Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De psalmen Davids (1663)

Informatie terzijde

Titelpagina van De psalmen Davids
Afbeelding van De psalmen DavidsToon afbeelding van titelpagina van De psalmen Davids

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (43.96 MB)

ebook (51.48 MB)

XML (0.92 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

liederen/liedjes
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De psalmen Davids

(1663)–Aernout van Overbeke–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Psalm XVIII. Een Dancksegginge tot Godt om dat hy sijn onschult aensiende hem uyt sware nooden verlost, ende tot rust en welstandt gebracht hadde.

Oock op de wijsen van den 39. 53. oude Comp. 137. beyd. comp. ende 139. beyd. comp. Psalm.



illustratie

 
ICk hebb' u lief van herten, Heer,
 
Ghy zijt mijn schilt en wapen,
 
Ick legh mijn hooft gerustigh neer
 
Wanneer 't my lust te slapen,
 
Dewijl ghy zijt mijn steenrotz, Godt,
 
Mijn hoorn des heyls, mijn troost, mijn slot
 
In 's wereldts woeste baren,
[pagina 46]
[p. 46]


illustratie

 
Mijn hooge borcht mijn toeverlaet,
 
Wanneer dat na mijn leven staet
 
De vyandt met syn scharen.
 
 
 
2.   Ick riep den Heer aen met mijn stem,
 
Hy sloegh al mijn vyanden,
 
Hy ruckte my stracks uyt de klem
 
Van haer bebloede handen;
 
Ick was benepen met den strick
 
Van Belial, de vrees' en schrick
 
Had my het hart bevangen:
 
De doodt omving my in haer net
 
't Welck sy voor my hadd' opgeset,
 
'k Bleef in haer garens hangen.
 
 
 
3.   Ick riep tot Godt, doe reys op reys
 
Mijn ziel dus wierd besprongen,
 
De Heer verhoord' uyt sijn Paleys
 
Het smeecken mijner tonge.
 
Doe was al wat 'er leeft vervaert,
 
Doe daverde de gantsche aerdt,
 
De hooge Bergen kraeckten,
 
En dreunden tot in 't ingewandt
 
Van bangigheyt, wanneer den brandt
 
Van sijne gramschap blaeckte.
 
 
 
4.   Vyt sijnen neus quam damp en roock,
 
Vuur uyt sijn mondt gevloogen,
 
Men sagh hem heel in duyster smoock,
 
En voncken in sijn oogen;
 
Den Hemel daelde selver neer
[pagina 47]
[p. 47]
 
En boogh sich voor sijn Godt en Heer,
 
Het quam hem all' begroeten
 
Wat op, of boven d'aerde is,
 
Ia selfs daer onder, duysternis
 
Was onder sijne voeten.
 
 
 
5.   Hy wierd op wiecken van de windt
 
Gedragen na beneden,
 
Hy quam gevleugelt en geswindt
 
Op Cherubijns gereden;
 
Hy had sijn zetel toebereyt
 
Van wateren, sijn Majesteyt
 
Omcingelt met de Wolcken,
 
Van damp en nevel dick en dicht,
 
Om te verbergen sijn gesicht
 
Voor d'oogen van de volcken.
 
 
 
6.   Tot dat hy, door een helder licht
 
Het welck' hy liet verschijnen,
 
Weer aftrock van sijn aengesicht
 
De duystere gordijnen:
 
De Wolcken dreven daet'lijck heen,
 
De Blixem en de Windt verdween
 
Elck nam sijn wegh bysonder:
 
Godt riep met een vergramt gemoedt,
 
Syn stem was buyen, vuur, en gloedt,
 
Met ysselijcke Donder.
 
 
 
7.   Hy schoot haer met sijn pijlen doodt,
 
Sijn vuur heeft haer verslonden,
 
Men sagh de zee sijn bodem bloot,
 
En d'aerdrijcks diepe gronden
 
Tot in den afgrondt open staen;
 
Al wat 'er was stondt opgedaen,
[pagina 48]
[p. 48]
 
Voor sijnen toorn gevlooden:
 
Sijn hulpe quam van boven af,
 
Hy trock my weder uyt het graf
 
En het getal der dooden.
 
 
 
8.   Hy heeft my uyt mijns vyants handt,
 
(Die my, soo hardt benepen
 
Van 't ongeluck, hadd' aengerant)
 
Door syne hulp gegrepen:
 
Mijn steunsel was alleen de Heer,
 
Hy hielp my weder in mijn eer,
 
Na droefheyt gaf hy vreughde,
 
Hy voerde my op 't ruym, want hy
 
Hadt lust in my, dies heeft hy my
 
Vergolden na mijn deughden.
 
 
 
9.   'k Was reyn en suyver van gemoedt.
 
En handen, 'k was genegen
 
Tot weldoen, mijne saeck was goet,
 
'k Hebb' altoos op Gods wegen
 
Gewandelt, nimmer van syn padt
 
Mijn vaste voet geset gehadt,
 
Ick wachte my van sonden;
 
Hy heeft mijne saeck gericht,
 
Na dat ick voor sijn aengesicht
 
Was schoon en reyn bevonden.
 
 
 
10.   Den goedertieren zijt ghy goet,
 
Den reynen reyn, den vroomen
 
Genadigh, die uw' wille doet
 
Wilt ghy te hulpe komen:
 
Den boosen zijt ghy boos, die geen
 
Die ghy verdruckt, helpt ghy te been,
 
Ghy doet de trotsche swichten;
[pagina 49]
[p. 49]
 
Want ghy maeckt dat mijn duysternis
 
In helder licht verandert is,
 
Mijn lampe doet ghy lichten.
 
 
 
11.   Ick sal met u, mijn Godt, de wal
 
Des vyandts overspringen,
 
Sijn muyren acht ick niet met al,
 
'k Sal door syn drommen dringen.
 
Vw' Woordt dat ghy waerachtigh houdt
 
Is als een fijn geloutert goudt,
 
Ghy zijt een schildt voor allen
 
Die u betrouwen, ghy zijt Godt,
 
Een Rotssteen, een verheven Slot,
 
Met wel besette wallen.
 
 
 
12.   Ghy baent mijn pat, ghy geeft my kracht,
 
Ghy maeckt my snel als winden,
 
Ghy hebt my op het hoogh gebracht,
 
Gelijck de rappe hinden:
 
Ghy leert mijn arm ten strijdt, mijn handt
 
Een boogh van stael met sterckte spant,
 
Dies' heeft aen twee gebroocken.
 
Ghy maeckt my groot, mijn hulp zijt ghy,
 
Mijn schild daer achter legg' ick, vry
 
Voor ongeluck, gedoocken.
 
 
 
13.   Ghy hebt mijn paden ruym gemaeckt
 
Waer langs ick heen moest treden,
 
'k Ben noyt aen 't struyckelen geraeckt,
 
Mijn voet heeft noyt gegleden:
 
Ick sat mijn vyandt op de hiel,
 
Trof hem dat hy ter aerden viel,
 
Ick maeckte hem ter neder;
 
Ick heb hem doodelijck gewondt,
[pagina 50]
[p. 50]
 
Soo dat hy niet weer op en stondt,
 
Ick quam met zeege weder.
 
 
 
14.   Door u hebb' ick hem neergevelt,
 
Ghy liet sijn macht vernielen,
 
Wie sich had tegens my gestelt
 
Die keerde my de hielen,
 
En gaf sich schielijck op de vlucht;
 
Doe heeft hy Heer tot u gesucht,
 
En u om hulp gebeden,
 
Maer ghy waert doof; doe quam ick af,
 
'k Vergruysde hem als stof, tot kaf
 
Heeft hem mijn voet vertreden.
 
 
 
15.   Ghy hebt my van de muytery
 
Bevrijdt, mijn hooft doen eeren,
 
En het gekroont met heerschappy,
 
De Heyd'nen te regeeren:
 
Ghy Heer hebt onder mijne macht
 
Een volck, my onbekent, gebracht;
 
De vreemde Vorsten beven
 
Op mijnen naem, haer slot is bloot
 
Van tegenweer, sy zijn door noot
 
In ons geweldt gegeven.
 
 
 
16.   De Heer mijn sterckt' en steenrotz leeft,
 
Sijn naem zy hoogh gepresen,
 
Die my volkoome wraecke geeft;
 
Hy heeft my hulp bewesen,
 
En mjnen vyandt t'onderbracht
 
Die na mijn leven heeft getracht
 
Heeft hy my onderworpen,
 
Hy heeft my boven die gestelt,
[pagina 51]
[p. 51]
 
Die mijn bloedt meenden met gewelt
 
Wraeckgierigh op te slorpen.
 
 
 
17.   Daerom sal ick u loven Heer
 
Met opgeheven handen,
 
En Psalmen singen van uw' eer
 
Ver in der Heyd'nen landen:
 
Die uwen Koning maeckte groot,
 
En hem soo rijckelijck begoot
 
Met uwes goetheyts regen:
 
Die David vast set in sijn staet,
 
En eeuwighlijck hebt aen zijn Zaedt
 
Belooft uw' heyl en zegen. 4. Gloria.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken