niet gewend was, doezelde lekker in slaap, tussen het geurige hooi, niet lettend op het gezonde, doch uiterst vermoeiende boerenwerk Niet denkend meer aan zijn groot-

[pagina 86]
[p. 86]

spraak in de trein, dat hij wel het werk van een knecht zou doen. Hij werd pas wakker, doordat hij een waggelend geschok voelde en zijn ogen openend, ontwaarde hij, dat hij boven op een hoop opgestapelde wagen met hooi lag, die zich langzaam voortbewoog. Hij had zo vast geslapen, dat de knechts, nadat ze de wagen hadden opgeladen, hem voorzichtig hadden opgetild en zo meegenomen.

Thuis echter had hij weer allemans praats over z'n helpen en liet zich door tante maar goed volproppen omdat je van dat werk toch zo een honger kreeg.

Veel meer avonturen en snaakse streken beleefde onze vriend in zijn vacantie. Deze zijn echter niet alle te vertellen. Daarvoor is ruimte te kort. Misschien later.

Laten we echter vermelden, dat Bram genoot en dat hij, terug in Laren, wekenlang niet uitgepraat was over zijn oom en diens boerderij en de broeders van het bloedverbond in geuren en kleuren vertelde van de kostelijke bestraffing van de twee dieven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken