Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Achter groene horren (1943)

Informatie terzijde

Titelpagina van Achter groene horren
Afbeelding van Achter groene horrenToon afbeelding van titelpagina van Achter groene horren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.85 MB)

Scans (119.80 MB)

ebook (2.99 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Achter groene horren

(1943)–J. van Oudshoorn–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 70]
[p. 70]

Droomland

Zijn droomleven bleef zich binnen een eigen sfeer afspelen, waaruit de onnatuurlijke druk, die immer remmender op zijn van dag tot dag bestaan begon te lasten, geheel kwam weg te vallen. Of tot de nog angstwekkender beklemming eener nachtmerrie zich verdichtte. Meer dan door lezen, meende hij soms in zijn droomen vergoeding te vinden, voor wat in werkelijkheid hem aan ware toenadering tot menschen werd ontzegd...

 

Onvergetelijk zoo een droom, waarin hij, aan een kleine tafel gezeten, bezig was kaarten van tweeërlei grootte te sorteeren. Plotseling hield hem milde warmte weldoend omvangen. Voelde hij, hoe er iemand achter hem was komen te staan. Toen hij om- en op-zag, was het de vader, die daar, de oogen van beschuttende liefde vol, toch al half over hem gebogen, het gelaat nog dichter naar het zijne bracht en hem dan even aan de bovenwang zoende. Nooit nog was tijdens diens leven het zoo gebeurd.

Maar nu ook hielden zijn beide handen reeds van den vader de knokige pols omklemd, om nimmer meer van hem te laten. Een geluk, zoo hoog en ongekend, dat het hem uit den slaap ontheven had. Klaar wakker dan, had hij deze veilige overgave, alles doordringend, voelen duren. Bij zulk ontwaken geen verlatenheid, om - een Smike gelijk - vertwijfeld te bejammeren. Want dit hier eindelijk was die hechte toegenegenheid, zonder terughouding meer, waarop ook hij nog een recht meende te hebben. Die tusschen den vader en hem had moeten opbloeien, wanneer zij niet door een

[pagina 71]
[p. 71]

kille grillige schaduw in de kiem verstikt was. De vluchtige zoen, die hij nog in het donker aanvoelde, werd na het onherstelbaar verzuimde te rijker gewin. Tot hij dan toch weer de handen uitgestrekt en ‘vader’ gestameld had. Van dankbaarheid tranenzilt in zijn mondhoeken gerold kwam.

Zoo is het. Wie matig zich slechts benadeeld dunkt, keert gaarne met een schamele vergoeding huiswaarts. Die, zonder zijn schuld, tot in den grond zich weet bedorven, krijgt vreugdetranen te weenen. Of lijdt aan bloedvisioenen.

...begonnen was dat, in zijn droomleven, met een weerzinwekkende reuk. Vunzige roofdierhokken-lucht. Wee ook, als van uit gapende wonden lauw wellend bloed. Aanzettend dan tot bronstige daden van geweld en wanneer zij overdag soms plotseling in werkelijkheid om hem opkwam, kreeg hij een floers voor de oogen, meende te zullen stikken. Zoo langs een somber afgelegen hoeve komend, waar niemand zich vertoonde, had hem angst overmand, zeker als hij was, dat er een massacre aangericht werd. Of hij droomde, door die reuk half bedwelmd en aangehitst tevens, zelf een eenzame gestalte te overvallen, tot, met verstorven trekken, er een meisje lag, gebroken teruggezonken. Aan de leuning van een bank.

Op een stil boschpad 's middags had hij Asta ontmoet. Hij was begonnen van haar te houden. Zij mocht hem wel. Reeds met de hoed in de hand, schijnbaar ongedwongen, van plan haar aan te spreken, had hij, opzij, een bank en dan, in uiterste bevreemding, eenzelfde verwildering van kreupelhout, vol vuurroode giftige bessen, als uit dien gruwbaren droom ontwaard. Toen had hij zich reeds verwijderd. Schuw, zonder een woord, de blik naar den grond...

 

Schakeeringen tusschen nachtmerrie en extase waren felle, diepgloeiende landschapsvisioenen, die plotseling uitdoof-

[pagina 72]
[p. 72]

den, waarop hij soms door een reeds verslappende zinnenkramp ontwaakte. Als aan iets lichamelijks kwam hij dan in zijn droomen aan kleuren te bezwijken. Aan laaiend purper van woest verterende avondbrand; stralend ultraviolet uit grondeloos water; verraderlijk metaalgroen van exotisch gebladerte. Or het landschap van den dag, in zijn mildere tinten, manifestatie van meer bezonnen zinnendrang was en voorbestemd aan de uitdooving daarvan, op zijn beurt, te bezwijken?

 

Een soort museum keerde regelmatig in zijn droomleven terug. Als gewoon gebouw totaal onmogelijk. Een enorme kubus. Met in plaats van deuren en vensters, enkel zware luiken. Door het hoofd onder- tusschen zoo'n luik te wringen, na er, door de ruimte zwevend, tegenaan gebonsd te zijn; door het dan met hals en schouders op en op te tillen, kon de rest van het bovenlijf zich verder en verder naar binnen werken. Zoo ver, tot het, plotseling topzwaar, omlaag kipte en het gansche, op de buik uitgestrekte, lichaam meesleurde in zijn vaart. Dan dreunde zoo'n luik weer dicht en was er reeds een glijpartij begonnen. Over een der tallooze lange smalle, sterk hellende gangen, glad en glanzend als die schuine holle planken, waarlangs builen uit een meelzolder neergelaten worden. Steeds op de buik; omlaag, omhoog; door kelderig licht heen, aan steeds weer andere toonkamers voorbij, enkel van voren open. Met opgezette beesten, schilderijen, antiek aardewerk, vitrines vol glinsterende munten, uitheemsche gewassen, wat niet al. Naar beneden suizend met het hoofd schuin omlaag, stijgend weer met de voeten vrij afhangend. Gang op, gang af, even ongedwongen, even snel. Nergens in het kelderlicht een sterveling. Maar geen angst, geen bevreemding zelfs meer. Omdat het daar nu eenmaal niet anders kon en het, zoo en niet

[pagina 73]
[p. 73]

anders, ook telkens weer terug kwam. De opgezette dieren, met de giraf er boven uit, waren steeds de eersten. De vitrines mat verzilverd, nooit verguld. Tusschen de schilderijen hing het groote zeestuk nog immer zonder lijst. Of achter de regelmatige terugkeer van een dergelijk apocrief gebouw misschien dezelfde kracht gaande was, die iedere dag opnieuw de gewone huizen en straatstukken te voorschijn bracht?

 

Ook in dat geheimzinnige pension, met op breede marmertrappen smirna loopers; aan verguld-doorwerkte ballustrades roode leuningen van fluweel; waar hij in zijn droomen reeds gewend was af en toe te overnachten en zelfs een eigen vaste slaapkamer had. Steeds bleef het dezelfde grijze rimpelige dame, hoog, al wat gebogen, die hem daar 's morgens op een zilveren blad een glas melk brengen kwam. Een echte dame, statig en toch telkens met datzelfde afgedragen bonte schort voor. En telkens, zonder een woord gesproken te hebben, weer vertrokken. Zonder een groet, nadat zij hem even, van terzijde slechts maar doordringend, aangezien had. Of zij hem zoo ook herkende, als hij haar? Het leek hem van het hoogste gewicht...

 

Hij droomde op een landweg te loopen. Opgeschoten boerenjongens dreven een dartel veulen voor zich uit en hem tegemoet. De koperen wijzers van de torenklok der dorpskerk blonken in volle zon. Vier metalen slagen. Hij werd er wakker van. Streek impulsief een lucifer aan. Vier uur. Ook op zijn horloge. In den nacht. Of dat nog enkel droomen was?

 

In één enkele droom dan, had hij met klasgenooten een dagenlange vacantietocht gemaakt. In jeugdherbergen over-

[pagina 74]
[p. 74]

nacht. Oververmoeid in zoo'n gedroomd vertrek te bed, was hij er terstond in een diepen als looden slaap verzonken. Droomloos. Zoo iets bestond dus ook. Te droomen... niet te droomen. Beiden tegelijk en daarbij, noch het een, noen het ander. Kon het luchtiger, lichter, doorzichtiger? Daarmee vergeleken, hij voelde het aankomen, moest het een leven bij gesloten luiken worden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken