Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1 (1700)

Informatie terzijde

Titelpagina van Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1
Afbeelding van Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.82 MB)

ebook (4.29 MB)

XML (2.40 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

emblematiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1

(1700)–Johannes d' Outrein–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 265]
[p. 265]

Het Peerd der Majesteit van Koning Jesus.
Ofte een verklaring van de plaats Zach. X. 3.

ושם אותם כםום הורו כמלחמה:

 

Ende Hy salse stellen gelyk het peerd syner Majesteit in den stryd.

Lxx. ϰαὶ τάξει ἀυτοὺς ὡς ἵππον ἐυπρεπῆ ἀυτõυ ἐν πολέμῳ.

Jonath. Et ponet eos quasi equum fortem, splendentem in bello.

Syr. Et efficiet eos velut equum in bello suberbum.

Arab. Et disponet eos velut equum decorum in praelio suo.

Vulg. Et posuit eos quasi equum gloriae suae in bello.

Eerste Afdeeling.
Waar in het oogmerk en de samenhang van Zacharias profetie Cap. IX. en X. word uitgevorscht.

VAn de Sonne, die het voorname werkstuk des vierdenGa naar margenoot+ dags geweest is, souwdenwe moeten overgaan tot eenige staaltjes van de werken des vyfden dags, op welke de visschen en vogelen geschapen zyn; Dogh wy hebben sulx in den beginne van dit werk reeds gedaan, daar wy van de Arenden uitvoerig, mitsgaders van de Duiven en Tortelduiven wat korter gehandelt hebben. Weshalven wy den

[pagina 266]
[p. 266]

vyfden dag hier overslaande, overgaan tot den sesden; op welken de viervoetige en kruipende gedierten geschapen zyn. Onder de viervoetige nu komt ons voornamelyk voor het PEERD, als een seer edelmoedig dier, bekend, en van vele nuttigheid by de menschen.

Ga naar margenoot+Dogh om alvorens, het oogmerk van dit Xde capittel van Zacharias uit te vorsschen, moetenwe ons in gedagten brengen, dat in het laaste van capittel IX was gesproken van het koningryk van den Messias, en de voortgang desselfs onder de Heidenen; en het schynt, dat daar de draad der profetie ons al geleid heeft tot de tyden van Konstantyn de Groot, dat is, tot het ophouwden van de Romeinsche vervolgingen, en de vreedsame en gesegende staat der Christenen, na dat de verdrukkers der kerke hunne heerlykheid in deselve hebben ingebragt, en voorstanders der selve geworden zyn.

Ga naar margenoot+Want het oogmerk van God in het IXde capittel is, te beschryven de opkomste en het koningryk van den Messias. Waar mede de Profeet besig is vers 8 - 17.

Ga naar margenoot+Maar alvorens word vertoont, wat'er voorgaan en hoe Iehova tot oprigting van Christus koningryk den weg souwde banen, door het oordeelen van de volkeren, rondom Palaestina gelegen. vers 1 - 7.

Daar op word de komste van den Messias belooft en de oprigtinge van dat koningryk, waar in de vryheid souwde geschonken worden van onder het jog en den last der wet. vers 8. Ik sal my rondom myn huis legeren, van wegen het heirleger, van wegen den doorgaanden, ende van wegen den wederkeerenden, op dat de dryver niet meer door haar door en ga: want nu heb ik het met myn oogen aangesien.

Ga naar margenoot+En word de Dogter van Sion tot vreugde opgewekt, over de komste van den Heiland, die, gelyk hy selfs nedrig en vreedsaam souwde zyn, soo souw hy ook een vreedsaam koningryk hebben vers 9 Verheug u seer, gy dogter Sions, juigt gy dogter Jerusalems, ziet uw Koning sal u komen, regtveerdig, ende hy is een Heiland: arm, en rydende op eenen esel, ende op een veulen, een jong der eselinnen. Een ryk, dat niet door geweld van wapenen, maar door de verkondiging van het Euangelium des vredes souwde voortgeset worden. vers 10. Ik sal de wagenen uit Efraim uitroejen, ende de peerden uit Jerusalem: ook sal de strydboge uitgeroeit worden, ende hy sal den heidenen vrede spreken: en syne heerschappye sal zyn van zee tot aan zee, ende van de riviere tot aan de einden der aarde.

Ga naar margenoot+En dewyl op het einde van vers 10 gesegt was, dat hy souwde heersschen van zee tot zee, enz. Soo word dan breeder van vers 11. af vertoont het begin en de voortgang van dit koningryk.

Sion word aangesproken, en aan haar word I. vermeld de vryheid door het bloed van Christus van onder het jok en de dienstbaarheid der wet. II. De gebondene van verwagtinge worden vermaand tot geloove en bekeering, welke vermaning word aangedrongen door de troostelyke beloften.

[pagina 267]
[p. 267]
a.Van de sendinge des Heiligen Geestes; als een tweeden verkondiger.Ga naar margenoot+ vers 12. Keert gylieden weder tot de sterkte, gy gebondene van verwagtinge: ook heden sal ik u een tweeden verkondiger geven.
b.Van de kragt, die het Euangelium, door de Apostolen en hunneGa naar margenoot+ navolgers gepredikt, souwde doen onder de Heidenen; en de bescherminge van God over Hen en syne kerke. vers 13 - 15. Als ik my Juda sal gespannen, ende ik Efraim den boge sal gevult hebben: ende ik uwe kinderen, ô Sion, sal verwekt hebben tegen uwe kinderen, ô Griekenland, ende u gesteld sal hebben als het sweerd eenes Helds. Ende de Heere sal over hen lieden verschynen, ende syne pylen sullen uitvaren als een bliksem: ende de Heere Heere sal met de basuine blasen, ende hy sal voorttreden met stormen uit den Zuiden. De Heere der heirscharen salse beschutten, ende sy sullen eten, na dat sy de slingersteenen sullen t'ondergebragt hebben: sy sullen ook drinken, ende een gedruis maken als de wyn: ende sy sullen vervuld worden gelyk het bekken, gelyk de hoeken des altaars.
c.Van de behouwdenis, die de Heere aan syn volk souwde te wegeGa naar margenoot+ brengen in en uit alle verdrukkingen. vers 16. Ende de Heere hunne God salse te dage behouwden, als synde de kudde synes volks: want gekroonde steenen sullen in syn land, als een baniere opgerigt worden. Welke laaste woorden een weinig nader verdienen opgehelderd te worden.
 Drusius teikent aan, dat de Hebreen door de gekroonde steenen hier het Joodse volk verstaan, in tegenstelling van de Grieken, die in het voorgaande slinger-steenen genaamd waren. Als mede dat נור van ouwds door ἅγιον. Heilig, is verklaard geworden; waarom de Lxx hier hebben λίϑοι ἅγιοι, Heilige steenen; en de Chaldeeuse Uitbreider, de steenen des Ephods.
 Grotius heeft het ook vertaald: Want daar sullen Heilige steenen in syn land opgerigt worden. In 't Hebreeusch staat, steenen der kroone; dat is, een kroone van steenen. Hy meent, dat hier gespeeld word op de gewoonte der herderen, die wel plegen steenen in het ronde (in corona) op te rigten, waar in sy de kudde besluiten, op dat sy niet afswerve.
 Maar Ludovikus Kapellus oordeelt, dat hier gesien word op de manier van Praalsteenen en tropeen op te rigten, tot een teiken van overwinninge; die ook wel vercierd en ondersteund wierden met pylaren, welker opperste gedeelte, dat ook wel met festoenen en beeldwerk vercierd was, Coronis of de kroone van de pylaar of van het triomf-teeken genaamd wierd. Invoegen hier niet anders geprofeteerd souwde worden, als dat de Christenen Triomf-teekenen souwden oprigten, tot een bewys van het overwonnene Heidendom. Onder welke gerekend worden de Tempelen, Palley-
[pagina 268]
[p. 268]
 sen (Basilicae) en andere gebouwen, op welker spitsen en daken doorgaans houwtene, steen of ysere kruissen souwden opgerigt worden, tot een teiken van de overwinninge van Christus. Welke dingen, hoewelse naderhand tot bygeloovigheid en afgodery misbruikt zyn, egter in de eerste Christen-kerk als soo vele Triomfteekenen en, als't ware, Banieren waren, werwaarts de Christenen te samen vloeiden, om de segelen en teekenen van het Christendom te ontfangen.
Volgens dese gedagte souwde dan de profetie hier al gedaald zyn tot de tyden van Konstantyn de Groot; want eerder hebben de Christenen geene Tempelen, nog openbaare pragtige gebouwen gehad.
Dogh de vermaarde Koccejus verstaat hier door steenen, de geloovige, en oordeelt dat'er gespeeld word op de gemmae, de kostelyke steenen, waar mede men een koninglyke kroone gewoon is te vercieren; en dat hier te kennen gegeven word, hoe de deugdenGa naar margenoot+ der geloovige souwden uitblinken in en na de verdrukkingen. Invoegen eigentlyk de Martelaren die gekroonde steenen of kroonsteenen souwden wesen in des Heeren land, welke aldaar als een baniere souwden worden opgerigt.
Dogh het geeft dan een weinig swarigheid, hoe dese kroonsteenen gesegd worden opgerigt te werden tot een baniere. Welke egter verdwynt, wanneer men sig erinnert, dat de heilige Geest menigmaal gewoon is spreekwysen en sinspelingen, van verscheide saken genomen, te samen te paren.
Immers wy konnen niet nalaten dese plaats te vergelyken met Jes. LIV. 11, 12. Gy verdrukte, door onweder voortgedrevene, ongetrooste: siet, ik sal uw steenen gantsch cierlyk leggen, ende ik sal u op sapphiren grondvesten. Ende uwe glasevensters sal ik kristallynen maken, ende uwe poorten van robynsteenen: ende uwe gantsche landpale van aangename steenen. Welke profetie op den selfden tyd slaat. Als mede Psal. LXVIII. 14. al laagt gy lieden tusschen twee rygen steenen, soo sult gy dogh worden als vleugelen eener duive, overdekt met silver; ende welker vederen zyn met uitgegraven geluwen gouwde.
d.Daar op worden verder voorgesteld de heerlyke goederen en schoonheid der kerke van Iesus Christus, waar aan sy wel altyd, maarGa naar margenoot+ insonderheid te dier tyd, souwde deelagtig zyn. Want menigmaal worden algemeene beloften, bepaalt en tot troost voorgesteld, aan de kerk in een bysondere tyd. vers 17. Hoe groot sal zyn goed wesen! ende hoe groot sal syne schoonheid wesen! het koorn sal de jongelingen, ende de most de jonkvrouwen sprekende maken.

Ga naar margenoot+In het Xde capittel nu oordeelen wy met de meeste en byna alle uitleggers, dat geen nieuwe rede begint, maar deselfde rede vervolgt word, Gelyk ook in sommige Bybels de twee eerste versen van cap. X.

[pagina 269]
[p. 269]

nog gevoegd zyn by het IXde hoofdstuk. Dus schryft de geleerde Drusius: Continuat sermonem de beneficiis in Ecclesiam conferendis, &c. dat is: Hy vervolgd syne rede nopens de weldaden, die aan de kerk souwden geschonken worden.

Dit voor af vastgesteld zynde, vervallen alle de verklaringen, waarGa naar margenoot+ door men dit Xde capittel te huis brengt op de Ioden voor, in of na de Babylonische gevankenis, gelyk Grotius en anderen doen; want het is geen gevoegelyke order, dat in eene draad van rede, na dat al van het Nieuwe Testament en de dingen die daar onder gebeuren mosten, gesproken was; souwde te rug gesprongen worden tot de dagen des Ouwden Testaments. Wy houwden het dan met het gene Tarnovius stelt op rekening van de meeste uitleggers, dat in dit geheele capittel een geduurige allegorie is, en dat onder de omwindselen van saken, die eertyds in Israël bekend waren, worden voorgesteld de verborgentheden van het Nieuwe Testament.

Sommige nu der gener, die in dit gevoelen zyn, brengen het beginGa naar margenoot+ van dit capittel tot het begin des Euangeliums; En die verstaan door den regen, de leere der Euangelische waarheden. vers 1. Het gene tegen de afgoden betuigt word, vers 2, passense op de afgoden der Heidenen, waar van de menschen door de leere des Euangeliums zyn afgemaand; en het oordeel over de herders, vers 3, passen sy op de uitroejing van de Ioodse Overheden. En door het huis van Juda verstaan sy de ware kerk des Nieuwen Testaments, en insonderheid de Voorgangers der selve, de Apostolen (vergelyk cap. IX. 13.) die Iehova gebruikt heeft als het Paard syner Majesteit in den stryd. Zie Munsterus en andere. Een gevoelen, waar in wy geen ongerymdheid vinden. Alleen maar, dat de draad der profetie ons schynt te leiden tot verdere tyden.

Immers Lud. Kapellus heeft daar in niet konnen berusten. Hy meent,Ga naar margenoot+ dat de Profeet in het voorgaande capittel heeft beschreven den staat der Christenkerk onder het Nieuwe Testament, en de kragt van de verkondiging der Apostolen, en andere Dienaren des Euangeliums, tot bekeering van de Heidenen: maar dat Hy in dit capittel voorsegt de bekeeringe der Ioden (die geschieden sal in de laaste dagen, na dat de volheid der heidenen sal ingegaan zyn) en hunne heerlyke toe-versameling tot de Christenkerk uit alle gewesten van de weereld; en dat sulx word voorgesteld met spreek-wysen, van het ouwde Joodse volk ontleent, dogh die oneigentlyk en geestelyk moeten opgevat worden. Daar zyn'er (segt hy verder) die alles naar de letter verklaren van den staat des Ioodsen volks na de Babylonische gevankenis onder de Celeuciden en Hassamoneen tot op Christus: maar die verklaring is te hard en gedrongen.

Wat ons aangaat, dewyl den draad van het voorgaande capittelGa naar margenoot+ ons al geleidet heeft tot de bekeering der Heidenen en bloeistand der kerke, die geweest is ten tyde van Konstantyn de Groot, agten wy

[pagina 270]
[p. 270]

dat de gevoegelyke samenhang vereischt, dat wy het vervolg der profetie te huis brengen op den staat der Christen-kerke, die naderhand gevolgd is.

Ga naar margenoot+Te weten, de Geest van God heeft voorgesien, dat'er na dien bloeistand der kerke een verval souwde komen; dat menschelyke oppermagt sig souwde in deselve vestigen: soo dat men souwde voorgeven, dat men in saken van geloof moeste afhangen van menschen, en uit hunnen mond de leere der waarheid halen. Ia selfs dat afgodery en beeldendienst met der tyd souwde insluipen in de kerk. Daar tegen oordelen wy, dat hy syn volk in den aanvang van dit capittel waarschouwd en vertroost.

Ga naar margenoot+Het capittel begin met een vermaning: die eerst word voorgesteld en daar na aangedrongen. Het voorstel van de vermaning is: Begeer van Jehova regen ten tyde des spaden regens. Men kan het opvatten, of als een vermaning van Gods Geest, die hy voorsag dat de kerk in sekeren tyd souwde noodig hebben: of als een onderlinge vermaning, die de geloovige souwden doen aan andere, hunne medebelyderen, die sulx souwden noodig hebben te syner tyd. De vermaning dat is: Begeer van Jehova regen ten tyde des spaden regens. Wy konnen den regen eigentlyk en oneigentlyk opvatten: eigentlyk, voor licchamelyke zegeningen, en alles wat tot het leven noodig is: want den regen doet het koorn en alles, wat tot onderhouwd des levens vereischt word, groejen. Soo word God gesegd syn sonne te laten opgaan, en te regenen over regtveerdige en onregtveerdige, dat is, sig selfs aan hen niet onbetuigd te laten, maar wel te doen van den hemel ende hunne herten te vervullen met spyse en vrolykheid.

De vermaning dan in desen sin opgevat wordende, geeft te kennen, dat'er een verval, verslapping en ondankbaarheid de kerke bekruipen souw na die welvaart onder Konstantyn de Groot. Men souw op de weelde en voorspoed sorgeloos worden; men souw het welvaren van de kerk, meer aan menschen, als aan God toeschryven; men souw denken alreede verrykt en versadigd te zyn, en de vol-op van alles te hebben; en diensvolgens souw de ernst in het bidden verslappen, en men souw syn gebrek en afhangelykheid van Iehova niet erkennen, gelyk het betaamde. Ia het souw eindelyk soo verre komen, dat men syn welvaart en geluk niet van God alleen, maar van de Heiligen en afgoden souw verwachten. Hierom souw de Geest Gods reden hebben om het genaamde Christendom op te wekken, dat sy sig door den voorspoed niet lieten afleiden van hunnen pligt, om verder van Iehova af te hangen en door gebeden alles van hem te versoeken; veel meer, datse sig souwden wagten, van tot iemand anders, als Jehova, te gaan, om eenig licchamelyk goed van deselve te bidden: al was het Maria, of wie het wesen mogt van de Heilige: Neen; Den Heere uwen God sult gy aanbidden en hem alleen dienen. Begeer van Jehova regen ten tyde des spaden regens.

Ga naar margenoot+Maar insonderheid moetenwe desen regen in een geestelyken sin op-

[pagina 271]
[p. 271]

vatten: Munsterus segt seer wel: ‘Door deselve word verstaan de leere des Euangeliums, die van God moet begeert worden, dat sy mag suiver blyven, op dat de menschelyke overleveringen niet inbreken,’ en in plaats van koorn het onkruid groeje. Koccejus neemt het wat algemeender: dat door den regen alles verstaan word, wat ons tot het leven en de godsaligheid noodig is; en begrypt daar onder I. De leere der waarheid (die veeltyds door een regen word uitgedrukt.Ga naar margenoot+ Zie Deut. XXXII. 2. Job. XXIX. 22, 23. Mich. II. 6, 10. 1 Cor. II. 6, 7.) II. De kragt van het woord, om het gemoed te bewerken: welke beide de kerk vermaand word, niet van menschen, maar van God alleen te verwagten ende te begeeren.

Soo dat dese vermaning regtdraads gerigt is tegen die gene. I. DieGa naar margenoot+ menschelyke autoriteit of gesag in de kerk souwden invoeren, en willen, dat men de leere der waarheid uit hen, en niet onmiddelyk van God en uit syn woord souwde moeten halen. II. Die meer het gesag en luister van de kerk souwden gebruiken om de menschen tot deselve te brengen, als wel de kragt van God tot bekeering. Hier tegen waarschouwd God syn volk en scherpt hen in. A. Dat de leere der waarheid alleen van God en uit syn woord moet gehaald worden. B. Dat de regte bekeering der menschen niet verwagt worden van eenig menschelyk vermogen, gesag of weereldse luister; maar van Gods vinger en syne kragtdadige werkinge. Dat'er word gesegt: ten tyde des spaden regens: versterkt ons, dat hier niet van de eerste tyd des Euangeliums, maar van verdere tyden gesproken word.

Dese vermaning, dus zynde voorgesteld, word aangedrongen doorGa naar margenoot+ verscheidene redenen:

I.Om dat het Jehova is, die de weerligten maakt. Soo men dit eigentlykGa naar margenoot+ verstaat, het is een bewys van Iehovas godheid en almagt. Want geen mensch nog afgod den bliksem en 't weerligt maken kan. Job. XXXVIII. 35. Kond gy de blixemen uitlaten, datse henen varen? ende tot u seggen: zie hier zyn wy? Vergelyk ook Jer. X. 11, 13. Maar insonderheid mogen wy dese blixemen oneigentlyk opnemen, voor de verligtinge der weereld, door de verkondiging des Euangeliums. Zie Psal. XCVII. 4. Syne blixemenGa naar margenoot+ verligten de weereld: het aardryk sietse ende het beest. Zach. IX. 14. De Heere sal over haar lieden verschynen, ende syne pylen sullen uitvaren als een blixem: ende de Heere Heere sal met de basuine blasen, ende hy sal voorttreden uit den Suiden. Dewyle nu in den beginne van het Euangelium gebleken is, wat voor een kragt God gedaan heeft, enkel door de verkondiging des Euangeliums, vergeselschapt met den Heiligen Geest; is sulx een kragtige rede, om in het toekomende van geen menschen-magt en gesag; maar van God alleen te willen afhangen, en van syn woord en geest.
II.De tweede reden agt Koccejus ook genomen te zyn van het exem-Ga naar margenoot+
[pagina 272]
[p. 272]
 pel der eerste Christen-kerk: Het is Jehova, die niet alleen met syne blixemen de weereld in den aanvang van het Euangelium verligt heeft: maar die Henlieden ook gegeven heeft regen voor het kruid op den velde: als of hy seide: ‘In den beginne van de Christen-kerk heeft God getoond dat hy door syn woord en geest genoegsaam bevorderde den wasdom van syn kerk. En daarom’ nu behoord men sig daar aan ook alleen te gedragen.
Ga naar margenoot+Of wil men het in den toekomenden tyd oversetten: gelyk de grondtaal schynt te voorderen. ende hy sal regens genoeg aan hen geven voor ieder kruid op den velde. Soo is de sin, ‘Dat men moet den regen van Jehova begeeren, om dat hy die gene is, die (des versogt zynde) het syne kerk niet sal laten ontbreken aan het gene tot wasdom noodig is, sonder dat men sulx van menschen-gesag of magt, veel min van afgoden heeft te verwagten.
Ga naar margenoot+III.Hier op meenen wy, dat'er verder reden gegeven word, waarom dese vermaning, van alleen van Jehova, en van geen afgoden of menschen, den regen van alle goed, van de leere der waarheid en wasdom te begeeren; Om dat de Terafim, of beelden, ydelheid spreken: Onder de Terafim konnenwe verstaan alle die uitterlyke vleeslyke ceremonien, door de Roomse kerk ingesteld, ja de beelden selfs, die kwanswys eerst als boeken der Leeken ingevoert; doch daar na tot bygeloof en afgodery misbruikt zyn. De waarseggers, daar door verstaanwe de Leeraars der Christenkerk, die afgeweken zyn van de waarheid en eenvouwdigheid des Euangeliums tot bygeloof, kettery en valsheid; soo dat van hen met regt heeft konnen gesegd worden: Sy sien valsheid en spreken ydele droomen, sy troosten met ydelheid. Het welk op de Leeraars van de Roomse kerk met veel nadruk toepasselyk is.
 Ga naar margenoot+Dies word beschreven de elendige staat van de kerk onder sulke opsienders: Daarom zyn sy henen getogen als schapen, (dit verstaan wy niet van de waarseggers of valsche profeten, maar van het volk, onder hun opsigt.) Sy zyn onderdrukt geworden, want daar en was geen herder: te weten, geen herder naar Gods herte; De leiders waren verleiders, de herders beulen van de kudde geworden: Daar was geen ander, als die dwase Herder met syne Geestelykheid, die de kerk van God niet bestierde als een Herder betaamd, maar soo als beschreven word Zach. XI. 16, 17. Ik sal eenen herder verwekken in dit land, dat gereet is om afgesneden te worden. Het verlorene sal hy niet soeken, het jonge sal hy niet soeken, en het verbrokene sal hy niet heelen; en het stilstaande sal hy niet dragen: maar het vleesch van het vette sal hy eten, en der selver klauwen sal hy verscheuren. Wee den nietigen herder, den verlater der kudde, het sweerd sal over synen arm zyn, en over syn regter ooge: syn arm sal t'eenemaal verdorren, en syn regter oog sal t'eenemaal donker worden.
[pagina 273]
[p. 273]

Ondertusschen word tot vertroosting van de kerk vermeld endeGa naar margenoot+ voorsegt

A.Het oordeel over die verkeerde Herders, dat is, den Antichrist met syn onderhoorige Geestelykheid; en de bokken, de Koningen en Vorsten, die het met hem houwden, de kerk bestryden en met hoornen stooten; Tegens die Herders is myn toorn ontsteken, ende over die bokken sal ik besoekinge doen.
B.De verlossinge van syn kerk ten tyde van de Hervorming: MaarGa naar margenoot+ Jehova der Heerscharen sal syne kudde besoeken, het huis van Juda, de ware geloovige, die nog zijn overgebleven in de gevankenis van het geestelyke Babel; neem eens de Waldensen, en die in vervolg van tyd uit hen zyn voortgekomen, deselve leer met hen beleden en voorgestaan hebben, de Hervormers en die door deselve zyn overtuigd en bekeerd: van welke gesegd word: Hy salse stellen als het peerd syner majesteit in den stryd.

Invoegen wy uit desen samenhang konnen bevroeden, dat den inhouwdGa naar margenoot+ van dese woorden is: ‘Een beschryvinge van de sterkte, edelmoedigheid en kloekmoedigheid der geloovigen, en wel in het bysonder van de hervormers en hervormde kerk, onder het sinnebeeld van het Peerd der Majesteit van Koning Jesus, dat hy in den stryd tegen den Antichrist gebruiken souwde.

De woorden, die het onderwerp van onse verhandeling wesen sullen,Ga naar margenoot+ hebben geen verdeeling noodig. De personen, die hier eenige belofte gedaan word, zyn hen lieden. De geleerde Junius heeft het onses oordeels kwalyk begrepen, als Hy in syne aanteikeningen over dese woorden segt: Id est hostes magnificavit & quasi habenis duxit ad exequendam voluntatem suam. Hy heeft de vyanden groot gemaakt en als met toornen geleidet, om synen wille uit te voeren: soo dat Hy 't woord henlieden betrekkelyk oordeelt te zyn op de vyanden van Gods volk. 't Welk wy geensins konnen goedvinden. I. Om dat in het voorgaande geen gewag gemaakt was van vyanden. II. Om dat ook de eigenschap der woorden sulx niet wel toelaat. Want sulken taal van de vyanden en godloose te voeren, Hy salse stellen als een peerd syner Majesteit, of cieraad, in den stryd, is buiten de gewoonte van Gods geest. III. Het moest dan een bedreiging zyn ontrent Gods volk, daar het nogtans oogenschynelyk als een belofte voorkomt. Immers in het vervolg vers 4, 5, 6. word tot nader uitbreiding vermeld, niet, dat de vyanden tegen Gods volk; maar dat Gods volk tegen de vyanden kragt oefenen en voorspoedig wesen souwde. Dies besluitenwe, dat het moet verstaan worden van Gods volk, syne kudde, het huis van Iuda. Waar door uit deGa naar margenoot+ ontleding gebleken is, dat voor het naaste verstaan worden de Regtsinnige, die onder den Antichrist nog aan God en syne waarheid getrouw zyn gebleven; gelyk de Waldensen en andere, op welker voetspoor de Hervormers en hervormde kerk getreden zyn.

[pagina 274]
[p. 274]

Van dese nu word gesegd en belooft: Hy salse stellen als het Peerd syner Majesteit in den stryd.

margenoot+
Overgang.
margenoot+
In het laaste van cap. IX. word van het koningryk Christi gesproken.
margenoot+
Het IX. cap. ontleed.
margenoot+
vers 1 - 7.
margenoot+
vers 9.
margenoot+
vers 10, 11.
margenoot+
vers 12.
margenoot+
vs. 13 - 15.
margenoot+
vers 16. opgeheldert.
margenoot+
Zie Smith, voorrede over Jakobus. pag. 11.
margenoot+
Zie leven pag. 25.
margenoot+
Dat vervolgd word cap. X.
margenoot+
Kan derhalven van het ouwde Israël niet verstaan worden.
margenoot+
Sommige brengen het op de eerste tyd des Nieuwen Testaments.
margenoot+
L. Kapellus op de laaste bekeering der Joden.
margenoot+
Wy op de kerk na Konstantyn de Groot.
margenoot+
Onder den Antichrist.
margenoot+
Ontleding en uitbreiding van cap. X. vers 1. Een vermaning; 'Begeer van Jehova regen, enz.
margenoot+
Oneigentlyk.
margenoot+
Zie ons aanhangsel agter het Hooglied, over Duet. XXXII. 1.
margenoot+
Waar tegen dese vermaning gerigt is.
margenoot+
Sy word aangedrongen
margenoot+
I. Om dat Jehova de weerligten maakt.
margenoot+
Vergelyk Matth. XXIV. 27.
margenoot+
II. Ende hy heeft regens genoeg gegeven op den velde.
margenoot+
Of sal het geven.
margenoot+
vers 2.
III. Want de Terafim spreken ydelheid, de waarseggers sien valsheid, enz.
margenoot+
Daarom zyn sy henen getogen als schapen.
margenoot+
vers 3.
Tegen de Herders was myn toorn ontsteken, enz.
margenoot+
Maar de Heere sal syn kudde besoeken.
margenoot+
Inhouwd der Text.
margenoot+
Haar zyn niet de vyanden.
margenoot+
Maar het volk Gods.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken