Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Huurling en herder (1955)

Informatie terzijde

Titelpagina van Huurling en herder
Afbeelding van Huurling en herderToon afbeelding van titelpagina van Huurling en herder

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.01 MB)

Scans (19.51 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Huurling en herder

(1955)–Jan Overduin–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

XXXI

Toen ik het huis van de koster naderde, stond zijn vrouw mij reeds op te wachten. Zij zag er zorgelijk en vermoeid uit.

- Hij heeft een slechte nacht gehad, zei ze. Ik dacht dat hij heen zou gaan.

Ik schrok. Kwam ik nog op tijd?

- Hoe is het nu? vroeg ik gespannen.

- Hij is nu veel rustiger, maar erg moe.

- Kan ik even naar hem toe?

Zij knikte en liet mij binnen. De ziekenkamer was nog verduisterd.

- Daar is de dominee, koster, riep ze zacht in de

[pagina 101]
[p. 101]

donkerte van de bedstee. Toen ging ze naar het raam, trok het gordijn open, en liet ons alleen. Ik zag in één oogopslag dat hij in die paar dagen hard achteruit gegaan was. Zijn gezicht was naar mij toegewend. Zijn grote zwarte ogen keken mij hol aan, en er was iets angstigs en tegelijk droevigs in dat mij deed denken aan het gezicht van een gefolterde man uit de oorlog.

Ik vatte zijn magere hand die op de rand van zijn dek lag, en ik voelde dat hij een zwakke poging deed die te drukken. Op mijn groet bewoog hij zijn ingevallen kaken, maar er was slechts een lispelend gefluister te horen.

Ik wist dat hij op de rand van de dood lag. Hij lag weerloos onder mij uitgestrekt, als een uitgehongerde hond met nerveuze, melancholieke ogen. Zijn droevige blik deed mij pijn, en ik voelde mij beschaamd dat ik hoog over zijn nietigheid gebogen stond. Terwijl ik onder zijn hulpeloos staren naar woorden zocht, sloot ik zijn koude handen in de warmte van mijn handen. Hij liet het begaan als een kind, en bleef mij zwijgend aanzien.

Temidden van al dit erbarmelijke brak er een vreemde vreugde in mij open: ik wist dat ik hem liefhad. Zoals hij daar lag was hij me onbegrijpelijk dierbaar. God zij gedankt, dacht ik, dat hij zijn ogen niet van mij afwendt, dat hij zijn handen niet terugtrekt.

- Mijn broeder, zei ik ontroerd, vergeef me dat ik u nu pas vind.

Zijn matte ogen stonden kinderlijk verwonderd.

- Kan ik wat voor u doen? vroeg ik fluisterend.

Hij knikte.

- Bidden! zei hij met een plotselinge helderheid, en het klonk alsof zijn ganse bestaan van dit ene woord afhing.

Ik vouwde mijn handen over zijn gele vingers en trachtte te bidden. Het duurde enige ogenblikken eer mijn ontroering woorden vond, maar toen stortte mijn overkropt gemoed zich uit.

Er vielen enkele tranen op onze handen; ik liet het begaan, als een verzegeling van onze verzoening. Ik weet niet of ik meer bad voor hem dan voor mij. Het was een verstrengeling van boete en dank voor ons

[pagina 102]
[p. 102]

beiden. Ik doorleefde op dit ogenblik dat wij samen in Gods genadige hand geborgen waren, zoals zijn vege vingers in de warmte van mijn handen omsloten lagen.

Toen nam ik mijn bijbeltje en las hem enkele verzen uit de brief van Johannes voor. Het waren gedeelten die ik na Wouters dood aangestreept had:

Ziet hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden. Daarom kent ons de wereld niet, omdat zij Hem niet kent.
Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen; maar wij weten dat als hij zal geopenbaard zijn, wij hem zullen gelijk wezen; want wij zullen hem zien gelijk hij is.
En een iegelijk die deze hoop op hem heeft, die reinigt zichzelven, gelijk hìj rein is.
Hierin zijn de kinderen Gods en de kinderen des duivels openbaar. Een iegelijk die de rechtvaardigheid niet doet, die is niet uit God, en die zijn broeder niet liefheeft.
Want dit is de verkondiging die gij van den beginne gehoord hebt, dat wij elkander zouden liefhebben.
Hieraan hebben wij de liefde gekend, dat hij zijn leven voor ons gesteld heeft; en wìj zijn schuldig voor de broeders het leven te stellen.
En dit is zijn gebod, dat wij geloven in de naam zijns Zoons Jezus Christus, en elkander liefhebben, gelijk hij ons een gebod gegeven heeft.
Geliefden, laat ons elkander liefhebben, want de liefde is uit God, en een iegelijk die liefheeft, is uit God geboren en kent God.
Die niet liefheeft, die heeft God niet gekend, want God is liefde.
Hierin is de liefde, niet dat wìj God liefgehad hebben, maar dat Hìj ons lief heeft gehad, en zijn Zoon gezonden heeft tot een verzoening voor onze zonden.
Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst liefgehad heeft.
[pagina 103]
[p. 103]

Toen ik klaar was met lezen zag ik dat de koster met gesloten ogen lag. Terwijl ik hem in gespannen verwachting gadesloeg merkte ik verwonderd op, dat de vroegere weerbarstigheid geheel uit zijn gezicht verdwenen was. Geen wrevelige rimpels groefden zijn voorhoofd, geen bitse afweer trok zijn mondhoeken meer omlaag; een ongekende zachtmoedigheid vleugde als een halfontloken glimlach over zijn gelaat. Zijn markante ascetenkop had een wonderlijke verandering ondergaan, die hem bijna onherkenbaar maakte. In deze vredige stilte had hij niets meer van het onheilspellend fanatieke, hij leek in het witte kussen veeleer een gemartelde heilige van El Greco, wien de hemel reeds toeglanst.

Toen zag ik dat zijn lippen bewogen, een onhoorbaar inwendig spreken begeleidend.

Hij bad. Maar het was geen gekweld, geen vertwijfeld bidden. De vrede op zijn vege trekken zei me, dat het eerder een ontspannen danken was.

Ik dacht aan de verzen die ik gelezen had. Een onuitsprekelijke dankbaarheid vervulde mij. Gods liefde was hem te sterk geworden en de glans van het nieuwe leven streek reeds de kwellingen weg van zijn weerbarstig oud bestaan.

Is dit mijn vroegere vijand? dacht ik met ontroerde verwondering. Heb ik deze mens gehaat? Ik kreeg plotseling het gevoel of ik lange tijd onwetend langs een afgrond gelopen had. Een duizelig makende vreugde doorvloeide mij, dat God vóór het beslissende ogenblik mijn ogen had geopend.

‘Die zijn broeder niet liefheeft is niet uit God’. Het scheen mij toe alsof ik dit woord pas nu begreep.

- Mijn broeder, dacht ik halfluid, en op dit ogenblik vielen zijn biddende lippen stil en sloeg hij zijn ogen op. Hij zag mij lange tijd nadenkend aan, alsof hij zijn herinnering raadplegen moest. Toen begon hij te fluisteren, maar ik verstond hem niet. En toen ik mijn oor naar zijn mond boog, sloeg zijn stem ineens vreemd luid door.

- Op mijn graf, zei hij hol en afgebroken, moet u hetzelfde hoofdstuk lezen... als toen uw vriend... begraven werd.

[pagina 104]
[p. 104]

Ik knikte bevestigend.

- Dat is het enige, ging hij voort. Ik heb het laat geleerd... maar niet te laat... gelukkig.

- Ik heb u in de weg gestaan, zei ik ontroerd.

Hij glimlachte als antwoord. Het leek of hij in dit uur geen kwaad kon denken. Zijn gedachten waren blijkbaar weer bij Wouter, want hij zei:

- Ik dacht... dat ik het voor uw vriend opnam... maar ik heb mij vergist. Wij hebben... elkáár in de weg gestaan...

Zijn eeltige vingers zochten mijn hand.

- Maar nu niet meer, zei hij kinderlijk, nu hebben we... nu zìjn we gevonden!

Op dit ogenblik ging de deur open en kwam de dokter binnen.

- Daar is de dokter, zei ik, ik kom morgen weer.

Hij keek mij even met een lichte teleurstelling aan alsof hij me nog iets had willen zeggen. Terwijl ik de kamer verliet, hoorde ik hem op de vraag van de dokter hoe het hem ging, antwoorden:

- Goed... heel goed!

Uit de blijde klank van zijn stem zou niemand opmaken, dat hij vlak voor de dood lag.

Door een kier van de huiskamerdeur riep ik om zijn vrouw, maar zij was er niet. Toen bleef ik maar in de gang staan om op de dokter te wachten. Ineens zag ik weer de fluwelen tekst aan de muur. Het woord was vervuld: in dit huis was de vrede gekomen.

Uit de ziekenkamer drong het spreken van de dokter tot mij door, hoewel niet verstaanbaar. De stem van de koster was slechts nu en dan te horen, heel ver en heel vermoeid.

Terwijl ik hier alleen stond te luisteren maakte zich een blijde verwondering van mij meester over wat er gebeurd was. Het werd mij opeens duidelijk, dat dit alles niet restloos herleidbaar was tot een menselijk handelen, maar dat in dit gebeuren een andere orde doorgebroken was, een goddelijk ingrijpen, dat onze mogelijkheden doorkruiste en te boven ging. Met een hemelse humor was ons armzalig wroeten in één slag gekeerd, en was mogelijk gebleken wat ons onmogelijk toegeschenen had.

[pagina 105]
[p. 105]

Een stilte in de ziekenkamer trok mij uit mijn overpeinzingen. Ik luisterde gespannen. Nu begon de koster te fluisteren, want in de intense stilte hoorde ik nu en dan het sissend geluid van medeklinkers, van tijd tot tijd onderbroken door een paar bevestigende woorden van de dokter.

Eindelijk naderden zware voetstappen de deur en kwam de dokter de gang in. Hij keek verrast dat ik er nog stond.

- Bent u er nog?

- Ik wilde weten wat u van hem vindt.

- Het gaat snel achteruit, zei hij gedempt, hij kan niets meer verdragen.

- Is het kanker?

Hij knikte enkel, terwijl hij de buitendeur voor mij openhield.

- Hoe lang geeft u hem nog?

- Misschien een week, hoogstens.

Er viel een stilzwijgen terwijl wij langzaam opliepen.

- Hij is wonderlijk veranderd, begon de dokter weer, hij is volkomen rustig geworden.

Toen ik niet antwoordde ging hij voort:

- Merkwaardig is dat. Vorige week was alles nog zo donker bij hem.

Zijn toon had iets vragends, alsof hij een verklaring wilde uitlokken. Ik realiseerde mij op dit ogenblik, dat hij niet tot onze kerk behoorde. Ik geloof dat hij tot geen enkele kerk behoorde.

- Een mens kan zijn eigen zielerust in de weg staan, zei ik. En ook een ander kan dat doen. Ik heb hem lange tijd in de weg gestaan, al was ik zijn dominee.

- Dat schijnt dan voorbij, sprak hij nuchter.

Hij hield zijn pas in en zocht in enkele zakken, tot hij een briefje voor den dag haalde.

- Hier, zei hij, en hij tikte met de rug van zijn vingers op het blaadje, de koster heeft me iets gevraagd. Hij heeft het me zelfs plechtig laten beloven. Ik moet er aan meehelpen dat u spoedig gaat trouwen.

Hij tikte weer met zijn nagels op het blaadje, dat hij mij voorhield. Het was een recept waarop enkele namen geschreven stonden.

[pagina 106]
[p. 106]

- Hier moet ik naar toe, zei hij. De koster wil ze spreken.

Het waren de namen van mijn tegenstanders uit de kerkeraad.

- Ze moeten zo gauw mogelijk bij hem komen, ging de dokter voort.

Hij las de verwondering van mijn gezicht en zei daarom geruststellend:

- Ik weet wel wat van die toestand af, dominee.

En daarna mompelde hij, meer in zichzelf:

Het kan vreemd gaan.

Terwijl ik nog geheel vervuld was van de verrassende woorden van de dokter, hield hij mij plotseling staande. Hij legde zijn hand op mijn arm en zag mij ernstig en indringend aan.

- U moet me niet kwalijk nemen, sprak hij met een ineens veranderde toon, maar wat had u gedaan als het niet zo met de koster gelopen was?

Zijn vraag deed mij pijn. Er was iets in zijn blik dat naakte eerlijkheid vorderde.

- Ik weet het niet, antwoordde ik ontwapend. Ik wilde soms wel het offer brengen, maar ik weet niet of ik het gekund had. Ik weet alleen dat God genadig over ons is.

Hij schudde in gedachten verzonken heel onmerkbaar het hoofd, alsof hij iets niet begreep.

- In ieder geval ben ik blij dat het zo gelopen is, zei hij toen, voor u allemaal. En als er hulp nodig is, u kunt altijd een beroep op mij doen, als vriendendienst.

Hij scheidde met een hartelijke handdruk.

Toen ik tot mezelf kwam was het mij, alsof het leven zich voor het eerst als een zegen aan mij openbaarde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken