Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kinderen van de fraters (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kinderen van de fraters
Afbeelding van Kinderen van de fratersToon afbeelding van titelpagina van Kinderen van de fraters

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.83 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kinderen van de fraters

(1986)–Jules de Palm–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 193]
[p. 193]

Achteraf

In het jaar dat ik begonnen ben de herinneringen aan mijn tien schooljaren aan het papier toe te vertrouwen, was ik in de gelegenheid Curaçao driemaal te bezoeken. Gedurende mijn verblijf heb ik veel contact gehad met oud-leerlingen van het Sint Thomas College, die in de jaren twintig en dertig op deze school hebben gezeten. In Nederland worden gesprekken soms doorspekt met citaten van ouders in de trant van ‘zoals mijn vader (mijn moeder) altijd zei.’ Op Curaçao is dat anders. Mijn leeftijdgenoten halen bij voorkeur gevleugelde woorden aan die ze van de fraters hebben geleerd. Als we onder het genot van een long drink bij elkaar zitten, wordt eerst de politieke situatie uitgebreid besproken. Er is altijd wel iemand die daarna het ziektebeeld van zichzelf of van een gemeenschappelijke kennis plastisch beschrijft. Na het doornemen van de chronique scandaleuse ‘ontaardt’ het gesprek heel vaak in het ophalen van herinneringen aan de fraters.

Zodra een van de aanwezigen uitvoerig heeft geschetst hoe hij door een bepaalde frater hardhandig is aangepakt - met een mengeling van trots en afkeer laat hij een litteken zien aan zijn oorlel - wordt dezelfde frater onmiddellijk door een ander in bescherming genomen. Wanneer prijzend wordt gesproken over de lessen typen en stenografie (in drie talen - methode Groote) die de fraters in hun vrije

[pagina 194]
[p. 194]

tijd voor niets gaven, wordt er opgemerkt dat we toch maar veroordeeld waren om alleen Nederlands te spreken zowel in de klas als op de speelplaats en dat het Papiamentu door de fraters meestal koeterwaals of brabbeltaaltje werd genoemd. Nu kan wel beweerd worden dat zij het beste met ons voor hadden maar daarom hoefden ze toch niet zo streng te straffen en zoveel misbaar te maken wanneer een jongen eens een keertje zijn eigen taal sprak. Wat? Zou de liefde voor onze taal juist gegroeid zijn dank zij die belachelijke houding van de fraters? Kom nou! Of misschien toch... In hun ijver om kennis bij te brengen hebben zij niet alleen weinig aandacht besteed aan het eigene van Curaçao maar ze gaven ons bovendien vaak de indruk dat al het Curaçaose eigenlijk minderwaardig was. In Holland zou alles altijd veel beter zijn.

Toch zullen de meesten van onze generatie weigeren mee te zingen in het koor van de jongeren, die in de fraters boosdoeners willen zien die in de Antillen alleen maar onheil hebben gesticht en willens en wetens getracht hebben onze cultuur om zeep te brengen. Men kan zich zelfs afvragen of men in die tijd van Nederlandse fraters die naar de missie in de West waren uitgezonden, kon en mocht verwachten, dat zij zouden werken vanuit een optiek die hun volslagen vreemd was, op een eiland dat zelf weinig waardering had voor het eigene.

Hoe dan ook, onze ouders hadden zo′n grenzeloos vertrouwen in de fraters dat zij onze vorming graag aan hen overlieten. De moeders hadden er geen enkel bezwaar tegen dat de fraters de hiaten

[pagina 195]
[p. 195]

opvulden temeer daar de vaders in het opvoedingsproces een marginale rol speelden en veelal bij voorbaat akkoord gingen met wat het gezag voorschreef. Bovendien steunden onze ouders de fraters door dik en dun omdat aan een MULO-diploma - in die tijd het hoogst bereikbare - prestige kon worden ontleend. Alles bij elkaar hebben de fraters hun gekleurde leerlingen, die het toch al moeilijk hadden in een maatschappij waar de blanken het voor het zeggen hadden, een solide opleiding gegeven.

Veel van deze opmerkingen heb ik weer gehoord gedurende een lunch die door een Antilliaanse minister spontaan werd aangeboden toen een bespreking waarvoor ook ik was uitgenodigd, muurvast was geraakt. De bedoeling van deze informele lunch was de deelnemers wat milder te stemmen. De ervaring had hem geleerd verzekerde hij, dat men vaak door een goede lunch of een smakelijk diner tot andere inzichten kwam.

Gevolgd door een lange rij van adviseurs maakte de minister - Sinterklaasachtig wuivend - zijn entree in een restaurant waar de airconditioning er afdoend voor zorgde dat elke gedachte aan de tropen in de kiem werd gesmoord. Als men zich veroorloofde om in een duur restaurant te eten, was de lage temperatuur bij de prijs inbegrepen.

We mochten na een paar aperitiefjes zelf de bestelling opgeven maar als voorgerecht moesten we maar Coquilles St. Jacques nemen omdat dat lekker was, decreteerde de gastheer. Toen de maître met een weids gebaar een fraaie vulpen te voorschijn toverde, riep een van de disgenoten ‘eboniet’ en

[pagina 196]
[p. 196]

bleef dit woord zo lang herhalen totdat hij er zeker van was dat iedereen aan tafel het gehoord had. De gastheer bestudeerde met gefronste wenkbrauwen de kaart alsof het een motie was met een ingewikkelde tekst. Hij keek verstoord op om daarna in lachen uit te barsten toen zijn buurman opmerkte: ‘Ik zal je ebonieten!’ Hij kreeg onmiddellijk van de excellentie de opdracht ons te laten genieten van ‘het mooiste verhaal ter wereld’ waarvoor doodse stilte werd geëist. Aangezien de gastheer al bij voorbaat lachte, deden sommige tafelgenoten uit beleefdheid mee. De verteller probeerde zich aan de opdracht te onttrekken - hij had het verhaal al zo vaak verteld - maar de gastheer was onverbiddelijk.

Frater zus of zo had eens gevraagd waarvan een potlood werd gemaakt. De jongen die hard geroepen had ‘van hout natuurlijk’ had een draai om zijn oren gekregen. Toen de klas niet reageerde, hielp de frater met open mond: gg - ggg- gggr... De klas bleef zwijgen terwijl de frater van boosheid over zoveel onwetendheid in een examenklas rood aanliep. Eindelijk stak een jongen zijn vinger op en zei vragend: ‘Eboniet?’ De frater, overtuigd dat dit een poging was om hem voor de gek te houden of de klas op stelten te zetten, brulde: ‘Ik zal je ebonieten!’ De jongen rende de klas uit en moest later tot zijn verdriet ervaren dat zijn achternaam van die dag af in ‘eboniet’ was veranderd. De gastheer die het verhaal al ettelijke malen moet hebben gehoord, lachte onbedaarlijk terwijl hij bleef herhalen: ‘ik zal je ebonieten’. Alle aanwezigen kenden het slachtoffer dat zich met bijnaam en al had opgewerkt tot een

[pagina 197]
[p. 197]

van de notabelen van Curaçao. En passant werd zijn doopceel gelicht maar toen eenmaal de naam van de frater was gevallen, was er geen houden aan.

Een tafelgenoot die zwijgend en driftig de hoofdschotel had bewerkt met specerijen, onderbrak zijn arbeid om, met zijn vork de maat slaand, te reciteren:

 
Drive the nail aright, boys
 
Hit it on the head
 
Strike with all your might, boys
 
When the iron is red.

Zijn buurman die diep over het bord gebogen, onverstoorbaar zat te schrokken, richtte zich op en vulde met volle mond aan:

 
When you have work to do, boys
 
Do it with a will
 
Those who reach the top, boys
 
First must climb the hill.

Beide barden keken elkaar aan met een gelukzalige blik om daarna samen vol pathos te vervolgen met:

 
Standing at the foot, boys
 
Gazing at the sky
 
How can you get up there, boys
 
If jou never try?

Belangrijkere zaken kwamen vervolgens aan de orde: beschouwingen over de fraters met hun prettige maar soms ook rare gewoonten. Zo werd er verteld van een frater die nooit het lepeltje gebruikte maar altijd zijn koffie roerde met een potlood nadat hij ermee in een van zijn oren had zitten pulken. Een andere frater had de gewoonte om, wanneer de klas schriftelijk werk deed, haartjes uit zijn oren te trek-

[pagina 198]
[p. 198]

ken. Die wreef hij, half indommelend, over zijn onderlip om ze daarna tussen duim en wijsvinger naast de prullenbak te mikken. Een gast aan een tafel schuin tegenover ons die al een hele tijd meer aandacht aan ons dan aan zijn tafeldame besteedde, riep luidkeels: ‘Dochi Warapa!’ waarop iedereen weer in de lach schoot. De minister moedigde de schreeuwer aan die onmiddellijk opstond en de volgende anekdote vertelde.

Frater Arnoldus kwam op zekere dag de klas binnen en zag tot zijn grote schrik dat op het bord met grote, vette letters een deel van zijn bijnaam geschreven stond: dochi. Hij was nog alleen in de klas maar de jongens kwamen de trap al op. Ze konden ieder moment voor zijn neus staan. Omdat hij verwachtte dat de klas in lachen zou uitbarsten, greep hij naar de wisser en begon paniekerig het bord schoon te vegen. Over zijn schouder kijkend, merkte hij dat het te laat was: verschillende jongens waren al binnen. Waarschijnlijk veronderstelde hij dat aan de achterkant van het bord de wiskunde-formules stonden die elke dag door de leerlingen opgedreund moesten worden. Resoluut klapte hij het bord om, ging er met gekruiste armen voor staan en riep: ‘Allemaal samen!’. In koor schreeuwden de jongens: warapa!, het tweede deel van zijn bijnaam.

De kelners en de gasten aan de andere tafels die hartelijk meelachten, zouden gezworen hebben dat ze getuige waren geweest van een reünie van oud-Thomasianen die onder het genot van een epicuristische maaltijd oude herinneringen waren komen

[pagina 199]
[p. 199]

ophalen. De maître vertelde aan ieder die het horen wilde dat hij, of liever zijn vulpen, voor de goede sfeer had gezorgd. Hij deed ons uitgeleide. Buigend als een knipmes bedankte hij lachend de minister, sloeg hem daarna langdurig kameraadschappelijk op de schouder en zei: ‘Like it or not, we zijn en blijven toch maar kinderen van de fraters...’


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

landen

  • Caribisch deel van het Nederlandse Koninkrijk