Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1 (1700)

Informatie terzijde

Titelpagina van Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1
Afbeelding van Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.82 MB)

ebook (4.29 MB)

XML (2.40 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

emblematiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1

(1700)–Johannes d' Outrein–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 115]
[p. 115]

V. Afdeeling.
Gelyk een Lelie is onder de doornen, alsoo is myne vriendinne onder de dogteren.

MAar, hoe durftge dus van u selfs opspreken, o Bruid Christi?Ga naar margenoot+ Durftge van u selven seggen: Ik ben een Roose van Saron, een Lelie der dalen? Vreestge niet dat u sal worden te gemoet gevoert: Laat u eenen vreemden prysen, en niet uwen mond: een onbekenden en niet uwen lippen? Spr. XXVII. 2. Neen, het is geen stinkende eigen-lof, die de kerk hier uitboesemd, maar het is Gods werk dat sy in haar selven roemd. Het komt voort uit een goede conscientie en sekere bewustheid van het gene de genade in haar gewrogt had. Sy weet in wiense gelooft heeft, sy weet hoedanige dingen haar geschonken zyn, uit den Geest Gods die haar gegeven is. En daarom, sy mag niet ondankbaar zyn met te verheelen, wat Iehova aan haar gedaan heeft: maar tot prys der heerlykheid van syne genade, segtse: Ik ben een Roose van Saron, een Lelie der dalen.

En waarlyk datse haar selven in desen niet flatteerd, toont de Bruidegom,Ga naar margenoot+ met niet alleen haar seggen toe te stemmen, maar nog meer daar toe te doen. Gelyk een Lelie is onder de doornen, soo is myne vriendinne onder de Dogteren. Over welke woorden wy seer kort sullen zyn.

De spreker word van niemand getwyfeld Christus, den geestelykenGa naar margenoot+ Salomo te zyn. De persoon, van wie hy spreekt is syne vriendinne, dat is, syne Bruid, die hy ook wel noemd syn suster, en syne schoone, syne duive, syne volmaakte. Het is syne kerk, die hy aan sig ondertrouwd heeft in goedertierenheid, enz. Hos. II. welks natuur hy had aangenomen, en die hy ook der godlyker natuure had deelagtig gemaakt; die hy op het allerinnigste en teederste bemind; die hy nu onder het Nieuwe Testament niet meer handelt als een dienstmaagd, maar als een vriendinne, een vry-geborene en koninglyke Bruid; haar beschenkende met de heerlykste gaven, haar voerende in syne binnen-kameren, en syne liefde doende smaken, die beter is als wyn.

De persoon of persoonen, tot welke hy spreekt, is niet de BruidGa naar margenoot+ selfs: want dan had hy moeten seggen: Gelyk een lelie is onder de doornen, alsoo zyt GY onder de dogteren: maar tot sekere omstaanders, die als verbeeld worden dit herders-spel te aanschouwen, en getuigen zyn van de ontmoetingen van dese Bruidegom en Bruid. Het wil seggen, dat hy voor Engelen en menschen dat getuigenis van syn Bruid geeft, het gene in dese woorden is opgesloten. Of het iemand mogte vreemd dunken dat dese roem niet ydel is; want dat sy ja waarlyk soodanig is, selfs met verheffinge boven alle anderen.

[pagina 116]
[p. 116]

Ga naar margenoot+Hy spreekt hier van Dogteren. Daar door konnenwe verstaan, of alle andere volkeren, die onder de naam van Dogteren en Jongvrouwen plegen voorgesteld te worden. Als de Dogter Moabs, de Dogter van Egypten, van Tyrus, enz. Of liever konnenwe'er verstaan de stammen Israëls, ja de bysondere leden van de Joodse kerk, welker was de aanneminge tot kinderen, en die daarom worden aangesproken: Hoor, ô Dogter, enz. Psal. XLV. dogh hy verstaat hier de ongeloovige Ioden, die kinderen der ongehoorsaamheid waren; hoewel sy sig nog uitgaven voor kinderen Gods. En in een breeden sin konnen wy'er door verstaan, alle, die leden zyn van de uitterlyke kerk, sonder nogtans in waarheid met Iesus vereenigd te zyn.

Ga naar margenoot+Dese dogteren vergelykt hy by doornen. Een gelykenis, die meermaals gebruikt word. En niet sonder reden.

Ga naar margenoot+I. De doornen zyn een gevolg en bewys van den vloek, Gen. III. maar alle natuurlyke menschen zyn onder den vloek. Soo waren de ongeloovige Ioden ook: op welke een dobbelen vloek rustede, eensdeels wegens haar natuurlyke staat, anderdeels wegens hare moedwillige ongehoorsaamheid aan het Euangelium.

Ga naar margenoot+II De doornen wassen van selver. Een onbekeerd mensch te zyn, dat heeft men van de natuur, en daar toe word geen genade nog bewerking van Gods Geest vereist.

Ga naar margenoot+III. De doornen zyn seer vast in een gevlogten, en houwden sig seer digt in en aan elkander. Soo doen ook natuurlyke menschen, die sig seer nauw aan elkander verbinden tot nadeel van Gods kinderen. Dus staat'er: Sy zyn in malkanderen gevlogten als doornen. Nah. I. 10. En Mich. VII. 3. Sy draajen sig digt in een. Soo deden de Ioden; de Oversten, en het volk; alle spanden sy samen tegen de Christenen.

Ga naar margenoot+IV. Gelyk de doornen steeken en wee-doen: Soo is het den aardt der godloose, de kinderen Gods te steken en smerte aan te doen. Num. XXXIII. 55. Immers soo was het bedryf van de Ioden ontrent de Christenen. De beste van haar was als een doorn, de opregtste scherper als een doornhegge. Mich. VII. 4. Soo dat ook toen van de kerk gesegd kon worden: Wederwillige en doornen zyn by u, ende gy woond by schorpioenen. Ezech. II. 6.

Ga naar margenoot+V. De doornen deugen nergens toe, als om verbrand te worden. Soo waren de Joden ook geschikt ter verbrandinge door het vuur des toorns Gods, ja selfs door het uitterlyk vuur, dat God tot uitroejing van haar stad, tempel en volk souwde gebruiken. Zie 2 Sam. XXIII. 7, 8. Hebr. VI. 8.

Ga naar margenoot+Wanneer hy nu segt dat syne vriendinne onder de Ioden was, als een lelie onder de doornen, geeft hy te kennen:

Ga naar margenoot+I. Hoe verdorven het ook mogte wesen in de Ioodse kerk; (soo dat de beste was als een doorn) dat'er egter altoos nog eenige waren, die in den waren geloove en godsaligheid wandelden. Gelyk het ook selfs by ongewyde Schryvers wel een spreekwoord is: Etiam inter

[pagina 117]
[p. 117]

vepres rosae nascuntur; om uit te drukken, dat altyd onder een volk,Ga naar margenoot+ hoe verdorven en sondig het ook zy, nog wel eenige goede worden gevonden. Dit had selfs plaats in de vervallenste tyden onder het Iodendom: Maar nu had sig God een Christenkerk kerk beginnen te stigten onder de Ioden, die onder deselve was, als een lelie onder de doornen. Het welk dan verder te kennen geeft:

II. Dat de ware kerk klein en gering was, daar de ongeloovigeGa naar margenoot+ Ioden seer vele waren. Daarom word'er van eene lelie en veele doornen gewaagd. Seker de kerke Christi was een klein kuddeken, een volksken Jakobs, een wormken Israëls. Vele waren onder de Ioden geroepen, maar weinige uitverkoren. Een waarheid, die ook in het gemeen stand grypt, dat de ware kerke klein is in vergelyking van de menigte der onbekeerde en mondbelyders.

III. Dat de geloovige veel uitnemender eigenschappen hebben als deGa naar margenoot+ onbekeerde: Het welk blyken souw indienwe de eigenschappen van de lelie tegen de doornen eens wilden overstellen. Soo grooten onderscheid souwdenwe vinden tusschen geloovige en ongeloovige; tusschen de eerste Christenen en de Ioden, in welker midden sy woonden. Seer wel segt in desen opsigte Joh. H. Ursinus: dat de vergaderingen van Ioden, Heidenen en alle menschen so verre moeten wyken voor de kerke Gods,

 
Puniceis humilis quantum saliunca rosetis.
 
 
 
So verr' de laagste struik wykt voor den rooseboom.

IV. Dat by gevolge de ware geloovige uit de onbekeerde menigteGa naar margenoot+ wel onderkend konnen worden. Want sy hebben gantsch andere eigenschappen, sy spreken anders, sy doen anders als de onbekeerde. Sy schynen als ligten in een krom en verdraaid geslagte: Sy laten haar ligt strelen voor de menschen. Sy mogen een tyd lang verborgen zyn, maar eindelyk het moet dogh openbaar worden, dat sy een ander beginsel hebben ontfangen als de weereld. Soo vergeleek Christus syn kerk by een stad op een berg, die niet verborgen blyven kan. Gelyk waarlyk de Christenkerk niet onbekend geweest is onder het Iodendom, ja selfs onder de Heidenen, door hare belydenis en heiligen wandel.

V. De lelie onder de doornen groejende, blyft egter een lelie, en behouwdGa naar margenoot+ haar eigen aardt. Soo woond de kerk in de weereld, sonder egter die gelykvormig te worden.

 
Per sordes gradior, sed sordium conscia non sum,Ga naar margenoot+
 
Sic rosa de spinis nescit violarier ullis.
 
 
 
Al gaa ik door het vuil, het vuil kleeft my niet aan;
 
Soo blyft een lente-roos selfs onder doornen staan
 
En houwd haar eigen aardt.
[pagina 118]
[p. 118]

Ga naar margenoot+VI. Dat de kerk en kinderen Gods van de weereld verdrukkingen is onderworpen: De kerk is als een schaap onder de wolven, een duif onder de roofvogelen, een lelie onder de doornen: selfs wel niet stekende, maar alle beschadiging van de weereld onderhevig. Gelyk ook de Ioden gedaan hebben ontrent de Christenen: als uit de Handelingen der Apostolen overvloedig bekend is, en uit de kerkelyke Historien. Synde dit ook in het gemeen het lot der kerke en kinderen Gods, datse verdrukt, gelasterd, gesmaad en bespot worden van de kinderen deser weereld. Want in de weereld sult gy verdrukking hebben, de weereld sal u haten om datse my haat, en om dat gy van de weereld niet en zyt: dat zyn waarheden, waar mede Christus en syne Apostolen de geloovige gewaarschouwd hebben.

Dus meenenwe voldaan te hebben aan de verklaringe der woorden. Wy denken niet dat iemand nu nog een uitvoerige aanwysing van de Historische vervulling verwagt. Dat hebbenwe by den weg reeds aangewesen, op dat wy door een herhaling van het selfde ons niet te lang souwden besig houwden.

margenoot+
Hoe de Bruid soo mogt van haar selfs spreken.
margenoot+
Het antwoord des Bruidegoms vers 2.
margenoot+
Hy spreekt van syne vriendinne.
margenoot+
Tot wie hy spreekt.
margenoot+
Wie de dogteren zyn.
margenoot+
Die worden by doornen vergeleken.
margenoot+
I.
margenoot+
II.
margenoot+
III.
margenoot+
IV.
margenoot+
V.
margenoot+
Syn kerk was een lelie onder de doornen.
margenoot+
I. Opregte onder de godloose.
margenoot+
Erasm. Adag. pag. 593.
margenoot+
II. Dogh klein en weinig in getale.
margenoot+
III. Maar met uitnemende luister.
margenoot+
IV. Soo datse van de onbekeerde konnen onderkend worden.
margenoot+
V. Behouwden haar eigen aardt.
margenoot+
Urs. Anal. S. pag. 319.
margenoot+
VI. Dat sy verdrukt wierden van de ongeloovige.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken