Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Soldatentypen uit den grooten oorlog (onder pseudoniem G. Raal) (1914)

Informatie terzijde

Titelpagina van Soldatentypen uit den grooten oorlog (onder pseudoniem G. Raal)
Afbeelding van Soldatentypen uit den grooten oorlog (onder pseudoniem G. Raal)Toon afbeelding van titelpagina van Soldatentypen uit den grooten oorlog (onder pseudoniem G. Raal)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.98 MB)

Scans (152.34 MB)

ebook (5.74 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Illustrator

Edmond van Offel



Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Soldatentypen uit den grooten oorlog (onder pseudoniem G. Raal)

(1914)–Lodewijk Opdebeek–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 43]
[p. 43]

Door-Muziek

 
‘Heer Halewijn zong een liedekijn
 
Al wie dat hoorde, wou bij hem zijn.’

Oud Vlaamsch steedje. Koude nieuwerwetsche pleinen, omkruid en ombocht door weeïg riekende buurtjes en stegen, door oude huizekens en versleten muur van eenzaam Begijnhof.

Daar hoorde men, overdag, tusschen schooluur, en des avonds, in flauw verlichten hoek, het fluitje van kleinen Door.

Door was een leutig manneke, met bleek gelaat, bestraald door zonnigheid van lachende oogen. Zijn lokkig haar groeide als veil in verweerden muur, door de scheuren van zijn voddeklak. 's Zomers zaten zijn voeten bloot in gapende, ontzoolde schoenen; des winters in begaatte kousen en zware holleblokken.

[pagina 44]
[p. 44]


illustratie

Maar dat kon Door niets schelen. Bezat hij weinig, dan moest hij niet veel eten en met zijn holleblokken tamboerde hij luidruchtige stapmarschen.

In school was hij de beste leerling en meester Kreel had hem eens lang in de oogen gekeken, over zijn wilden haarbos gestreken en gezegd: - Jongen, van u komt nog iets terecht!

Ook dat kon Door niet schelen. Een oogenblik was hij wel zonderling beroerd door den warmen toon van 's meesters stem, die altijd zoo houtachtig

[pagina 45]
[p. 45]

klonk of er struikgewas in zijn gorgel groeide, maar verder gaf hij op het gezegde geen acht.

Na schooltijd liep hij den buiten op, langs rivier en gracht, in bosch en door de heerlijke landen vol korengroei. En hij kon zoo fijntjes blazen op de pijpen van een uitgeschoven korenhalm, dat allen jaloersch werden en hem verzochten ook zoo'n muziekske voor hen te maken.

Maar wat zij ook aanwendden, het lukte niet één om er één toon uit te halen als Door.

Door blies erop en deed 't gonzen van een hommel na, die zoo even om zijn ooren had gebromd; hij bootste den zang van den merel na in zware, diepe trillers en 't geluid van de drie doodsklokken in hun rythmus van beierende emotie.

In 't bazarke had hij een mondorgeltje voor vijf eens gekocht en wat hij daar allemaal uithaalde, verbaasde, tot zelfs den koster.

Op 't blikken fluitje was hij een artist en het was in de kleine stad nog nooit gebeurd dat zelfs groote menschen op de stoep van hun huisje kwamen staan om naar 't wonderbare ventje te luisteren.

In 't binnenst van Door was het een hofke; daar stonden allerlei bloemekens in van velerlei kleur en bloesem. Hij zelf leefde meestal innerwaarts en keek vol stille vreugde naar al het moois dat geurde in zijn hartetuin. Hij was dan zoo menigmaal blijde en gelukkig als niet een van zijn kameraadjes het gevoelde of zichzelf gevoelde.

't Was allemaal muziek in zijn leven. Muziek in de boomen, muziek in de lucht, muziek in de Nethe, overal, boven en rond hem. Zelfs wanneer hij zijn

[pagina 46]
[p. 46]

pappeke uitlepelde, deed hij het zoo dankbaar en zoo leutig om de tonen van het ijzer in het aarden bord.



illustratie

Des avonds speelde hij met zijn vriendjes in de buurt. Door ging vooraan en allen achter hem op stap en ze zongen, op de tonen van de tooverfluit, al de liedekens en de vooiskens die het jongentje maar kende of spelen wilde.

Of ze luisterden stille wanneer hij aan 't fantaseeren ging op de gevoelens die uit hem borrelden als 't rijke water uit heldere fontein.

Door kende vele wijsjes, vele liederen en vele gewijde zangen. Hij leerde er in de schole en beluisterde ze op straat. 's Zaterdags noene, als de liedjesman hem zoete stonden gaf in de melodie

[pagina 47]
[p. 47]

van slepend en klagend minnelied. Hij vernam ze van zichzelf, wanneer hij alleen was en zong.

Want zingen kon hij zoo wondermooi.



illustratie

's Zondags op d'oxaal, in de hoofdkerk, als wierook blauwde in 't mystieke van gekleurde ramen en in 't lof, na den noene, belde zijn stemmeke op, zoo helder en zoo klaar of er een engel zong; en vele oude vrouwkens weenden.

Er bibberde een zieltje op Doorke's adem en alles wat hij deed, klonk zoo schoon; het kwam van zooverre en van zoo hooge dat het gezeefd was door de fijne lagen der verzuivering.

[pagina 48]
[p. 48]

Hoewel de teerste uit gansch den hoop der schreeuwende volksbengels, was hij van allen de sterkste om de grootheid van zijn onbewuste kunstuiting en door de liefde van allen die hem kenden, zagen of hoorden.

Aan vechten deed hij nooit mede. Hij stond ter zijde en floot de krijgszangen in de warmte van zijn eigen dapper hartje. Hij zong de hitte van den strijd en het stille treuren van den gevallene en, toen de gruwelijke kinderoorlog moe geweken was en de kasteelen en de steden van den rooverkoning vernield waren, stelde hij zich weerom aan hun aller hoofd en fluitend zong hij zijn liederen en zij allen hem achterna.

Maar 't liefst floot hij in zijn steegje voor Belle, het mooie, droomende meisje met haar bloemenoogen. Belle, steeds zoo zachte en bedeesd en wier bleeke wangen kleurden, toen zij Doorke in de oogen keek, alsof haar hartje vol zilver kwam en vol goud. Hij voerde haar mede langs bloeiende paden door de pracht en den luister van zijn ziele en liet haar beluisteren alles wat daar vedelde en sijsde aan melodie en aan muziek.

Voor haar floot hij het mooist omdat zij alleene de beteekenis zijner liederen verstond. Vlug vingerbeweeg opende en sloot de zwarte holekens van zijn instrument en hij lokte uit zijn gespeel malsch en fluweelig fijne klanken die ver trilden in zacht geprevel.

Dat had Doortje ter kerke gehoord in zoeten weemoed van orgelziel en bedwelming van gouden walmen.

Door sprak Belle van al die heerlijkheid in

[pagina 49]
[p. 49]

hem en opende de bloeiende tuinen van zijn harte, waar de leliën bloemden in pracht van buigende rankheid, maagdelijk in blank festijn.

De twee kinderzieltjes vonden elkander op den weg der oneindigheid. Over hun gevoelens kwam een wijding die hen gelukkig maakte in onbewust voelen van heiligen rijkdom en, toen Door's moeder hem tot slapen gaan uit het straatje riep, dan speelde hij nog iets zoo wondermoois en teers dat Belle hem een blik uit haar engeloogen schonk, die zijne blije ziel met de zoetste zangen vulde...

Meester Kreeks voorspelling kreeg haar aanvang. Goedertierende menschen staken den wilden jongen in een nieuw pak en zonden hem naar Antwerpen, waar Peter Benoit bad in de geweldige uiting van zijn reuzen voelen.

Daar wies hij in mooiheid en in kracht, zijn gansche ziel lichtend in hoog mysterie van goddelijke inspiratie. Hij werd ontsnoeid van wilde loten en bloeide open in rijke vrucht van kunst.

Maar in den roes van opperste genieten vergat hij zijn schamele Belle niet. In zijn tuin troonde zij als marmerbeeld in weelde van zon. Voor haar liet hij, ter kerke de golvende orgelbaren zwellen in emotievol beven. Voor haar wierp hij zijn groote begeerte in trillenden zang door den wijdschen tempel. Voor haar stond hij voor het opgetogen publiek en tooverde heilige gevoelens door ontroering-buigende stem.

En toen hij het lokkig kunstenaarshoofd tegen den vedel legde, voelde hij het kloppen van haar harte en een juichtoon fluweelde in 't sidderend geweld van streelend smeeken.

[pagina 50]
[p. 50]

‘Al wie dat hoorde, wou bij hem zijn.’

Doch Belle, het uitverkoren zustertje van zijn ziele, stond in hem met 't satijnen kleed van trouw en stille liefde, die, rein en heilig, brandde uit de schoonheid harer oogen.

Ter stedeke, in kronkelende straat, onder malsch-bemoste geveltjes, oud en kaduk, speelde hij voor haar liedekens als in hun kindertijd, verklankend 't warme gevoelen, dat zijne ziel met gouden luister overscheen.

En op de jeugdige bloemen, droppelden de tonen als regen ter luwe Meiëdag.

Vóór de grauwheid van den oorlog de helderheid van ons blauw geluchte verdonkerde, stond hij met haar ten auter, hand in hand. De wondere muzikant en de mooie Belle zagen in elkaars oogen het mysterie van het leven.

Een week nadien stond Door in de bosschen van het Antwerpsche Kempenland; 't houweel in verblaarde hand. Zijn ruwe dagen werden gevuld in 't gore werk. Maar hij deed het gaarne. Zijn Belle gaf hem kracht en de liefde voor zijn land schonk hem mooiheid en lenigheid in heffen en in bukken en reuzensterkte in 't groote wee.

En wat hij kon, gaf hij zijn makkers: den rijkdom zijner kunst; de weelde van zijn voelen.

Des avonds in glure schuur, bij dufheid van oud stroo, floot hij op 't arme blikken fluitje zijn purperen liederen. Liederen van rouw, liederen van trouw, zangen wellend uit de kracht die hem ontroerde. Hij ontleedde zijn voelen in trillen van tonen, verklankte zijn harte in rijpheid zijns levens.

Belle ter eere, zijn makkers ter vreugde.

[pagina 51]
[p. 51]


illustratie

Stil vuur verteerde hun harte. Geen een die niet aan zijn huizeke dacht, aan zijn moeke en aan zijn vader, aan zijn vrouw en kind, aan zusters en broeders, aan allen die leden in 't land, zoo lief en zoo rampvol.

De moeë lijven richtten zich, tranen slierden langs ruw-gebruinde wangen en drogen mond en

[pagina 52]
[p. 52]

velen struwelden vingers in elkaar en baden met den zanger mee, zongen zijn liederen allen.

Zoo sliepen de braven in op gouden stroo, terwijl door de arme schuur Door zijn laatste tonen floot voor Belle's zware hart.

Des daags, bij zonnebrand in zweet van gloeiend werk, toen alles priemde en vlamde in hem, lei Door een stond de schup ter zij en floot. Lustig lied uit jeugd en volk, dat allen vroolijk vermonteren deed en moed goot in het weifelend hart en troost schonk aan de velen die het toch zoo noodig hadden.

Onder brons gevloek van kanon, bij tieren en kermen van vechtenden en stervenden, vocht Door in 't Hageland en in 't land der Nethe. Zijn lied, na onmenschelijk werk, beurde op de moede hoofden en traan na traan rolde uit de oogen bij den zegezang uit het instrument van Door-Muziek, zooals men hem noemde.

Te Schoorbakke, aan heiligen stroom, waar als orkaan geweld van oorlog loeide, floot de kunstenaar in plechtigen stond, zijn makkers toezingend niet te versagen in kamp voor land en volk.

Einde Oktober, toen de lucht vol zoetheid hing van stervende dagen en des middags de zonne lachte in blauwheid van goede moeder, stroomde uit diepe wond 't roode bloed van den vroolijken zanger.

De tuin in zijn ziele malfde in zoete kleur. De bloemen prijkten stil in rijk gewaad. Zacht trilden en zoefden libellulen over helderheid van water en zongen, zongen...

Over Door's moeën mond kwam een lach van

[pagina 53]
[p. 53]

vrede. Hij luisterde. Uit koperen slag van kanon klonk muziek; 't knallen en knetteren der geweren was als een grootsche symphonie alom hem heen. Rood vuur dwaalde in gensters voor zijn oogen.

En daar trad Belle op hem toe. Zij hief zijn gloeiend hoofd in haar arm en op zijn dorstigen mond daalde de lafenis van haar zoeten kus.

Hij langde uit zijn ransel het trouwe fluitje en met Belle in het harte en zijn strijdend volk om hem heen, speelde, in drassige groeve, de jonge ziel van het heerlijke kind uit t oude Vlaamsche stedeke, heur moêgeworstelden zang voor allen...

Toen kwam 't floers van avond over de pracht van zonnige ziel en Door-Muziek zong blij zijn jongste slapenslied...



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken