Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Jeanne Collette. Deel 2 (1896)

Informatie terzijde

Titelpagina van Jeanne Collette. Deel 2
Afbeelding van Jeanne Collette. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Jeanne Collette. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.82 MB)

Scans (1.82 MB)

ebook (2.78 MB)

XML (0.26 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Jeanne Collette. Deel 2

(1896)–Willem Paap–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 529]
[p. 529]

XIII.

In Jeanne, sedert dien dag - gelijk als bij het purpren dagen, wachtend nog den kus der zon, de rozeknop alree haar bladen uit-vouwt - in Jeanne groeide de in rappe woorden stoeiende vroolijkheid van voorheen, op tot een blijden ernst. Luchten welfden zich over haar denken, luchten van blijde stilten. Hoog gaande tusschen de menschen om haar, was haar liefde haar een verborgen tresoor, verborgen achter sluiers van woorden over het doen in den menschen-dag. Zij week er mee naar de stilte van kamer of straat, het beziende, groot-open de blijde oogen. Zij zag het in het licht van den hoorenden dag met stillen mond, in het duister van den niet-hoorenden nacht zeggend woor-

[pagina 530]
[p. 530]

dekens. Hoog gaande tusschen de menschen om haar, was daar in het ondoorzichtbaar hoofd achter sereen-diep glanzen van twee oogen - sterrenglans in water van den nacht - de wijding van den zondagmorgen der liefde.

De vrouw was Boudaen niet het kleine schepsel, dat bierkneip-philosophen haar heeten. Wel staat het werk harer hoofden niet in der universiteiten boeken-zalen, waar, in eeuwen-lange rijen, de mannen gedrapeerd staan in den ezelshuid hunner wetenschap. Maar meer dan woorden, woorden, woorden; meer dan des woorden-wijsgeers gegraaf naar een lamp in het zand der woestijn, om licht te geven in den nacht; meer, al gaf ook zij geen schijnsel in den nacht der graven, was hem de lichtende vlam van het heet brandende leven, meer de wetenschap van veel liefs en veel goeds, zóo als het ontbloeit aan teerheid van hart en oog.

Ootmoedig had hij haar ontvangen, met huivrende oogen, huivrend bij haar gratie, had hij haar ontvangen in 't paleis van

[pagina 531]
[p. 531]

zijn ziel. En 't was hem, of zij altijd daar getroond had, zoetelijk regeerend de vroom opziende scharen zijner gedachten. Wáar was het, dat hij voorheen haar had gezien? Op de hooglanden van zijn denken, aan de grenzen zijner droomen, waar had hij haar gezien? Had zij andere vrouwen tot hem gezonden, als boden vooruit, dragende elk in heur oogen een weinig van háar oogen? Had zij niet voorheen reeds tot hem gelachen, gelijk zij vriendelijk lachte nú, maar toen ver wijkend, achter sluiers van avondrood, gespannen over de zee, wijkend? Was zij niet de zuster, waarmee hij was gewandeld door de jaren, hand in hand? De vroom-schoone, aan wie hij had gewijd de uren van zijn dagen, van zijn nachten? Was zij niet altijd daar geweest in 't paleis van zijn ziel, en hadden zijn gedachten nu eerst haar uitgeroepen tot koningin?

Stil, stil was geworden zijn ziel. Die was als geweken van zijn lichamelijk zijn, van zijn een weinig afgestorven lichamelijk zijn, om in het witte kleed der devotie

[pagina 532]
[p. 532]

háar te dienen. Hij diende haar met schoonheid van gedachten, met schoonheid van woorden. In vroom-schoone woorden, ritselend van den rhytmus van psalmen, in hoog-granieten dom gepreveld door den priester voor het altaar; in woorden, golvend als orgelgalmen, het instrument dat eigen droefheid weent; in fluisteringen, fluisterend als de oer-stilte van het woud; in strofen, weenend het verlangen, dat weent in der menschen oogen, als zij, starend niet ziende, staren naar wat verder dan hun kleine denken is; in weenend-blij verlangen weende, jubelde hij úit zijn vroom-groote liefde.

Hij schreef het neer in gebeeldhouwde woorden; hij zond het haar in brieven: duiven, dragend, als een kleinood in goudschrijn, het liefste van z'n zijn; hij gaf het haar, zóo als andren geven den ring der trouw.

Toen zij zag de over-zonning door haar gebracht over het denken zijner ziel; toen zij zag groeien in hem een oerwoud van vreemd-schoone gedachten; toen

[pagina 533]
[p. 533]

kwam een angstje in haar, een angstje dat zij niet zou hooren bij dat ver-vreemd-schoone. En willend iets vinden, dat haar heffen zou tot hem, redeneerde het in haar: ik zal.... ik zal.... Want zij wist niet en heeft nooit volop geweten, dat zij nooit schooner voor hém was dan in het zwijgen van oog tot oog. Maar, gaande in haar liefde-luchten, voelde zij toch dra, dat het woord nooit meer is dan de koperen munt der ziel, nooit gelijk-waardig wordt aan haar gouden rijkdom, wanneer zij zwijgt tot de ziel, die zij liefheeft.

En al meer groeiden hun levens saam; al meer groeiden hun dagen tot éen dag. Gelijk twee beken, ruischend van 't gebergte, samen-komen tot éen breed, zacht geluid, zóo groeiden hun zielen tot éen. En hoog stond hun geluk in den blijden dag. En gaande in de straten der stad was het hen, of er iets was gekomen van over zeeën, van over bergen, zwevend langs het huizen-rood, langs het luchten-blauw, een glimlach die verniste het heelal.

Niet zoo veel bloemen draagt een tuin

[pagina 534]
[p. 534]

van rozen; niet zoo veel droomen stijgen uit geliefde graven; niet zooveel sterren heeft de zomernacht, als zij elkandren gaven uren van droomen.

Het liefste wat er, verborgen, in hen woonde; de teere ritseling der ziel, die in der menschen luide-woorden-dagen niet gehoord wordt; die wij verbergen onder geluiden, bang dat, wie daar bij ons is, zal lachen om de zucht, die ritselt door de lucht van d'avondstond, dat gaven zij elkander in gewijde stonden.

Want diep in ons, daar woont veel liefs, veel goeds. Het sluimert onder het wereldmasker, waarmee wij gaan door dagen, door de jaren. Verborgen sluimert het onder der dagen, der jaren masker. Maar soms, in heiligen stond, weent, lacht het in onze oogen. Soms, in gewijde stonden der liefde, zien wij in oogen, in het gelaat dat avond-schemering-teere, dat weenens-lieve

Zij gaven elkander dat weenens-lieve, dat in ons woont, verborgen onder des levens golfslag, als de bloem op den bodem der zee.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken