Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Huurling en herder (1955)

Informatie terzijde

Titelpagina van Huurling en herder
Afbeelding van Huurling en herderToon afbeelding van titelpagina van Huurling en herder

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.01 MB)

Scans (19.51 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Huurling en herder

(1955)–Jan Overduin–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 85]
[p. 85]

XXV

Eentonig als de loodgrijze lucht zijn de straten, waardoor ik dwaal, op zoek naar het huis waar Agnes verblijf houdt. Het is een dier buurten waarin een mens verkommert.

Ik vraag mij beklemd af hoe zij hier terecht is gekomen. Familie in deze buurt lijkt mij onwaarschijnlijk. Woont ze hier alleen? Heeft ze hier, in behoeftige omstandigheden, een kamer moeten huren? Ze heeft mij er nooit over geschreven; ik heb er trouwens nooit naar gevraagd. Hoe weinig weet ik nog van haar tegenwoordige toestand af!

Men heeft mij gewezen dat het aan het eind van deze straat is, een eindeloze lijn van eendere troosteloosheid, waarin met tartende regelmaat de holle portieken gapen als zieke monden.

Terwijl ik mij langs de grauwe eentonigheid spoed kruipt een gevoel van misselijkheid naar mijn keel. Haar hier te moeten vinden vervult me met weerzin. Ik zie, hoe ik de rode bloemen, die ik voor haar meegenomen heb, als een onveilig signaal langs de gore stoepstenen zwaai. Er is geen boom, geen kind, geen kleur; er schuifelen alleen een paar schurftige honden.

Eindelijk ben ik aan het nummer dat op haar brieven staat. Ik klim de loodgrijze trap stenen van het portiek op, die met elke schrede donkerder worden. Met moeite onderscheid ik boven in het halfduister twee eendere deuren. Er is geen naam. Alleen het nummer zegt dat ik er ben. Bij haar!

Ik druk op de schelknop, en terwijl ik wacht hoor ik mijn bloed dof in mijn oren bonzen.

Dan gaat de deur langzaam open, wijd open, en Agnes staat daar.

Ondanks de schemer zie ik in één oogopslag dat zij veranderd is. Ze is niet meer zo mooi en meisjesachtig als vroeger. Ze is ouder, haar gezicht draagt het stempel van alleen gedragen leed en heeft de typische trekken van een zwangere vrouw.

Terwijl ik op haar toeloop zie ik dat haar ogen, alsof zij mijn gedachten lezen, met een zweem van weemoed

[pagina 86]
[p. 86]

vorsen, hoe ik op haar lichamelijke staat zal reageren. Een ondeelbaar ogenblik, waarop alles tussen ons verhevigd samengetrokken schijnt, peilt ze mijn liefde, alsof ze het beslissend teken wacht, eer haar reeds uitgestrekte armen het gebaar der geborgenheid volvoeren.

Op dit ogenblik golft mijn hart vol liefde, die tegelijk mede-lijden met haar erbarmelijke toestand is.

Terwijl ze in een diepe zucht alle twijfel en verdriet van zich stoot, sluit ze haar ogen en valt wankelend in mijn armen, haar bleek gezicht ontspannen achterover onder de druk van mijn kussen. Zwijgend omklemmen wij elkaar met een jaloerse hartstocht, alsof een onzichtbare rivaal ons geluk belaagt.

Ik streel haar ontluisterd lichaam, dat mij met een oneindige deernis vervult.

Ze glimlacht, zoals een vrouw voor het eerst glimlacht als zij gebaard heeft, moe en gelukkig.

- Eindelijk, fluistert ze langs mijn oor. Een gevoel van opperste bevrediging breidt zich in mij uit, nu ik haar in mijn armen houd, nu ik haar teruggewonnen weet. Met verwondering vraag ik mij af, hoe ik dit lichaam vroeger in zijn bloei niet zo heb kunnen liefhebben als op dit ogenblik, nu het de littekenen van het leven draagt. Terwijl ik het kloppen van haar hals voel weet ik, dat nooit haar hart mij zo eigen en deelachtig was als nu.

Omdat zij haar hoofd nog steeds achterover hield, bleef er een traan bij haar ooghoek liggen. Ik wreef die met mijn lippen weg. Zij begreep het symbolische van deze handeling en keek mij aan met die verzadigde vrede-blik, waarmee vrouwen kijken als haar de grote liefde ten deel valt.

Eindelijk voerde ze mij de gang door naar haar kamer, waarin ze mij zonder commentaar binnenliet. De paar meubelen van twijfelachtig allooi zeiden mij echter alles.

- Waarom heb je me dat niet gezegd? vroeg ik ontsteld. Ze glimlachte, alsof het niet ter zake deed. Hem kennende, begreep ik dat haar vader zich van Agnes teruggetrokken had, nu zij in deze toestand geraakt was.

Een paar seconden worden mijn ogen getrokken door

[pagina 87]
[p. 87]

de goedkope wandversiering en het armzalige meubilair. Zij merkte dat ik ontsteld was.

- Vandaag zijn we alleen maar blij, zei ze met een lief verwijt in haar stem, en terwijl ze mij bij mijn armen naar het raam trok, keek ze mij onderzoekend aan, waarbij haar ogen enige malen heen en weer schoten.

- Wat ben jij ànders geworden, zei ze toen langzaam, als in gedachten.

- Anders was ik niet hier, Agnes. Ik herken mezelf soms niet meer...

Terwijl ze mij steeds aanstaarde, schudde ze zachtjes met haar hoofd, alsof ze zich over mij verwonderde. Ik herkende daarin een beminlijke superioriteit. Hoe anders was het dan vroeger! Onder haar moederlijke blik voelde ik mij nu klein; vroeger had ik haar slechts als voorwerp van mijn genegenheid gezien, overtuigd van de vanzelfsprekendheid harer liefde tot mij.

- Valt het je niet zwaar, Agnes, om weer in me te geloven?

Ze schudde ontkennend.

- Viel het jou dan zwaar om in mij te geloven, na alles? vroeg zij.

Ook ik moest het ontkennen. Ik dacht terug aan de eerste dagen na Wouters dood, toen het wonder der herboren liefde bezit van mij genomen had.

- Waarachtige liefde overkomt je als een genade. Ze is er, ondanks je zelf; ze begint bij je eigen einde. Dat is het, Agnes, ik ben tot aan Wouters dood nooit aan mijn eigen eind geweest. Een mens kan pas echt liefhebben, als hij bereid is zichzelf weg te geven. Liefde en offer horen bij elkaar. Daar heb ik pas iets van begrepen toen Wouter mij zijn offerbereidheid heeft laten zien.

Ik had haar hand gegrepen, in een instinctieve behoefte aan steun. Zij streelde mijn vingers met haar andere hand, en in deze zachte aanraking vloeide mij een kracht toe die ik niet missen kon. Het was de ontoereikendheid als man, het onvoltooid zijn zonder de andere sexe, die ik op dit ogenblik ervoer.

- Je spreekt nu zoals Wouter dacht, zei Agnes.

Ik zag haar vragend aan.

Ja, vervolgde ze, terwijl ze denkbeeldige pluisjes

[pagina 88]
[p. 88]

van mijn schouder streek, hij heeft me geschreven in de tijd toen ik alleen was.

Ze stond op en haalde zonder zoeken een brief uit de la van het goedkope dressoir. Ze moest hem dus voor mij klaar gelegd hebben.

- Lees hem, zei ze, en legde de brief als een kleinood in mijn hand.

Toen ik Wouters woorden las, was het mij alsof ik mijzelf inwendig hoorde spreken. Zoals hij toen schreef, zo voelde ik alles nu zelf. Onbewust had hij mij de weg gewezen, niet wetend dat ik ooit aan mijn tekort ontdekt zou worden. Zijn laatste woorden las ik met grote ontroering: ‘Wanhoop niet, Agnes, ook voor jou komt eenmaal het ogenblik der vervulling. Er is niets dat “ledig wederkeert”.’

Toen ik de brief gelezen had merkte ik, dat Agnes mij gespannen aanstaarde om geen van mijn reacties te missen.

- Hij was een beter zieleherder dan ik, zei ik beschaamd.

- We moeten het allemaal leren, antwoordde zij mild.

- Ik vraag me dikwijls af: wat zou Wouter in mijn omstandigheden gedaan hebben? Ik zie nog geen oplossing in het conflict tussen mijn herderlijke plicht en onze liefde. En toch wil ik aan geen van beide kanten transigeren, Agnes.

- Als je het zelf niet meer weet moet je het in Gods hand leggen, zei ze eenvoudig, zonder een zweem van onnatuurlijke vroompraterij. Er zijn dingen waarin God zelf voorziet.

Haar laatste woorden deden mij aan de geschiedenis van Izaks offer denken.

- Ja, voerde ik tegen, God voorziet, maar nadat wij zelf bereid geweest zijn tot het offer, zoals Abraham.

Wij zwegen een poos, ieder met onze gedachten alleen, die geen woorden vonden. Alsof wij bang waren elkander te zullen verliezen kropen wij dicht tegen elkaar aan, en in onze vertwijfelde omarming streden bloed en geest.

- Ik kan je hier toch niet alleen laten als het kind geboren wordt, Agnes!

[pagina 89]
[p. 89]

Haar glimlach nam een ogenblik haar vermoeide trekken weg.

- Als het je in moeilijkheden brengt moet je niets forceren. Daar kom ik ook wel door... En dan, als alles achter de rug is en alles tussen jou en je gemeente goed is, dan kom ik, mèt mijn kind!

Een plotselinge geestdrift bracht een lichte blos op haar wangen, en haar matte ogen kregen een gloed als bij een kind dat een ver heerlijk plan in zijn verbeelding reeds beleeft. Op dit ogenblik werd ik met woede aan de hardvochtigheid van mijn tegenstanders herinnerd. Waren zij waard dat dit onzelfzuchtige wezen hun dit offer bracht? Opeens kwam het mij zinloos en overdreven voor om hun zondige onverzoenlijkheid zo te ontzien. Wierp ik geen paarlen voor de zwijnen? Mocht ik haar zachtheid opofferen aan de felheid van de koster en zijn aanhang?

Agnes merkte mijn grimmigheid, en met een zacht verwijt sprak ze mij geduld in.

- Wìj zullen nu wel bij elkaar blijven, maar het zal moeilijker zijn je schaapjes bij elkaar te houden. Ze lachte ondeugend om mijn boosheid te breken.

- De koster is het niet waard dat je zo lankmoedig over hem bent, sputterde ik nog gemelijk tegen, maar in mijn hart bewonderde ik haar onbaatzuchtigheid.

- Maar nu denk ik verder alleen aan jou, zei ik. Vertel me maar eens waar ik allemaal voor zorgen moet.

- Dat is een hele lijst, deed ze vrolijk, ik ben vreselijk veeleisend. Maar eerst ga ik voor jou zorgen.

Terwijl ik genietend toekeek maakte ze een eenvoudige maaltijd voor ons klaar. Toen schikte ze zich naast mij en wachtte met gevouwen handen tot ik het gebed voor onze eerste maaltijd zou uitspreken.

Onder het eten, soms een poos zwijgend naast elkaar gezeten, genoot ik aan deze sobere tafel het vertrouwelijk samenzijn als een ongekende bevrediging. Door Agnes' aanwezigheid kwam de kamer mij minder armelijk voor. Ik dacht aan de gespannen sfeer, die doorgaans de kille maaltijden in de pastorie kenmerkte, waardoor ik in mijn eigen huis geen huiselijkheid kon vinden; aan de schaarse woorden die tussen mijn huis-

[pagina 90]
[p. 90]

houdster en mij vielen, meer uit beleefdheid en om de al te drukkende stilte te verbreken, dan uit ongedwongen aandrang geboren. Als het eten gedaan was zocht ik altijd zo gauw mogelijk mijn studeerkamer op, meestal met een doorzichtig voorwendsel om mijn vertrek te rechtvaardigen.

De tijd die ons na de maaltijd nog restte brachten wij door met het regelen van allerlei dingen voor de naaste toekomst. Ik gaf haar geld voor het hoognodige dat zij zelf niet kopen kon. Haar dankbaarheid uitte ze door mij van tijd tot tijd te kussen, zonder een woord te spreken. Ze zag mij telkens zo aanhankelijk aan, dat het mij steeds zwaarder viel haar alleen te moeten laten.

Vóór het afscheid trok ze mij naar dezelfde la, waaruit ze Wouters brief genomen had. Ze nam een klein doosje, dat ze met een bijna cultische eerbied opende. Op een klein bedje van roze watten lag een gouden ring. Mijn verlovingsring, die ik haar eens teruggestuurd had!

Met spitse toppen nam ze hem voorzichtig van het watten kussentje, en terwijl ze mijn rechterhand vatte schoof ze de ring aan mijn vinger en boog toen mijn vingers naar binnen, ze omsluitend met haar kleine hand, alsof ze bevreesd was dat ik hem verliezen zou.

Ik zag haar lege tengere vinger, en op datzelfde ogenblik schoot mij te binnen dat ik haar ring weggegooid had.

- Heb je hem altijd bewaard? vroeg ik verwonderd en beschaamd.

- De Liefde hóópt alle dingen, zei ze bijna fluisterend. Heb jìj hem niet meer?

- Ik heb hem weggedaan!

Agnes schudde langzaam haar hoofd, als kon ze niet begrijpen dat ik haar toen zo volledig had losgelaten. Ik had met die ring haar ziel van mij geworpen.

- Agnes, ik moet nog van voren af aan met je beginnen. Ook tegenover jou was ik een huurling... Misschien is het wel goed dat ik een nieuwe ring voor je moet kopen...

Ik moest nu gaan. Ik beloofde vóór de geboorte van het kind terug te komen. Toen ik haar voor het laatst gekust had overviel me weer de troosteloosheid van

[pagina 91]
[p. 91]

het huis waarin ik haar alleen moest achterlaten. Wij waren beiden te beklemd om nog iets te zeggen. Haar geduldig verdriet greep me naar de keel.

Terwijl ik de trappen van het portiek afdaalde stond ze boven in de schemerige nis. Ik hoorde de tranen in haar stem toen ze vergeefs poogde mij moedig een vaarwel na te roepen.

Een krankzinnig medelijden zei mij terug te keren.

Ze merkte mijn aarzeling en riep met verstikte stem:

- Ga nu!

Toen spoedde ik mij de straat in, die ik door mijn tranen als een baan van mist voor mij zag.

Mijn voetstappen klonken zinkachtig, zoals ik eens gehoord had in een film, waarin een misdadiger zijn laatste gang ging.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken