Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Stokkevingers (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Stokkevingers
Afbeelding van StokkevingersToon afbeelding van titelpagina van Stokkevingers

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.40 MB)

Scans (4.45 MB)

ebook (2.84 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

verhalen
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Stokkevingers

(1991)–Kreek Daey Ouwens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 83]
[p. 83]

De schaamstreep

Het zomerhuis. De natte stenen vloer, de snel wegkruipende insekten, de geur van iets ouds. De zee. Golven die vallen. Zich oprichten. Weer vallen.

 

De grootmoeder draait voortdurend dezelfde plaat. ‘Moonlight and roses...’, een trage weke mannenstem. ‘Daar wordt een mens toch gek van,’ zegt Max. Mamma doet: ‘ssjjtt.’ De grootmoeder legt haar wang tegen het hout van de grammofoon. Ze staart voor zich uit. Alsof ze kijkt naar een waterplas waarin nauwelijks iets te zien valt, behalve een vis misschien, een kleine vis die een moment aan de oppervlakte verschijnt en zich opnieuw laat zakken in de diepte van het roerloze water.

 

(Eet nog wat, Eva. Nee, nee, Max, nee, ik kan niet meer... Dat kind is veel te mager, moet je die armpjes zien, dat zijn toch maar stokjes... Mamma: ach Max, ik was vroeger ook zo dun, en kijk nu eens - ze lacht - Max lacht - zijn hand is warm rond haar pols - eten, praten, lachen, een verbond even vanzelfsprekend als altijd de zon daarbuiten.)

[pagina 84]
[p. 84]

De stilte trekt zich in zichzelf terug, raakt aan de stoelen die om de tafel staan, glijdt langs de stenen van de muur, over de ramen, glijdt in Eva's hoofd, haar buik, haar benen. Bellen van lucht spannen zich tussen haar en de woorden, de woorden hardop, het vraag-en-antwoordspel. Alles kan ze gebruiken, het maakt niet uit wat, een enkel geluid zou voldoende zijn de stilte te laten springen. Max buigt zich voorover, tast mamma's gezicht af. ‘Je bent zo mooi vandaag.’ Mamma houdt haar hoofd schuin. Naar rechts. Het hart zit aan de linkerkant. Zo is er evenwicht.

 

‘Weet je zeker dat je niet met ons meegaat?’ vraagt mamma. Ze neemt een trek van haar sigaret, blaast de rook door het half geopende raampje naar buiten. De opgebrande peuk gooit ze op de rand van de stoep. Max knijpt in Eva's wang (dit meisje kan zichzelf zo goed vermaken) - ‘We blijven trouwens niet zo lang,’ zegt hij. ‘Er hangt onweer in de lucht.’

 

Hoe weet je of er onweer in de lucht hangt? Een plotse windvlaag. Honden die elkaar rusteloos zoeken. De zee plat als een plank. Dat zijn de dingen waaraan de grootmoeder het weer afleest. Ze heeft geen radio nodig. Eva ziet haar staan in de deuropening, in haar zwartkatoenen jurk, op haar hoofd de strohoed die volgens Max nog geen vijf cent waard is. Met haar mouw veegt ze langs haar gezicht. De hitte is onaangenaam. De zon legt spikkels op de grond, die nooit helemaal droog wordt en waar het krioelt van insekten die zelf gespikkeld zijn, zodat je goed moet kijken

[pagina 85]
[p. 85]

om ze te zien. Langzaam maakt de auto zich los van de stoeprand. Mamma zwaait. Langs de grootmoeder schuift Eva het huis binnen. Uit de zon in het donker, daar moet je langzaam aan wennen.

 

(De wind door het open dak, glanzend asfalt, ze rijden in stilte, verdiept in hun gedachten. Max vol tact: ‘Is dat om mij?’ Mamma: ‘Nee, nee, dat moet je niet denken. Ze is gewoon graag alleen, dat heeft ze van haar vader.’ Het feilloze begrip.)

 

Het makkelijkst is het een woord uit te beelden. De grootmoeder legt haar handen rond haar gezicht. Ze gaat slapen. Iedereen slaapt op dit uur van de dag. Zelfs de dingen. In het schemerlicht hebben ze alle kleur verloren. De kamer staat vol met meubels, je kunt je er bijna niet bewegen, rennen kan al helemaal niet. In een hoek staat een divan. Daar slaapt de grootmoeder. De zwarte jurk hangt over een stoel. Ook haar onderjurk is zwart. Alle vrouwen hier gaan gekleed in donkere kleuren, een diep donker, de rook van steenkool. Mamma valt direct op in haar dunne witte jurken. In het dorp kijken de mannen naar haar, een vrouw uit een beschutte plek, een ansichtkaart.

 

Op haar blote voeten loopt de grootmoeder naar de keuken. Ze maakt een handdoek nat onder de kraan,

[pagina 86]
[p. 86]

wrijft vluchtig over haar gezicht, haar schouders. Eva staart naar haar rug. ‘Moonlight and roses’, hoe zou dat zijn voor oude mensen. Hier, bij de lichte bewegingen van de oude vrouw, is de stilte een aarzeling, zou ze iets kunnen zeggen, een woord, zacht, hard, hardop, een toverwoord misschien waarbij de grootmoeder plotseling verdwijnt, alsof ze al die tijd iemand uit een sprookje was.

 

Vreemd ziet een huis eruit, zo helemaal zonder mensen. Een deur geeft toegang tot een kamer, een tussenruimte, daarachter een andere kamer. Niemand verstoort de vorm van de dingen, behalve de zon die van buiten komt. Hij accentueert de beschadigingen en de verveloosheid van de meubelstukken, alsof ze nog eens extra geschonden worden. Het huis is oud. De grootmoeder is oud. Ze brengt het nog maar nauwelijks op het zomerhuis ieder jaar opnieuw in te richten voor de gasten.

 

Deuren en ramen kieren, een luchtstroom van buiten strijkt langs het gordijn, over de bedden, die dicht tegen elkaar geschoven zijn. Aan de muur hangt een spiegel. De randen van het glas zijn geslepen, schitteren als ijssplinters. Op de grond ligt een verfrommelde sjaal, een onbekende handdoek. Daarnaast mamma's half geopende tas.

[pagina 87]
[p. 87]

De tweede week van de vakantie. Voetstappen buiten. De klink kleppert. Mamma springt overeind. Haar stoel krast over de tegels. ‘Max, Max...’ Uitgestrekte armen. Vlinderlicht kussen. Woorden van één lettergreep. Zinnen. Alles tegelijk. Gebaren. Ingehouden adem. Het spel van de volwassenen. Als een streep ligt de schaamte tussen Eva en de anderen. Ze drinkt haar melk. Eet haar ontbijt. Mannen kussen zacht als mollen.

 

De tas bevat een flesje parfum, een lippenstift, een notitieboekje en een plat doosje waarin een aangebroken strip met kleine witte pilletjes. ‘Marvelon’, leest ze. ‘Anticonceptie’. Onder elk tabletje staan de eerste twee letters van elke dag van de week. Eva pakt het doosje uit de tas, de rest stopt ze terug. Haar gezicht in de spiegel. Meisje betrapt. Ze draait het glas de rug toe, loopt de trap af naar beneden. De deur naar het terras staat open. De honden zijn stil. De zee ligt in lood. In de verte een donderslag. Nu is het gevaarlijk op de wegen.

 

Op de grond liggen ronde druppels, ver uit elkaar. De lucht ruikt naar wier, naar beesten, naar een geheimzinnige en opwindende ruimte, precies als overal en altijd aan elke zee. Het onweer kan elk moment losbarsten. De wind jaagt in de wolken. De wolken rond de zon. Enorme dialogen vinden daar plaats. Geen mens komt eraan te pas.

[pagina 88]
[p. 88]

De pillen verpulveren gemakkelijk onder de zool van haar schoen. Over de vochtige stenen lopen mieren heen en weer. Ze vormen een kaarsrechte streep. De meeste dragen een doorzichtig wit eitje met zich mee. Eva bukt zich. ‘Wat mooi,’ zegt ze, ‘wat zijn jullie mooi.’ Ze strooit de fijngestampte pillen voorzichtig over de wriemelende insekten. Even wijken ze uiteen. ‘Goed zo, goed zo schatjes, dit is lekker, kom, kom maar...’ Geen mens hoort haar hier. Met haar pink port ze aan de kop van de streep. Kriskras lopen de mieren door elkaar, nerveus zoeken ze in het wit. Onder haar hand zijn de stenen warm. Ergens slaat een deur. Stemmen. Beesten zijn zonder rede. Maar toch. Voetstappen in haar richting. Met haar vingers probeert ze de insekten terug te dringen in een rij zoals die was, een gevoel van broosheid in haar, van onmacht, ze kan het niet verklaren en het doet er ook niet toe.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken