Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De sproke van Beatrys (1941)

Informatie terzijde

Titelpagina van De sproke van Beatrys
Afbeelding van De sproke van BeatrysToon afbeelding van titelpagina van De sproke van Beatrys

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

Scans (4.50 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen
marialegende


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De sproke van Beatrys

(1941)–Francine Schregel-Onstein–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 20]
[p. 20]

[IV]

DE LANGE ZUSTER ANGELICA KWAM IJLINGS OP hen toegeloopen en sloeg haar armen onder het voortgaan driftig langs het lijf. Met den wijden pels om haar heen geleek zij een vreemde, groote vogel. Zij bleef staan bij het zwaar-vergulde beeld van de Moeder met het Kindeke, dat in een nis tegenover den bank stond, waarop de vreemdeling gezeten was en bezag hem met verbaasden, wantrouwenden blik. Dan keek zij op naar het beeld en sprak met ingehouden verontwaardiging:

‘De lampe der Moeder Gods, kosteresse! Zij brandt niet! En hoe ge daar zoo stokstijf staat! Welaan, spréék!’

Geschrokken staarde Beatrijs van de booze zuster Angelica naar de witte kaars bij Maria's zuiver hoofd. Het scheen haar een teeken Gods, een waarschuwing.

Want gevoelde zij niet zulk een sterken gloed in haar hart, dat het de begeerte naar het zoo verbeden, goddelijk vizioen deed vervagen? Had zij niet, in een immensen schrik, drie gebedekens naar het gulden beeld opgezonden, wijl zij, toen de vreemdeling zijn oogen weder look, in een prof aan-jubelende, dwàze dankbaarheid gepreveld had: ‘Heb dank, Marije! Heb dank, zoete Moeder, dat ge het mirakel gezonden hebt!’ Was toen de vlam bij het beeld gedoofd? De fakkel sidderde in Beatrijs' hand.

Toen verhief zich de man Egidius van den lagen bank. Even vertrok zijn mond, doch dan stond hij zeer rechtop en vestigde met rustige waardigheid zijn oogen op de hem stroef beziende zuster Angelica.

‘Eerwaarde zuster’, zeide hij met een warme, diepe stem, terwijl hij een eerbiedige buiging maakte. ‘Mijn naam is Egidius van Vlaanderen. Vergun mij in dit convent een schuilplaats te vinden tegen het toornige weder daarbuiten en indien mogelijk een heelmeesteresse, die mijn gekwetsten arm verzorgen kan. Ik reisde met eenige ridders en knapen naar het verre Noorden. Plotseling bevond

[pagina 21]
[p. 21]

ik mij van hen gescheiden en zag mij in een foreest door dit noodweder overvallen. Door een val van mijn ros werd ik afgeworpen en wellicht is mijn arm gekneusd.’

Hij zweeg. De strenge trekken van zuster Angelica's mager gelaat hadden zich onder zijn spreken verzacht en zij deed een schrede op den hoofschen vreemdeling toe.

‘Ge zult moede zijn en hongerig’, sprak zij minzaam. ‘Wij zullen U naar de huiswoon geleiden en zuster Clotilde ontbieden om op uw kwetsure toe te zien. Geen, die in nood verkeerde, klopte hier ooit vergeefs aan!’

Daarop wendde zij zich tot Beatrijs, die daar nog immer onbeweeglijk stond en naar het glanzend beeld opzag, de fakkel in beide handen voor zich uit houdend.

‘Kosteresse, kom toch en ga ons voor!’

Ach... Nu gevoelde Beatrijs de zondige begeerte wat méér te zijn dan enkel kosteresse en portierster. Op dat simpel gebod van zuster Angelica sloeg het als een vlam door haar heen, dat zij gaarne abdesse had willen zijn op dit moment, getooid met het kostelijk zijden gewaad van den heiligsten Feestdag en de met gouddraad doorweven koorkap; den gouden vingerling aan haar kleine hand en de smalle, met robijnen bezette huve op het voorhoofd, welke glansde en fonkelde bij elke beweging.

Wat al zondige gedachten in zoo luttel tijds!

De man Egidius verbrak haar kwellend denken door haar met zacht gebaar de fakkel te ontnemen.

Keken àlle menschen daarbuiten in de wereld elkander zóó aan lijk deze ridder het haar deed?. Hoe devoot ontstak hij met de fakkelvlam opnieuw de lampe der Moeder Gods! De vreemdeling boog eerbiedig de knie ter aarde en sprak het ave. Daarna gaf hij de fakkel weder over aan het kostereske. Hunne handen beroerden elkander ongewild daarbij.

‘De wind, welke door de poort sloeg, doofde de vlam’, zeide hij, als geruststellend.

En Beatrijs schreed door de lange gang voor zuster Angelica en den vreemdeling uit, terwijl haar hart bij iederen tred de zachte aanraking van die koele, blanke hand herdacht.

‘Moeder Maria... Heilige!’

[pagina 22]
[p. 22]

Een gedempt stemmengerucht drong uit de kapel tot hen door. De nonnekens lagen nog immer in gebed. In weinig tijds zouden zij de metten hooren luiden, want het middernachtelijk uur naderde snel.

De huiswoon lag daar zoo ledig en verlaten. Beatrijs ontstak de kaarsen aan de wanden en de man Egidius zonk met een vermoeiden zucht in den gerieflijken zetel neder, welken zuster Angelica hem wees. De beenen met de donker-doorweekte laarzen strekte hij wijd voor zich uit.

‘Kosteres, ontbied zuster Clotilde en zeg haar, dat zij deze maal de metten mag verzuimen. Doe haar de kruiden en heelende zalve halen en de linnen wonde-weefsels. Laat de conversinne voedsel en warme melk brengen en daarop luidt ge de metten, want ik hoorde het uurwerk reeds slaan!’

‘Ja, zuster Angelica’, antwoordde Beatrijs.

Schuw blikte zij naar den vreemdeling, voor zij zich naar de deur wendde. Doch de man Egidius lag met geloken oogen in de zetel geleund, terwijl zijn schoon, minzaam gelaat vriendelijk werd beschenen door het speelsche kaarsenlicht.

Het kostereske verliet de huiswoon met geruischlooze schreden. In de gang bleef zij staan en boog het hoofd naar de opene deur.

‘Wij laten u alleen, edele heer’, zeide zuster Angelica, ‘en zenden alles ter uwer lichamelijke verzorging. In den ochtendstond wordt ge gewekt door het luiden der primen, waaraan ge kunt deelnemen als ge wèl zijt en verkwikt door den slaap.’

Nu liep Beatrijs haastig verder.

En bad om vergeving, wijl zij heimelijk geluisterd had.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken