Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De tweelingen Flip en Henk (1925)

Informatie terzijde

Titelpagina van De tweelingen Flip en Henk
Afbeelding van De tweelingen Flip en HenkToon afbeelding van titelpagina van De tweelingen Flip en Henk

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.04 MB)

Scans (4.17 MB)

ebook (3.52 MB)

XML (0.12 MB)

tekstbestand






Illustrator

B. Midderigh-Bokhorst



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De tweelingen Flip en Henk

(1925)–C.J. van Osenbruggen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 73]
[p. 73]

Hoofdstuk VII.
De strenge Meester.

Toen de jongens na de vacantie naar de nieuwe klasse overgingen, kwamen ze bij een vreeselijk strengen meester. Ze hadden altijd wel gehoord, dat hij streng was, maar dat het zóó erg zou zijn, hadden ze toch niet gedacht.

Den eersten keer, dat Flip wilde probeeren de klasse aan het lachen te maken, bekwam het hem zoo slecht, dat hij het nooit meer deed.

‘Zeg eens, jongetje,’ zei de meester, ‘we hebben hier geen grappenmaker noodig. Neem je schrift en ga in de tweede klas zitten. Daar hoor je, als je zoo kinderachtig bent. Hier moet ernstig geleerd worden. En als je dat niet kunt, dan mag je voor goed naar de tweede klas verhuizen.’

Daar moest Flip natuurlijk niets van hebben. Hij paste wel op, dat hij niet weer uit de klas werd gestuurd. Hij haalde zijn hart nu maar op straat op aan allerlei

[pagina 74]
[p. 74]

kattekwaad. Toen de kastanjes rijp waren, schoten de jongens met de katapult. Dan gebeurde 't wel eens, dat Flip niet in den boom, maar in een ruit schoot. Eens was daar de veldwachter bij te pas gekomen. Een boer had geklaagd, dat 't zoontje van den dokter een ruit bij hem had ingeschoten, en daar wilde hij schadevergoeding voor hebben. De veldwachter kwam toen aan huis om Vader te spreken. Flip werd geroepen en kreeg een flink standje. Hij moest uit zijn eigen spaarpot de ruit betalen.

Een anderen keer gooide hij een emmer water om, waarmee een meisje de stoep schoon maakte. Dikwijls trok hij belletje, zoodat het ééne zoontje van den dokter als een erge belhamel bekend stond.

Thuis was hij ook wel lastig, maar dat ging toch nog al, wanneer hij maar beziggehouden werd. Gelukkig gaf elk jaargetijde zoo zijn eigen vermaken en werkjes. Eerst had je den vruchtenoogst. Ze hadden veel vruchtboomen in den tuin. De jongens mochten in de boomen of op de ladder klimmen, om de appels en peren te helpen plukken. Daarna hielpen ze met denzelfden ijver de vruchten opeten! En dan kwam ook al weer gauw St. Nicolaas aan en Kerstmis met de

[pagina 75]
[p. 75]

Kerstvacantie. Ditmaal kwam tante Saar een weekje logeeren, van Kerstmis tot Nieuwjaar. De jongens versierden met haar de kamers met hulst. Dat was een heerlijk werkje. 's Avonds werden er dan winterspelletjes gespeeld en hadden ze de dolste pret. Tante Saar wist altijd weer wat anders. Maar sommige spelletjes moesten telkens herhaald worden, zooals pandverbeuren, 't zichtbaar verstoppen van een vingerhoed en Zwarte Piet.

De nieuwigheid was nu het maken van rijmpjes op aangegeven rijmwoorden. Ieder moest twee woorden, die op elkaar rijmden, op een papiertje schrijven en dat dichtvouwen. Al die papiertjes werden dan midden op de tafel onder een doek gelegd en ieder moest er een trekken. Flip trok de woorden: ‘grap’ en ‘pap’. Hij rijmde ze vlug aan elkaar en schreef aan de achterzijde van 't papier:

 
Ik stak eens voor de grap
 
Mijn neus diep in de pap.

Tante Saar trok: ‘kant’ en ‘olifant’, waarop zij dichtte:

 
'k Maak van dit fijne stukje kant
 
Een zakdoek voor den olifant
[pagina 76]
[p. 76]

Henk had getrokken: ‘Saar’ en ‘klaar,’ en rijmde nu heel kort en krachtig:

 
Komt tante Saar,
 
Dan zijn we klaar,

terwijl Moeder rijmde op ‘held’ en ‘speld’:

 
Daar schreit hij nu, die groote held,
 
Omdat 'k hem prikte met een speld.

Natuurlijk volgde er telkens na het voorlezen een daverend gejuich.

Een ander maal werden er weer eens steden begraven. En zoo vlogen de avonden veel te gauw om.

Gelukkig duurde de winter buiten nooit lang en verveelden de jongens zich nooit. Als de lente kwam, begonnen ze zoo gauw mogelijk hun tuintjes om te spitten en er in te zaaien. Wat later was 't zoo aardig, om watjes in den tuin te leggen en dan te zien, hoe de vogeltjes die oppikten, om er hun nestjes mee te bekleeden.

Eens op een mooien lentemorgen was Flip erg laat van huis gegaan, zoodat Henk niet op hem had willen wachten. Hij liep nu zoo hard hij kon naar school. Op 't kerkplein gekomen, zag hij daar onder een boom een

[pagina 77]
[p. 77]

klein vogeltje liggen, dat uit 't nest was gevallen en nog niet vliegen kon. Hij raapte het op en zag dat het gelukkig nog leefde. Maar wat moest hij er mee doen? Als hij 't liet liggen, was het voor de poes. Als hij 't naar huis bracht, kwam hij te laat. En als hij 't mee naar school nam, zou hij van dien strengen meester zeker straf krijgen. Veel tijd om te bedenken was er niet. Daarom stak hij het diertje maar gauw in zijn zak en kwam nog net bijtijds op school. Hij durfde het den meester niet te zeggen. Maar de beweging, die hij telkens in zijn zak voelde, en de angst, dat het diertje dood zou gaan, maakten, dat hij in 't geheel niet oplette en erg onrustig in de bank zat te draaien.

De meester had het zeker al gemerkt, want die keek hem telkens met dreigende blikken aan. Dàt was niet om uit te houden. Flip kreeg het er benauwd van. En daarom nam hij in eens een kloek besluit en stak den vinger op, terwijl hij dacht: ‘Dan maar straf in vredesnaam.’

‘Wat heb jij, Flip?’ vroeg de meester.

‘Meester, ik heb een jong vogeltje in mijn zak. En ik ben zoo bang, dat het stikken zal.’

‘Hoe kom jij aan een jong vogeltje, jongeheer? Heb

[pagina 78]
[p. 78]

je dat uit 't nest gehaald?’ vroeg de meester op strengen toon.

‘Nee meester, ik heb het onder een boom gevonden. Ik had geen tijd meer om het naar huis te brengen. Toen heb ik het maar in mijn zak gestoken, want anders zou de poes het gekregen hebben.’

De meester zag aan Flips eerlijke blauwe oogen, dat hij waarheid sprak. Hij zei nu op vriendelijken toon:

‘Geef het mij maar hier, Flip.’ Hij nam het in de hand en na het aan de heele klas te hebben laten zien, legde hij het in de kast in een open doosje. Daarna maakte hij een papje van brood en melk, waarvan hij het diertje een snippertje gaf op de punt van een potlood. Het snaveltje opende zich en het voedsel ging heusch naar binnen. Flip glom van vreugde. De meester zei vriendelijk: ‘'t Is goed, Flip, dat je 't beestje hebt opgeraapt. 't Is een jonge lijster, die later mooi gaat zingen. Als je Vader en Moeder het goed vinden, mag je van middag een kooitje meebrengen en het daarin naar huis meenemen. En nu, jongens, opgelet!’

Dat viel mee, hoor. 't Liep dus zonder straf af. Flip rende om twaalf uur naar huis. En toen hij Moeder 't heele geval verteld had, zei hij: ‘De meester is toch

[pagina 79]
[p. 79]

niet zoo streng als ik dacht, Moeder, ik vind hem toch wel aardig.’

't Vogeltje werd in een kooitje thuis gebracht en door Flip en Henk goed verzorgd tot het vliegen kon. Toen zetten ze 't kooitje in een boom, waar nog meer jonge lijsters huisden. Ze openden het deurtje en lieten het diertje vliegen.

Flip verbeeldde zich, dat hij het soms boven de andere uit hoorde zingen. En als zusje maar een vogeltje zag, riep ze: ‘Dat is ie! Dat is ie!’

Gelukkig had Flip bij den strengen meester goed geleerd en hij ging, net als Henk, met glans over.

‘Kind,’ zei Vader, toen hij het hoorde, ‘ik wou, dat je nooit een anderen meester kreeg. Die zou van jou wat kunnen maken.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken