Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De sproke van Beatrys (1941)

Informatie terzijde

Titelpagina van De sproke van Beatrys
Afbeelding van De sproke van BeatrysToon afbeelding van titelpagina van De sproke van Beatrys

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

Scans (4.50 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen
marialegende


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De sproke van Beatrys

(1941)–Francine Schregel-Onstein–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 60]
[p. 60]

[XV]

WEEMOED SLAAT AF VAN ELK PAD; KLEEFT AAN elken struik; stort zich uit elke opgaande en zich weder in avondnevelen hullende zon, wanneer wij opnieuw een weg begaan, welke wij eens, in een vreugdig verleden, volgden.

Doch Beatrijs' hart kende op gansch haren weemoedstocht het genadevol licht der goddelijke leidstar en de naglans van haar vizioenen balsemde de zeerten, waarmede haar aardsche liefde natuur en leven had aangetast.

Mild bevond zij de lieden, wien zij om de wille harer onschuldige kinderen in den naam der Maagd een bete broods en onderdak bad.

Na drie dagen en drie nachten van gaan en rusten bereikte zij het vlek, aan welks zoom het convent Mariëndale gelegen was.

Ten doode vermoeid klopte zij, de schreiende jongskens deernisvol sussend, bij het eerste vallen van den avond aan het stulpje eener vergrijsde weduwvrouwe, die met vele, ontstelde kreten de uitgeputte zwervers inhaalde.

Haar hoekig-gebouwd, poover vertrekje bevatte slechts het noodige meubelraad en werd door een houtvuur vroolijk verwarmd. In den zijwand was een bedstede gebouwd, waarin de beide vrouwen haastiglijk de van moeheid willooze kinderkens nedervlijden.

‘Ik zal met u deelen, hetgeen mij de Heer verleent, tot lof onzer lieve Moeder,’ zeide de vrouw, terwijl zij dikke sneden brood en een stoop melk voor Beatrijs op de tafel plaatste. ‘Gij moest u na het maal nevens uwe kinderen te rusten leggen, vrouwe, want ik zie, dat gij zeer moede zijt.’

Beatrijs rechtte haar leden tegen den houten stoelrug en verborg haar afmatting onder een glimlach.

‘Ik sprak zoo luttel op mijn dooltocht’, zeide ze, ‘ik zoude mij gaarne wat met u onderhouden... Zeg mij, goede vrouw, hoe

[pagina 61]
[p. 61]


illustratie

[pagina 62]
[p. 62]

het convent Mariëndale zich bevindt, dat eerlang van zulk een eerbiedwaardige abdesse bestuurd werd?’

Deze vraag gaf het gelaat der weduwvrouwe een vreugdigen glans.

‘Ge kent dit convent?’ vroeg zij blijde. ‘Gewis vindt het nergens zijn gelijke! Nimmer hoorde ik eenig boos gerucht van de vrome nonnen, welke daar het habijt dragen!’

Schaamte stuwde het bloed naar Beatrijs' slapen en wit als sneeuw trok haar gelaat.

‘Hoe nu?’ stamelde zij in groote verwarring. ‘Op mijn dooling door den lande hoorde ik immers naar waarheid verhalen van een nonne, welke kosteres was in dit convent... Zeven jaren her geschiedde het, dat zij heimelijk verdween en niemand weet, waar zij gevaren is...’

Op deze woorden geviel de goede weduwvrouwe gramstorig en met harde stem wedervoer zij: ‘Zotteklap is het, dat ge spreekt, vrouw! Gij zult deze zaken terstond herroepen, zoo gij nog een stonde langer onder mijn dak wilt vertoeven! Geen uurken gebrak dezer kosteresse de trouwe aan haar ambacht, of zij moest van krankheid geplaagd zijn. Slechter dan een hond is hij, die u anders dan goed van haar sprak! Zij draagt zulk een reine ziel als nimmer een nonne droeg, al doorzocht men ook alle kloosters, welke tusschen Elbe en Gironde te vinden zijn! Geen leeft er devoter dan deze!’

Als een wondere tale zonken deze grimmig geuite woorden in Beatrijs' luisterend hart. Met zwakke stem vroeg zij:

‘Goede vrouw, zeg mij... met welke namen de ouders van deze non genoemd zijn?’

En uit den mond der weduwvrouwe klonken de namen der eigen ouders als een hemelsch lied...

Als verbijsterd hingen haar blikken aan dat grove, van rimpels doorploegde gelaat, dat tegenover haar boven het lampelicht was en heimelijke, verwarde beden zond zij op tot lof en eere der onvolprezen Moeder Gods, om het onvatbare, dat haar geschiedde en haar met inspanning de tranen deed bemeesteren bij dit uitstel der stonde, waarop de verachting der menschen haar gerechte deel zoude zijn.

Nu kon zij zich laten bidden den slaap te zoeken! In de stilte.

[pagina 63]
[p. 63]

waarin het vertrekje dra gedoken stond, beleed zij Maria weenend haar zonden in den zucht van haar ziele alleen.

‘Geen ander pand bezit ik dan mijn berouw, o zoete Vrouwe!’ sprak zij met gesloten lippen. ‘Sta mij bij in mijn smarten, Maria! Zoo ik voor een gloeienden oven werd geleid en helsche vlammen hun tongen naar mij uitsloegen, ik zoude er mij inwerpen, wen ik van zonden bevrijd kon geraken! Ach, God, zoo Gij mij gevloekt hebt, gedenk dan mijn trouwe gebeden tot Uw zuivere Moeder! Verlaat mij niet in mijn groote vrees! Gij hebt aan het kruis den zondaar, die nevens U hing, niet in het verderf gestort, al zocht hij U spade... Dit exempel van Gisemas, den moordenaar, is zulk een troost, mijn God, wijl hij U niets gaf dan zijn diep berouw. Uw barmhartigheid is ondoorgrondbaar gelijk de zee. Hoe zoude ik dan verstooten zijn van Uw ontferming, indien mijn zonden mij aldus kwellen?’

In den voornacht, na korten sluimer, boog Beatrijs zich over de kinderen, terwijl haar tranen op hun handjes leekten.

‘De Heilige Maagd behoede u, mijn kinderkens! Eéns zult ge verstaan, waarom ik u verlaten moet...’

Met trillende lippen kuste zij hen zegenend vaarwel en spreidde haar kleederen behoedzaam over hun kleine lijfjes heen.

‘Maria! Gij, die zelve een kind baarde, bescherm deze mijn onschuldige knaapjes! Zonder uw hoog gebod zoude ik hen nimmer begeven, niet voor alle schatten binnen Rome's muren!’

Een laatste streeling over de ontspannen handjes... dan rukte zij zich af en verliet barrevoets en met onbedekt hoofd de kleine woning der goede weduwvrouwe.

Kil greep de wind haar lichaam in den schamelen pels en de ijzige koude der aarde beet in haar naakte voetzolen, welke haar moeizaam langs den heirweg naar het convent droegen. De maan verschool zich achter vredig voortdrijvende, lichtende wolken. Somwijlen ritselde het in de lage struiken aan weerszijden van den weg.

Schoorvoetend, doch immer verder, ging Beatrijs den stouten tocht, totdat de Eeglantiersheuvel voor haar oprees, lijk een ridder in volle rusting de grens bewakend van den kloostervergier. Ginds wachtte het lage poorteke in de ommering, welks grendel

[pagina 64]
[p. 64]

vóór den nacht toe te schuiven het laatste ambacht der kosteresse was.

Beatrijs sloeg de handen om het bevend lichaam en wendde het hoofd naar de zachtkens elkander voortstuwende wolkenbanen. Groots welfde de hemelkoepel over de mysterieuze, zwijgende wereld. Traag scheurde de gele maanschijf de lijnen der wolken tot grillige flarden. Een in de olmen verdoken vogel trillerde een korte vreugde uit om het onverhoedsche licht, dat over de takken van zijn schuilplaats gleed. Dan nam de stilte alle geluid weder tot zich.

‘Jesu, geef mij kracht!’

De voeten tot voortgaan gespannen, bleef de eenzame vrouw als in verstarring staan. Ginds, in de ommering, speurde zij het poorteke, van de doorbrekende manestralen fel beschenen, op het wijdst geopend! Een wijle hield zij af van te ademen.

Dan toog zij recht naar het poorteke, terwijl het haar te moede was als had dit zich met het hemellicht tot leugen vereend.

‘Gewis verzuimde de huidige kosteresse den langen gang naar dit zoo nederig deurtje te gaan...’ sprak Beatrijs tot zichzelve, terwijl zij om den zondigen flits harer vreeze-loosheid in ootmoed een kruis teekende, en zij voer voort:

‘Voor geen abt of bisschop sprak ik nog mijn oprechte biecht en zwart als het moeras, dat ik temidden der wouden weet, draag ik mijn ziele mede... Maar mijn hart is gelouterd door het berouw, Heer Jesu, mijn God!’

Zoo troostend wachtte haar dat wijd-opene deurtje! Vaster werd haar tred. Behoedzaam schoof zij den grendel voor den ingang van den vergier, als ware het haar laatste kloosterplicht vóór het slapen gaan. Van vrees vervuld schreed zij langs de aloude paden en beroerde met bevende vingers den heiligen bank der abdesse.

‘Heb eeuwig dank, o Maria, dat ge mij in uwen vergier gedoogt!’ murmelde zij.

Doch in zich voelde zij hare gedachten als in het nauw gedreven dieren, ineengehurkt en bereid tot den sprong, welke de angst hun gebood. Geen ander geluid weerklonk dan de bladerruisching der zware eikenkruinen en de jagende ademhaling der vrouw.

‘Hoe zullen mij de vrome zusteren ontvangen, Maria?’ kreunde Beatrijs in haren nood. ‘Zullen zij mij vergiffenis schenken,

[pagina 65]
[p. 65]

wijl de heilige stemme van uw bode mij, zondaresse, tot driewerf toe maande weder te keeren?’

Angst drong haar voeten willoos in den gelijken, vasten tred het breede eikenpad te volgen, dat naar de hoofdpoort leidde.

Angst deed haar ademen met moeilijk hijgenden boezem.

Hoog verrezen de kloostermuren tegen het duistere achterland.

Recht boven de eenzame figuur der lijdende vrouwe Beatrijs spoot nu de maan, als bevolen, haar volste bundels van klaar, zilver licht op de groote poort van het convent Mariëndale.

‘Jesu, Maria!’

Met brandenden blik bleef zij stondenlang als in de aarde geworteld staan.

Dan wankelde zij op het mirakel der geopende hoofdpoort toe en stortte zich snikkend met het gelaat op den ruwen, steenen drempel, terwijl zij als ontzind de handen daarover tot bloeden wreef.

‘Pijnig mij niet, Maria!’ schreide zij. ‘Neem dit zichtsbedrog van mij weg, opdat ik drâ niet te feller ontgoocheling ervare, wen de duivel mij weder tot werkelijkheid terugstoot!’

Op haar knieën kroop zij over den drempel tot het gulden Moederbeeld, dat omglansd stond van het milde licht der eeuwiglijk brandende lamp.

Geen saterlach echter krijschte haar hoonend tot wezenlijker dreven terug. Met de armen tastend gestrekt zocht zij met onvasten tred den bekenden weg door de verlaten gangen naar de groote kapel en opende als in een droom de breede deur.

En zie!

Alomme brandden lampen en kaarsen, door onzichtbare hand tot welkom ontstoken!

Eén stonde scheen het der gemartelde vrouwe als vervloeide alle leven in haar aderen. Dan brak een verlossende snik haar lippen vaneen. In vervoering liep zij het Moederbeeld tegemoet.

Onbeweeglijk, doch in die roerloosheid wakend over leven en dood, zond Maria haar glimlach lijk een zaligen welkomstgroet omlaag op de wedergekomene, wier ambachten zij had vervuld in haar diep geloof aan der menschen hunkering naar de zuiverheid des harten. Bij haar voeten rustte een vertrouwde, stille bundel, waaruit een hemelsche geur opsteeg, welke de gansche kapel vervulde.

[pagina 66]
[p. 66]

Hartstochtelijk drukte Beatrijs het habijt, hetwelk zij eerlang op deze zelfde plaats had achtergelaten, aan haar borst en kuste in extatische vreugde de gulden voeten der Moedermaagd.

‘Gij, barmhartige, die mij zóó de volkomen vergeving deed geworden! Vergeef mij, dat gij mijn klein geloof wederom tot driewerf toe moest beproeven! Vergeef mij, wijl ik het mirakel der ontsloten poorten voorbijgetreden ben! Hoor mij aan, Maria! Hoor mij aan, o God! Dit mijn leven is U alleen gewijd tot Gij het der aarde ontheft! Gezegend zij Uw groote name tot in eeuwigheid!’

Met welk een deemoed hulde Beatrijs zich nu in den gewijden kovel en hoe innig borg zij de gouden lokken onder de grauwe kaproen. Beschuttend omvatten haar de warme schoenen, welke Maria's voeten hadden geborgen.

‘God en Maagd,’ sprak zij ootmoedig, ‘zie neder op Uw kostereske... Gij, Maria, die in maagdelijken staat het Kind hebt gedragen, dat hemel en aarde schiep en in eeuwigheid ons Heer zal zijn, Gij zult ook mijn zonen tot uw gebenedijden dienst voeren en den man, dien ik in aardsche liefde aanhing, met uw zegen omringen op al zijne paden! God, onze Vader, Die u Zijn beminde dochter noemt, deed U zulk een groote macht geworden tot heil Zijner schepselen! Leed en boosheid keert gij in louter goed, gij fonteine der vreugde! Dies leef ik voortaan in zoo hemelsche rust, Maria, want wie aan U genade zoekt, zal deze altoos vinden, al zoekt hij haar naar menschelijk bedenken te spade!’

Als een machtig koor ruischten melodieuze stemmen vanuit hooge sferen door de kapelle. De biddende non boog het hoofd en haar hart stemde in met het Gode verheerlijkend lied.

Dan richtte zuster Beatrijs zich op en zag rond in een vurige begeerte te doen alle de dingen, welke zij eerlang daaglijks had volbracht.

Zij verlegde het heilig Missaal met het kostbare goudsmeewerk en ontstak wierook in de bronzen vaten.

Op zwevende voeten trad zij naar den binnenhof en lichtte den sleuteltros van den greep der deur, alwaar zij hem gelaten had.

Plots sloeg het uurwerk middernacht...

Met beide handen vatte de kosteresse Beatrijs het klokketouw,

[pagina 67]
[p. 67]

dat in Maria's gezegende handen had gerust en luidde schreiend en lachend de metten.

Hoog boven haar hoofd vielen de klokketonen over hof en zalen en wekten de nonnekens in den stillen dormter.

En in den lofzang, van zuster Magdalene's handen begeleid, drenkte zich haar ziele lijk aan Gods heilig water en vlood wijd boven het koor der zingende zusteren uit...

 



illustratie

Jan.-Mei '41.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken