Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De fantast (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van De fantast
Afbeelding van De fantastToon afbeelding van titelpagina van De fantast

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.19 MB)

ebook (4.83 MB)

XML (0.13 MB)

tekstbestand






Illustrator

Menno van Meeteren Brouwer



Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De fantast

(1948)–J. van Oudshoorn–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 28]
[p. 28]

[VI]

De archivaris, sinds lang gepensionneerd, was met Daniëls voor jaren overleden vader bevriend geweest. Hij was zes en zeventig, vrijgezel en gold ook voor de rest als zonderling. Daniël bezocht hem nog af en toe. Om een boek te lenen, een geleend terug te brengen, of - als ditmaal - enkel om even een praatje te maken.

‘Ja, ja, die rakkers!’, glimlachte de archivaris, wie Daniël verslag gedaan had van hetgeen de ondernemende keeshond, in zijn optimisme, overkomen was. ‘Maar dat is toch niets, vergeleken bij die kettinghond. Die aan een ver afgelegen hoeve verkocht was en toen hij zich, na uren lang lopen, weer bij zijn vroegere baas kwam aanmelden, op een dracht stokslagen vergast werd! Is zo iets niet erbarmelijk? Ach, ach, die mensen toch, zou je geneigd zijn te verzuchten. - Ja, en van die andere canis, die na de dood van zijn meester op diens graf bleef liggen treuren en elk voedsel weigerde, daarvan beweren zij gladweg dat die kniezer juist daardoor toonde van minder allooi te zijn. Want de mens als denkend wezen - ja, zeker

[pagina 29]
[p. 29]

- geeft zich niet op zo'n buitensporige manier aan zijn droefheid over.... En dat krijg je dan te horen van een trouwe man en gade die een uur na de begrafenis van zijn vrouw en nog met vochtige ogen alweer zit te dampen....’

Hier trok de spreker zijn geverfde wenkbrauwen beurtelings even op, en vervolgde: ‘In die liefde voor zijn meester schijnt de hond - het is al meer gezegd - een analogon voor godsdienst te bezitten. - Aan moraal, in de vorm van schuldbesef, lijkt het hem evenmin te ontbreken. En wat denken betreft, neig ik er toe te geloven, dat, voor zover dit op de practische kant van het leven blijft gericht, het verstand van zo'n hond wel niet bijster veel voor het onze zal onderdoen. Over dat denken zelf, over de theoretische draagwijdte ervan en zo, zich dan nog eens extra het hoofd te breken, daartoe zal een hond wel niet komen. Neen, dat lijkt me niet waarschijnlijk. Maar wat verzuimt hij daardoor ten slotte?’

De archivaris had onderwijl wat rookgerei en iets drinkbaars klaar gezet en ging er thans bij zitten. Voorlopig behield hij het woord alleen. ‘Ik voor mij heb het in die richting nooit verder gebracht dan tot het inzicht dat ons denken toch ten minste zó ruim diende te wezen,

[pagina 30]
[p. 30]

om zich niet te stoten aan eigen bekrompenheid! Ik bedoel maar: zoals wij er geen reserve-hart bij gekregen hebben, zo dien ik er mij wel bij neer te leggen dat ook aan ons denken zekere grenzen zijn gesteld. Het is natuurlijk geen prettige ervaring, juist wanneer je op het punt meent te staan die zelfkant van het denken te doorbreken, tegelijk een gevoel te krijgen, alsof je bezig bent in de huwelijksnacht door het bed te zakken....’

Daniël lachte en de archivaris, die een huwelijksnacht toch eigenlijk slechts van horen zeggen diende te kennen, lachte van harte mee.

‘In dit verband heeft Spinoza ergens gezegd - of is het Napoleon geweest? - dat niets de moeite om te overdenken minder loont dan de dood. Op de vraag, hoe je het best met de dood familjaar kan worden, zou van die kant hoogstwaarschijnlijk geantwoord zijn, dat je de doodsgedachte helemaal niet moest hebben.’

‘Helemaal niet hebben!’ - riep Daniël ongelovig uit. - ‘De doodsgedachte niet?’

Neen, zo gemakkelijk liet hij zich zijn beste troeven voor het eindspel dan toch nog niet uit handen slaan.

‘Nu ja’, zeide de archivaris glimlachend, ‘dat de doodsgedachte levenskrachtiger blijkt te zijn en hoger in aanzien staat dan zelfs het Geloof,

[pagina 31]
[p. 31]

behoeft ons, na al het gebeurde, niet te verwonderen. Het Geloof mag je tegenwoordig openlijk en straffeloos ondermijnen en verguizen. Maar waag het eens, de doodsgedachte voor een dwangvoorstelling te verklaren, die met wortel en tak uitgeroeid dient te worden, dan zal men je nog altijd wel voor stapelgek verslijten!’

‘En, mijns inziens, terecht!’, wierp Daniël,

illustratie

met een warm hoofd, daartegen in. ‘Want hoe kan nu ook iemand, bij voorbeeld, de natuurlijke gevolgen van zijn eigen overlijden in twijfel trekken? En gesteld, zo'n doods verachter brengt het werkelijk daartoe, dan nog zal hij wel evenmin als de gewone stervelingen verzuimen - ha, ha! - bijtijds zijn testament te maken. En zodoende toch weer zich zelf tegenspreken!’

‘Tegenspreken?’, vroeg de archivaris onver-

[pagina 32]
[p. 32]

stoorbaar. ‘Zich zelf? Neen, Daniël, dan kun je even goed volhouden dat een begrafenisondernemer die met de doodsgedachte afgerekend heeft zijn bedrijf niet langer zou mogen uitoefenen! Neen, dat schijnt me er op neer te komen, water en olie te willen vermengen. Kijk eens hier, beste jongen’, - de spreker stond op en begon door het vertrek heen en weer te lopen - al kan ook ìk op mijn leeftijd soms het gevoel niet van me afzetten, reeds ergens in het heelal verplaatst te wezen, zonder me daar voorlopig nog te kunnen oriënteren, daarom ga ik op zulke ogenblikken in het kleine stukje van het heelal, dat toevallig mijn eigen vertrouwde buurt hier is, nog niet naar de weg lopen vragen! Misschien, dat het later nog wel eens zo ver komt.... Maar, - en hij lachte opnieuw -, genoeg van dit register. Ik hoop niet, dat dit Frankenwijntje je te pittig wordt? Kom je nog steeds zoveel in de duinen?’

Even overlegde Daniël nog, of hij de ander toevertrouwen zou wat hem er dien morgen overkomen was. Maar het leek hem beter, een onderhoud af te breken dat hem aantrok en afstuitte tegelijk. Want hetgeen nog sluimerde in zijn geest werd er slechts door opgeschrikt, de verwarring van zijn denken daarna er te groter om. Ook had hij menen waar te nemen

[pagina 33]
[p. 33]

hoe op de grote blauwgrijze tabaksrookkringen die er in de kamer dreven iets van de ogen, de mond, de handen van de archivaris mee rondzweefde. Zoals die zwarte kennis van daar even zich in het lichaam wist te verschansen, zo scheen de ander, op zijn hoge leeftijd, er zich soms reeds buiten te wagen....

Een voorwendsel, om eveneens op te staan en afscheid te nemen, was spoedig gevonden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken