Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vooruitgang zonder blauwdruk. Sociaal evolutionisme als model voor een democratische en organische ontwikkeling van de maatschappij (1979)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vooruitgang zonder blauwdruk. Sociaal evolutionisme als model voor een democratische en  organische ontwikkeling van de maatschappij
Afbeelding van Vooruitgang zonder blauwdruk. Sociaal evolutionisme als model voor een democratische en  organische ontwikkeling van de maatschappijToon afbeelding van titelpagina van Vooruitgang zonder blauwdruk. Sociaal evolutionisme als model voor een democratische en organische ontwikkeling van de maatschappij

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.03 MB)

Scans (8.49 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vooruitgang zonder blauwdruk. Sociaal evolutionisme als model voor een democratische en organische ontwikkeling van de maatschappij

(1979)–Peter Pappenheim–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 26]
[p. 26]

Deel II.
Wat is sociaal evolutionisme?

1. Wat is evolutionisme?

Er zijn nog mensen die het scheppingsverhaal van de bijbel letterlijk nemen: de hele wereld, de zon, de maan, de sterren, maar ook de planten, dieren en mensen zijn ontstaan in een scheppingsdaad, volgens een vooropgemaakt plan. Het is hun goed recht om dat te geloven. Niemand was er bij toen het leven ontstond en niemand kan bewijzen dat het anders is geweest.

De kennis die wij - voornamelijk via de wetenschap - hebben verzameld wijst in een andere richting. De meeste mensen geloven tegenwoordig dat onze wereld zich langzaam heeft ontwikkeld tot wat zij vandaag is. En dat zij zich verder ontwikkelt, dus verandert.

Is het dan niet verbazingwekkend dat dit beself van gegroeidzijn, en van nog steeds groeien, kortom van evolutie, nergens terug te vinden is in de mensbeelden, de visies, waarmee wij in ons dagelijks leven omgaan? Slechts de geneeskunde, met name de psychiatrie, verwijst hier en daar naar overblijfselen uit de oertijd. Maar verder doen wij nog steeds alsof de mens altijd is geweest wat hij nu is, en altijd zo zal blijven. Wij zien alleen veranderingen die hij zelf teweeg heeft gebracht; wij zien alleen evolutie in onze eigen schepping. De sociologie, de economie en de politiek negeren het ‘worden’ van de mens. Het lijkt wel alsof het verleden zich heeft afgespeeld op een andere planeet. Wij hebben de echte betekenis van de evolutie nog niet in ons opgenomen, nog niet verinnerlijkt. Er is een diepe kloof ontstaan tussen onze kennis op zich en de toepassing van deze kennis in ons dagelijks leven, met name in ons sociaal leven. Deze kloof is de belangrijkste oorzaak van de verwardheid van deze tijd.

[pagina 27]
[p. 27]

Het maakt een enorm verschil of men zichzelf ziet als een onderdeel van een doorgaande ontwikkeling van verleden naar toekomst, of dat men zichzelf ziet als een gegeven, als een eindpunt. Het besef dat wij deel uitmaken van een doorlopend proces van evolutie noem ik evolutionisme.

Evolutionisme bemoeit zich met de vraag: ‘Wat zijn wij, wat is het leven?’, niet met de vraag wat de zin is van dat alles. Het gaat over het ‘hoe’, maar niet over het ‘waarom’.

Evolutionisme is derhalve niet in concurrentie met levensbeschouwingen die de vraag willen beantwoorden van de zin van het leven: dat is gewoon een ander terrein.

Evolutionisme is het aanvaarden van het feit dat het leven een proces is van ontwikkeling. Maar het is niet een theorie over dit proces.

Met andere woorden, er bestaan diverse theorieën over het hoe van deze evolutie. Dat kan ook niet anders. elke wetenschappelijke theorie heeft slechts een beperkte geldigheid. zodra er een nieuwe theorie komt die beter voldoet dan de bestaande, laat men de bestaande vallen. het darwinisme is één theorie van de evolutie, het is niet de enige theorie van de evolutie.

De Neo-darwinistische theorie der evolutie heeft veel aanhang, en is mijns inziens een goed middel om zich te oefenen in het evolutionistisch denken. Daarom vindt u een samenvatting van deze theorie in dit boek. Om echter te voorkomen dat de lezer het geheel sociaal-evolutionisme met deze theorie zou vereenzelvigen, is deze samenvatting niet in het hoofdwerk opgenomen, doch in Annex I.

Wij moeten ervoor waken dat wij van de evolutie geen dogmatische ideologie maken: de starheid van het dogma is in directe tegenspraak met het wezen van de evolutie. Elke bijzondere eigenschap die men onverbrekelijk aan een theorie verbindt, verkleint het gebied waarop deze theorie van toepassing is.

Anderzijds moet men wel zoveel uitgangspunten van een theorie vastleggen dat zij een wezenlijke eigen inhoud krijgt. Een aantal van die uitgangspunten is onvoorwaardelijk, een ander deel is belangrijk, maar is meer een ‘manier waarop’. Waar aan de onvoorwaardelijke uitgangspunten niet wordt voldaan, kan men niet meer spreken van evolutionisme.

De andere uitgangspunten hebben niet deze algemene geldig-

[pagina 28]
[p. 28]

beid. Zij geven eerder de huidige staat van kennis weer omtrent het proces van de evolutie. Er zijn daarop dus wijzigingen te verwachten, met name aanvullingen. Ook maken deze aanvullende uitgangspunten er geen aanspraak op alles te verklaren, en alleen geldigheid te hebben: Het toeval bijvoorbeeld speelt een belangrijke rol bij het genereren van alternatieven, maar dat wil niet zeggen dat er geen andere bronnen van vooruitgang zouden zijn.

Uitgangspunten van het evolutionisme

De onvoorwaardelijke uitgangspunten van het evolutionisme zijn:

 

1.Alles op deze aarde is in wording, in verandering: de wereld ‘is’ niet, zij ‘wordt’, zij evolueert;
2.Wat de levende wereld betreft, is de richting van deze evolutie naar steeds grotere levensvatbaarheid, i.e., stees betere aanpassing aan de omstandigheden en beheersing daarvan;
3.Het is niet mogelijk om in een complex, levend en lerend systeem van tevoren op een betrouwbare wijze te bepalen wat de gevolgen voor het hele systeem zullen zijn van een bepaalde ingreep in dit systeem. Betrokken op de mens betekent dit dat het onmogelijk is een blauwdruk te maken van een maatschappij waarvan men van tevoren met een redelijke mate van zekerheid gesteld kan worden dat realisatie van deze blauwdruk ook zal resulteren in een maatschappij die beter is dan de bestaande.

 

De voorwaardelijke uitgangspunten van dit boek zijn:

4.De biologische evolutie lost dit probleem op door (onder andere) de volgende methoden:
a.Generatie van een onbeperkt aantal alternatieven, waarbij het toeval een rol speelt;
b.Selectie van deze alternatieven op basis van de achteraf bewezen bijdrage van deze alternatieven aan de ontwikkeling van het leven in de richting der evolutie, dus selectie van alternatieven die de capaciteit van het leven vergroten om zich aan te passen aan veranderende omstandigheden, c.q. deze omstandigheden te beheersen. Deze selectie geschiedt
[pagina 29]
[p. 29]
door een koppeling van het ‘bewezen beter te zijn’ aan de capaciteit om zich te vermenigvuldigen.
5.Het in standhouden en vermenigvuldigen van een geordend systeem zoals een levend organisme, kan alleen door verbruik van energie.

Dit lijkt ons intuïtief al duidelijk, maar blijkt ook in overeenstemming te zijn met de ontdekkingen van de biochemie. (Indien de evolutie geen energie zou verbruiken, zou zij ook in tegenspraak zijn met de tweede wet der thermodynamica.)

Gegeven het feit dat energie slechts beperkt beschikbaar is - althans vandaag de dag hier op aarde - moet dit hele gebeuren van de evolutie plaatsvinden met een minimaal verbruik van energie. Het minimaliseren van het energieverbruik bij de. evolutie is dus een onderdeel van deze evolutie, die daartoe veel wegen kent.

Levende wezens kunnen bijvoorbeeld zelf, en gericht, alternatieven oproepen, die een bijzonder grote kans hebben op succes. De mens in elk geval zoekt altijd naar het betere, en hoewel het toeval ons een handje helpt, hebben wij meestal wel enig idee waar wij moeten zoeken.

De selectiemechanismen zijn erop gericht om een schadelijke mutatie in een zo vroeg mogelijk stadium als zodanig te erkennen, en te elimineren. Ook het hiërarchische beginsel in de natuur - het bouwkastensysteem - is een krachtig middel om evolutie mogelijk te maken bij een aanvaardbaar energieverbruik. Hoewel het toeval dus nooit geheel wordt uitgeschakeld, is evolutie heel iets anders en heel wat meer dan alleen de uitkomst van een kansspel.

Informatie speelt een centrale rol in het hele proces van de evolutie. Successievelijk heeft het leven drie informatiedragers ontwikkeld, die elk overeenkomen met een stadium van de evolutie:

-genen (kettingen van nucleïnezuren) binnen een cel;
-speciale informatieverwekkende cellen: centrale zenuwstelsel, met name geheugen;
-externe informatiedragers: gesproken woord, geschrift, magnetische band, etc.

 

Op basis van deze zes uitgangspunten ontstaat een beeld van de relatie tussen mens en maatschappij.

[pagina 30]
[p. 30]

Er bestaat tussen individuen van een complex, lerend en levend systeem, een netwerk van relaties die een deel van het gedrag en het wezen van een individu verklaren. Anderzijds kent elk individu in zo'n systeem in meer of mindere mate een bepaalde vrijheid, die zich uit in de onvoorspelbaarheid van het gedrag van dit individu. Juist deze vrijheid van de individuen is de basis voor de dynamiek, het ‘leven’ van het gehele systeem waar zij deel van uitmaken. Deze vrijheid is de bron van nieuwe en betere alternatieven, en dus van alle vooruitgang.

Als zo'n beter alternatief is gevonden, moet het zich echter ook kunnen vermenigvuldigen en behouden blijven totdat er een nog beter alternatief is gevonden. Hiervoor is discipline, wetmatigheid en bepaaldheid vereist, dat wil zeggen, de algemene wetten van natuur- en scheikunde plus bovengenoemd netwerk van relaties. Deze relaties betreffen zowel relaties in de ruimte, i.e., tussen individuen die tegelijkertijd leven, als relaties in de tijd, met name met het verleden. Kennis van deze relaties is onmisbaar om een zo goed mogelijke selectie te maken uit de diverse keuzemogelijkheden die zich aan ons aanbieden ter verbetering van bijvoorbeeld de organisatie van de maatschappij.

Kennis van de wijze waarop de huidige levende wereld zich heeft ontwikkeld, en niet name de kennis van oorsprong en ontwikkeling van de mens is dus zeker relevant voor sociale vooruitgang, maar niet in de zin dat op basis van deze kennis exact te voorspellen zou zijn hoe een maatschappij eruit zou moeten zien. Immers, de vrijheid van de individuen in een complex en lerend systeem staat er borg voor dat zo'n voorspelling meestal fout zal blijken. De kennis van de evolutie van de mens kan ons in hoofdzaak helpen bij het stellen van een diagnose in de gebieden die de grootste knelpunten vormen bij het hereiken van sociale vooruitgang. Zij kan ons op het spoor zetten van middelen die misschien een verbetering kunnen brengen. Zij kan ons helpen om uit alle middelen - als eerste proef-die middelen te kiezen die de meeste kans op succes lijken te hebben. Geen bewijs, geen zekerheid. Maar wel raseer kans op succes dan zonder deze kennis.

Ik weet niet of het een aangeboren eigenschap is, of dat het komt door onze opvoeding. Maar feit is dat veel mensen de behoefte hebben om hun eigen opvattingen te bevestigen als de enige juiste, in plaats van hun opvatting te laten evolueren met

[pagina 31]
[p. 31]

de informatie die naar ze toevloeit. Elke informatie wordt genegeerd of - zo dat niet mogelijk is - bestreden wanneer zij een bedreiging vormt voor de eigen opvatting. Het eigen geloof wil de alleen-heerschappij. Het duidt niet alleen geen tegenspraak, het duldt ook niemand naast zich.

Dat laatste is er oorzaak van dat een bepaalde opvatting van de evolutie, namelijk het (neo)-Darwinisme het voor zich opeist de theorie van de evolutie te zijn, terwijl het er feitelijk alleen maar aanspraak op kan maken een theorie te geven van de evolutie. Het is best mogelijk - en naar mijn mening ook waarschijnlijk - dat de door mij in Annex I geschetste biochemische processen weliswaar een basis vormen voor de evolutie, maar dat er nog andere processen zullen worden ontdekt die daarnaast een grote rol spelen.

Er zijn nogal wat opvattingen en zekerheden die omver worden gekogeld door het evolutionisme en dus aanzetten tot weerstand tegen de theorie van de evolutie. De vijanden van de evolutie vinden een gemakkelijk doelwit voor hun aanvallen, daar waar men de evolutie vereenzelvigt met een enkele theorie die beweert uniek, afdoende en allesverklarend te zijn.

Nogmaals, sociaal evolutionisme is geen sociaal-Darwinisme. Ik ben me ervan bewust dat het woord ‘evolutie’ associaties kan oproepen met theorieën die verworpen of’ verwerpelijk zijn en die vreemd zijn aan mijn betoog. Helaas kan ik geen ander woord vinden dat mijn uitgangspunten beter tot uitdrukking kan brengen.

[pagina 32]
[p. 32]

2. De rol van het toeval

Het woord ‘toeval’ komt men vaak tegen in theorieën over de biologische evolutie, maar ook in economische en andere sociale modellen. Het wordt meestal als negatief ervaren, en dat heeft er in niet geringe mate toe bijgedragen dat evolutie-theorieën in een kwaad daglicht gesteld zijn.

In de praktijk noemt men een gebeurtenis ‘toevallig’ wanneer men er geen verklaring voor kan vinden, en er niets in valt te ontdekken dat op de aanwezigheid van een verklaring wijst. Dat is iets heel anders dan wanneer men zou stellen dat deze gebeurtenis per definitie onverklaarbaar is. Deze laatste stelling is altijd onbewezen! Het is onjuist om te stellen dat iets onverklaarbaar is, zolang men niet beschikt over alle mogelijke verklaringen, en dat is natuurlijk nooit het geval. Men mag wel stellen dat een gebeurtenis niet te verklaren is met de middelen die ons thans ter beschikking staan, en dat is feitelijk wat men bedoelt als men een gebeurtenis ‘toevallig’ noemt.

Al eeuwen worstelen filosofen met de vraag of echt toeval in de zin van willekeur, van in het wezen zelf besloten onbepaalbaarheid, werkelijk kan bestaan of niet. Deze discussie wordt op gang gehouden door de gevolgen die het antwoord heeft voor het al dan niet bestaan van een vrije wil bij de mensen. Als er geen ‘echt’ toeval bestaat in ons heelal, dan is elke gebeurtenis al van tevoren bepaald, en bestaat er ook geen vrije wil: alles wat wij nu doen wordt dan volledig bepaald door wat in het verleden is gebeurd. Dat is het standpunt van de deterministen. Hoe belangrijk deze discussie ook moge zijn, voor ons probleem is zij volstrekt irrelevant.

Een typisch voorbeeld is het weer. Het blijkt nog volstrekt onmogelijk om op 1 mei te voorspellen hoe het weer zal zijn op 1 juli. We kunnen wel verwachten dat het warmer zal zijn dan op 1 januari, en wij weten zeker dat als er geen wolken zijn, de zon langer zal schijnen dan op 1 januari. Maar als wij op 1 juli een barbecue organiseren, en het regent pijpenstelen, dan hebben wij gewoon pech gehad. ‘Toevallig’ heeft het verkeerd uitgepakt.

[pagina 33]
[p. 33]

Desondanks zal niemand in ons land geloven dat het weer in Nederland op 1 juli volstrekt willekeurig is ontstaan. Achteraf kunnen wij vrij exact bepalen waarom het die dag heeft geregend. Het weer is niet willekeurig, wij missen alleen nog de kennis om betrouwbare voorspellingen te doen. En zolang wij deze kennis missen, moeten wij bij het nemen van onze besluiten deze toevalligheid incalculeren.

Of de deterministen gelijk hebben of niet, voor onze dagelijkse praktijk is het toeval een feit. In deze zin is het toeval een altijd open toegangspoort naar informatie die wij zelf niet kunnen genereren, een kanaal naar het oneindige aantal gebeurtenissen die wij niet kunnen voorspellen.

Elke echte vernieuwing in ons menselijk bestaan bevat een element dat er eerder nog niet was, en dat is zeer vaak een toevallig element, gezien vanuit het gezichtspunt der mensheid zoals die bestond vóór de vernieuwing. Een nieuwe vinding bestaat meestal uit het combineren van al bestaande elementen in een nieuw patroon. Dit nieuwe patroon kan vaak alleen ontstaan met behulp van iets dat niet geheel is onderworpen, verslaafd, aan kennis en informatie die de mensheid al ter beschikking had. Deze bron van vooruitgang moet worden aangeboord middels methoden, die onafhankelijk werken van de kennis die wij al hebben, en die stoelen allemaal - wel haast per definitie - op het toeval. Wij gebruiken zulke methoden wel eens bewust: dobbelstenen gooien, de tabel van toevallige getallen, ‘random numbers generators’ in computer programma's, etc. Wat wij vergeten is dat elk mens, elk individu, in wezen een bron is van toevallige alternatieven. Ieder individu heeft een eigen fysieke bouw, niet één is precies gelijk aan een ander, niet alleen wat betreft zijn vingerafdrukken, maar nog meer in de totaliteit van alle elementen die de werking van zijn bewuste en onbewuste denken bepalen. De wijze waarop een ieder zijn ervaringen verwerkt - niet name zijn innerlijke ervaring, zijn fantasie - is, op zijn minst in de details, uniek, al mogen er nog zoveel algemeen gangbare patronen in te ontdekken zijn. Ook wie niet à priori de onaantastbaarheid, de integriteit van een individu aanvaardt op basis van morele en culturele overwegingen, vindt hier een wetenschappelijke (of aspirant-wetenschappelijke) verklaring voor de unieke en onvervangbare waarde van het individu voor de samenleving.

[pagina 34]
[p. 34]

Nieuwe alternatieven betekenen nog niet per definite vooruitgang. Integendeel. Het grootste deel van de ons nog onbekende informatie die in het toeval ligt opgeborgen, is voor ons van geen nut, zij brengt ons niet verder. Behoudens methoden om uit het toeval nog onbekende informatie te plukken, moeten wij ook methoden hebben om uit deze zee van informatie juist die elementen te vissen die ons verder brengen. Ongericht putten uit het toeval kost meer energie dan het oplevert.

Nu blijkt het toeval een gemakkelijk aan te boren bron. De onbepaaldheid van de banen van elektronen, de niet te voorspellen banen van individuele kosmische stralen, en dichter bij huis de onvoorspelbaarheid van mutaties in de genen en van het resultaat van individuele bisexuele vermenigvuldiging bieden ons ruim voldoende ‘toevallige’ alternatieven, zeker als deze elementen samenwerken met - eveneens voor een deel toevallige - individuele ervaringen in de wereld van onze fantasie.

Er bestaat dus al een ruim voldoende aanbod van ‘toevallige’ alternatieven, en wij kunnen zonder schroom verder gaan met wat wij de facto al deden, namelijk het ontwikkelen en verfijnen van onze selectiemethoden. Evolutionisme stelt een eis aan modellen voor vooruitgang in een complexe, levende en lerende wereld, een eis die meestal wordt verwaarloosd: men moet de dubbele rol van het toeval erkennen. Toevallige - en dus onvoorzienbare - gebeurtenissen beperken onze capaciteit om te voorspellen. Maar aan de andere kant zijn toevallige - en dus nog onbekende - gebeurtenissen een belangrijke bron van vernieuwing. Blijft de vraag: ‘Hebben wij het toeval werkelijk nodig voor onze vooruitgang?’ Ik dacht van wel, maar om dit te bewijzen zou ik een aantal begrippen uit de wiskunde en methodologie moeten gebruiken, die ver buiten het kader van deze publikatie liggen. Al kan ik dan deze noodzaak nu niet bewijzen, ik kan ze wel aannemelijk maken.

Onze wereld is voortdurend aan het veranderen, wij mensen zijn zelf een bron van verandering. Een deel van de veranderingen is te voorspellen, maar een ander deel is dat niet, en moet dus worden gezien als toevallig. Wij krijgen daardoor continu te maken niet onvoorzienbare omstandigheden waarvan een deel nieuw is, en ons derhalve niet bekend is uit onze ervaring. Nieuwe omstandigheden eisen aanpassing, het vinden van het goede antwoord.

[pagina 35]
[p. 35]

Wij streven zelf ook naar verandering: dit woord ligt al besloten in de term ‘vooruitgang’. Zonder verandering geen vooruitgang! Wij zoeken continu naar alternatieven die beter voldoen dan wat ons thans bekend is. Hoe komen wij aan deze alternatieven? Wij kunnen in eerste instantie onze kennis verder ontwikkelen op basis van onze wetenschappelijke methoden.

Waar u ook kijkt, het blijkt al gauw dat het aantal alternatieven dat men kan ontwikkelen op basis van bestaande kennis altijd beperkt is. Hoe kan een primitief blauwwier wiens informatie vrijwel geheel ligt besloten in de ketting van DNA waaruit zijn genen bestaan, een alternatief ontwikkelen voor het leven in een ander soort water dan waarin het is ontstaan? In hoofdzaak door het genereren van alternatieven via mutaties op basis van mechanismen zoals elektronenbanen en kosmische stralingen die niet alleen voor het blauwwier, maar ook nog voor de mens, toevallig lijken.

Essentieel voor het toeval is dat ieder spoor van systematiek ontbreekt, althans gezien vanuit de waarnemer. Alle alternatieven die kunnen bestaan, worden dan ook mogelijk, het toeval schakelt geen enkel alternatief uit. Voor zover er een beter alternatief kan bestaan vergeleken bij wat er nu is, kan dit alternatief via het toeval altijd worden gevonden. Ik zeg niet dat het wordt gevonden, want dan zou het niet meer toevallig zijn. Maar er is altijd een kans dat het wordt gevonden, terwijl er bij het speuren naar een beter alternatief op basis van bestaande kennis, i.e., bij systematisch speuren, altijd per definitie alternatieven worden uitgeschakeld. Zoals gezegd, in een complexe, levende en lerende wereld is van tevoren nooit à priori te bewijzen wat een beter alternatief is. Er is dan ook geen reden om alternatieven à priori uit te schakelen. Het toeval is geen vervanging, maar een aanvulling van de bronnen van alternatieven die gebaseerd zijn op de eigen kennis. Het is een aanvulling die niet kan worden gemist zolang wij nog zo weinig betrouwbaar kunnen voorspellen.

Er is nog een andere reden waarom het toeval nuttig kan zijn. Het ontwikkelen van alternatieven op basis van al bestaande kennis kan een moeizaam, energieverslindend en tijdrovend proces zijn. Het toeval draagt daarentegen alternatieven vrijwel of geheel gratis aan, continu en niet reusachtige snelheid, via mutaties in genen, via een toevallige ervaring, of via gedachtensprongen in onze fantasie. Daardoor zal het toeval zo nu en dan veel eerder

[pagina 36]
[p. 36]

een beter alternatief aandragen dan een systematische speurtocht. Deze kans is des te groter naarmate de bestaande kennis op een bepaald gebied langer is gebruikt en aldus verschraald. Wij hebben dan al een groot deel beproefd van de alternatieven die daaruit zijn te genereren. Wij hebben vaste paden ingelopen waarbuiten wij vrijwel niet meer kunnen komen zonder de hulp van een onvoorziene gebeurtenis, zonder hulp van het toeval. Het toeval als bron van alternatieven is onmisbaar, maar mag niet overheersen bij ons streven naar vooruitgang: wij moeten navigeren tussen de steriliteit van debestaande kennis en de anarchie van het toeval. Gegeven de overvloedige bronnen van het toeval is het - zoals gezegd - voldoende dat wij er voor zorgen dat deze bron van alternatieven niet wordt uitgeschakeld.

[pagina 37]
[p. 37]

3. De mens als sociaal wezen concurrentie en solidariteit

De hele macht die de mens heeft gekregen over de wereld is voortgekomen uit één bron: de kennis die is vergaard door communicatie van de persoonlijke ervaring van individuen. Tot aan de mens was de persoonlijke ervaring van een individueel wezen in hoofdzaak van belang voor de selectie van de enige informatie die het wezen kon overdragen, namelijk de informatie besloten in zijn genen. Via woord en geschrift, beeld, en dergelijke, kan de mens alle informatie - geselecteerd op basis van zijn eigen ervaring - doorgeven aan andere mensen. Dit was het grote breekpunt in de evolutie. De individuele mens is thans voor zijn voortbestaan geheel aangewezen op de groep, en de groep op bijdragen van de individuen.

De levenskracht van de mensheid is gebaseerd op het feit dat de individuen zich zoveel mogelijk inspannen om betere alternatieven op te sporen, en om deze betere alternatieven aan de groep aan te bieden. De stimulans om dit te doen ontstaat door de ervaring dat dit gedrag op zijn beurt weer gunstig is voor het voortbestaan van het individu. Deze ervaring is opgedaan in een zeer ver verleden, toen de culturele aanpassing (d.w.z., deze opeenhoping van ervaring) nog in de kinderschoenen stond. In die verre tijd overheerste nog de genetische aanpassing. Voor onze voorouders was het noodzakelijk om betere alternatieven, bijvoorbeeld gereedschappen of woorden, te zoeken, en om deze alternatieven aan te bieden aan hun groep. Het is dus logisch dat deze behoefte een onderdeel vormt van ons genetisch erfdeel. Nieuwsgierigheid, intelligentie en de behoefte om het eigen leven te verbeteren zijn aangeboren eigenschappen. De neiging om dit alles in laatste instantie in dienst te stellen van de levenskracht van de groep maakt evenzeer deel uit van ons wezen. De natuurlijke selectie heeft in het verleden - toen de mens nog leefde in familie- en stamverband - die groepen bevoordeeld waarvan de individuen de meeste bereidheid toonden tot gedrag dat uiteinde-

[pagina 38]
[p. 38]

lijk het meest bevorderlijk bleek voor het voortbestaan van de groep. Bij de meeste in groepsverband levende dieren zal een individu zijn leven opofferen wanneer dit noodzakelijk is voor het voortbestaan van de groep, en het doet dit niet uit één of ander idealisme, maar omdat zijn instinct dat eist. De hele geschiedenis van de mensheid toont ons hetzelfde beeld.

Hierin ligt de verklaring voor het ogenschijnlijk vreemde feit dat zoveel mensen zich op het ene ogenblik meedogenloos gedragen tegenover andere individuen en het volgende moment hun leven opofferen voor gezin of vaderland. De mens gedraagt zich van nature als concurrent van andere individuen, maar als dienaar van de groep. Beide vormen van gedrag zijn noodzakelijk voor het voortbestaan van de mensheid, maar het gedrag als concurrent dient ondergeschikt te zijn aan het belang van de groep. Het individu mag alleen dan zijn individueel voordeel nastreven wanneer dit streven uiteindelijk de kracht van de groep ten goede komt.

In de oertijd waren de groepen klein en zij leefden ver van elkaar. Zij hadden elkaar niet nodig, ja, het was zelfs nadelig om te dicht op elkaar te leven; elke groep had een bepaald gebied nodig om voedsel te kunnen vinden. Het menselijk groepsgedrag heeft zich dus ontwikkeld in de richting van de absolute loyaliteit aan die groep waarmee men zich verbonden voelde, en vijandigheid tegenover alles wat daarbuiten stond, ook andere groepen mensen, behalve waar dit buitengebeuren het belang van de groep kon dienen.

Op het gebied van het sociale gedrag heeft de mens drie typen ontwikkeld:

 

-concurrentie van het individu tegenover andere individuen, oftewel individuele concurrentie;
-solidariteit van het individu ten opzichte van de groep waar het zich direct mee verbonden voelt, oftewel individuele solidariteit;
-concurrentie van de groep tegenover de omgeving, met name tegenover andere menselijke groepen; oftewel groepsconcurrentie.

 

Het zal u direct opvallen, dat er een schakel ontbreekt, die noodzakelijk is om te komen tot vooruitgang voor de hele mensheid, namelijk het ondergeschikt maken van de concurrentie tussen groepen aan het belang van de mensheid als geheel, de groepssoli-

[pagina 39]
[p. 39]

dariteit. In een tijd waarin de weinige mensen die op aarde in stamverband leefden van elkaar gescheiden waren door oerwouden, zeeën, hoge bergen en woestijnen, was dit geen groot gemis. Maar in een tijd van overbevolking, auto's, schepen, vliegtuigen, radio en televisie, zal slechts het ontwikkelen van groepssolidariteit ten opzichte van de mensheid als geheel ons van de ondergang kunnen redden.

Wij beseffen trouwens tegenwoordig dat dit hele samenspel an concurrentie-ondergeschikt-aan-solidariteit zich nog afspeelt op een heel ander niveau. In de natuur zien wij ook dat verschillende soorten levende wezens in concurrentie met elkaar leven. Maar ook hier is deze concurrentie ondergeschikt aan de solidariteit die nodig is om het geheel van de levende wereld aan levenskracht te doen winnen. Concurrentie is alleen toegestaan voor zover zij uiteindelijk bijdraagt tot een betere samenhang van het geheel. Dit niveau van solidariteit is eigenlijk de diepere inhoud van ons begrip ‘milieubewust’.

Ter voorkoming van misverstanden: concurrentie en solidariteit zijn iets anders dan haat en liefde. Deze laatste zijn eigenschappen van betrekkingen tussen individuen, gezien vanuit het gezichtspunt van het individu. Concurrentie en solidariteit daarentegen bezien het gedrag van een individu vanuit het gezichtspunt van de mensheid als geheel.

Concurrentie tussen individuen betekent niet noodzakelijkerwijze dat elk individu continu tegen de ander vecht. Net als op andere gebieden van de evolutie komen tussen individuen relaties van samenwerking veel vaker voor dan relaties van strijd. De capaciteit van individuen om samen te werken op basis van wederzijdse aantrekkingskracht of gemeenschappelijk belang is net zo goed een onderdeel van de levenskracht van individuen als de capaciteit om andere individuen te overwinnen. Zij krijgt dan vaak de gedaante van samenwerking binnen een kleine groep, zoals een echtpaar, en concurrentie ten opzichte van andere individuen. Men kan het ook zo zien dat men met andere individuen groepen vormt op basis van wederzijdse sympathie of gemeenschappelijk belang, en dan ten opzichte van deze groep solidariteit vertoont. Het kernpunt is, dat in dit geval deze groep is ontstaan door individuele aantrekkingskracht tussen de individuen. Wanneer wij over concurrentie en solidariteit praten betreffende een groep, bedoelen wij daarentegen de groep die is ont staan op

[pagina 40]
[p. 40]

een wijze die het niet mogelijk maakt voor een individu om zijn groepsgenoten te kiezen: stam, land, vakbond, voetbalvereniging, etc. Wanneer nu individuen in kleiner verband samenwerken op basis van individuele aantrekkingskracht geldt dat zij ook dan hun belang ondergeschikt maken aan het belang van de echte grote groep, bijvoorbeeld de stam. De gedragsregel dat een individu of een aantal samenwerkende individuen hun belang ondergeschikt maken aan de solidariteit ten opzichte van de groep is - net als elke gedragsregel van levende wezens - onderhevig aan uitzonderingen. Deze uitzonderingen kunnen een bron zijn van alternatieven; zij vormen als het ware mutaties in de patronen van groepsgedrag. Het grootste deel van deze mutaties zijn - zoals meestal in de natuur - minder goed en worden dan ook terecht door de groep afgewezen, bijvoorbeeld door middel van strafrecht, opsluiting in psychiatrische inrichtingen, en dergelijke, maar ook vaak gewoon door het laten blijken van afkeuring door de omgeving. Het is belangrijk dat de reden van afwijzing niet inhoudt een à priori afwijzen van alles wat anders is, maar alleen een uiting van waardering door de groep van de gevolgen van het afwijkende gedrag voor de groep. Hier wringt vaak de schoen.

[pagina 41]
[p. 41]

4. Doel van het leven

De geschiedenis van de levende wereld wijst maar op één doel: het ontwikkelen van soorten die steeds beter in staat zijn, het voortbestaan van het verschijnsel ‘leven’ te verzekeren door een steeds groter aanpassingsvermogen aan veranderende omstandigheden en een steeds grotere macht om deze omstandigheden te beïnvloeden. Dat is het doel van het leven, en dus van de evolutie. Als wij zien hoe uitgekiend en doelmatig het leven is, wat voor onvoorstelbaar gecompliceerde organismen het leven heeft gecreëerd, dan is het moeilijk om te aanvaarden dat het doel van dit alles enkel en alleen zou zijn het zekerstellen van het voortbestaan van het leven. Dat komt omdat wij geneigd zijn de woorden ‘doel’ en ‘zin’ door elkaar te halen. ‘Doel’ wijst de richting aan waar iets naar toe wil, terwijl ‘zin’ wil aantonen waarom iets bestaat.

Wij pretenderen niet een antwoord te kunnen geven op de vraag: ‘Waarom is het leven ontstaan?’ Het antwoord op deze vraag blijft het domein van het geloof, van de religie. Wij zullen in een apart hoofdstuk (Schepping en evolutie) aannemelijk maken dat de evolutie op geen enkele wijze in tegenspraak is met het geloof dat de wereld is geschapen door God. Het zal blijken dat de evolutie een geschikte weg is voor een God die een levende wereld wil creëren. Wie in God gelooft, zal geen enkele moeite hebben met het doel van het leven, zoals wij dat stellen, zij het dat dit voor hen slechts een ‘tussendoel’ is; aangezien het leven er is voor God, heeft het ook de plicht om zich in stand te houden. Nog sterker: wij moeten aannemen dat dit ‘tussendoel’ door God aan het leven is gesteld, want dit doel is een onderdeel van de wijze waarop de levende wereld, zoals wij (met name de mens) die kennen, is ontstaan.

Het zijn eerder mensen die niet in een God geloven die problemen zullen hebben met dit doel. Waarom deze enorme inspanning, waarom deze fantastische doelmatigheid, als het alleen ertoe dient om steeds beter in staat te zijn zich in stand te houden? Willen wij ons ergens voor inspannen, dan moeten wij een waar-

[pagina 42]
[p. 42]

dig doel voor ogen zien. Alleen maar blijven bestaan lijkt ons een al te bescheiden opgave om veel enthousiasme op te kunnen wekken. Toch is dat maar schijn. Het voortbestaan van een organisatie die zo complex is als de levende wereld, en nog meer de ontwikkeling naar steeds meer complexere en onafhankelijke individuen, is - gemeten naar de maatstaven van de wetten der natuur - geheel geen vanzelfsprekende zaak; het hele leven bestaat in feite uit het zich ontworstelen aan één van de meest fundamentele natuurwetten, de zogenaamde tweede wet der thermodynamica. Het probleem van de blijkbare tegenstelling tussen de evolutie en deze tweede wet der thermodynamica zal ik elders uitwerken. Op deze plaats is het voldoende om erop te wijzen dat in beginsel de ontwikkeling in het heelal, van atomen tot de sterren en het melkwegstelsel, in de richting gaat van grotere gelijkvormigheid, of beter gezegd, vorineloosheid, van orde naar wanorde, van inspanning naar ontspanning. Alles in ons heelal degradeert tot grijze massa, tot gemiddelden.

Slechts één op de zoveel miljoenen mutaties, die onvermijdelijk voorkomen onder de levende wezens als gevolg van onder meer de natuurwetten van de wereld der atomen, leidt tot betere aanpassing van de individuen van een soort - en dus van de soort - aan gewijzigde omstandigheden. Alle andere miljoenen mutaties leiden tot degradatie. Tevens zullen alle omstandigheden van een levend wezen vroeg of laat veranderen. Zelfs indien er dus geen degradatie door mutaties plaats zou vinden ten opzichte van de oorspronkelijke situatie, zou daardoor een levend wezen steeds minder levensvatbaar worden indien het zich niet aan kon passen.

Leven is dus geen vanzelfsprekendheid, maar een eigenschap die constant moet worden heroverd. Elk op de plaats rust betekent achteruitgang. Wie eenmaal de beginselen van de natuurkunde kent, weet dat het leven geen vanzelfsprekende zaak is, maar een enorme en altijd aanwezige uitdaging.

Wij verwonderen ons vaak over de voorziening die spreekt uit de wonderen der natuur. Uit deze verwondering blijkt dat wij gevoelsmatig begrip hebben voor de enormiteit van deze uitdaging. Wat de moderne mens nog mist is het inzicht dat deze voorziening zich niet buiten de levende wereld bevindt, maar dat zij een onmisbaar deel is van het leven, en dat wij mensen als speerpunt van de evolutie een groot aandeel daarin hebben. Ook

[pagina 43]
[p. 43]

hier weer geen tegenspraak met het geloof: het gaat hier niet om een goddelijke voorziening van alles, maar om dat stukje voorziening dat in de natuur is ingebouwd om het leven zelfdragend te maken. Bent u gelovig dan beseft u dat de mens slechts krachtens goddelijk besluit deel heeft aan deze voorziening. Bent u niet gelovig, dan beseft u dat - gegeven de zeldzaamheid van zo'n ommekeer van de normale ontwikkeling in het heelal - het leven iets is dat gekoesterd moet worden, en dat de mens daarin een taak heeft die hem ver boven zijn dagelijkse beslommeringen uittilt.

Het voortbestaan van de levende wereld eist een continue verbetering van de capaciteit van haar individuele scheppingen om de uitdagingen van een vervallend heelal te kunnen aanvaarden.

Verre van een armzalige minimumprestatie is het zekerstellen van het voortbestaan van de levende wereld een doel dat in wezen zo grandioos is, dat men het zou kunnen zien als een aanmatiging, indien wij het zelf hadden gekozen. Maar dat doel is ons opgelegd door het leven zelf, en via dit leven ook door diegene die verantwoordelijk is voor het ontstaan van dit leven.

Nogmaals, wij stellen dat het doel van het leven is het ontwikkelen van wezens en methoden die de levende wereld beter in staat stellen om haar voortbestaan te verzekeren in een veranderend en vervallend heelal. Wij stellen dat dit doel maatgevend is voor ons handelen, voor zover dit handelen betrekking heeft op de levende (materiële) wereld. Dit doel is ons geopenbaard door de geschiedenis van het leven zelf, en het is het enige doel dat wij uit deze geschiedenis van het leven kunnen afleiden. Maar wij stellen uitdrukkelijk dat dit niet het enige of uiteindelijke doel behoeft te zijn van het leven. Voor zover ons handelen betrekking heeft op zaken die een andere dan de materiële wereld betreffen, kunnen ons heel andere doelen worden gesteld, en kunnen deze doelen voorrang krijgen boven het doel dat de levende wereld ons voor ogen stelt. In het hoofdstuk ‘Evolutie en geloof’ zal ik trachten aan te tonen dat het doel van het leven ons nooit in conflict kan brengen met deze andere doelen.

[pagina 44]
[p. 44]

5. Doel van een maatschappelijke orde

Wanneer wij een bepaalde vorm van organisatie van de hele maatschappij moeten beoordelen, dan eist dat een maatstaf. Deze maatstaf geeft het antwoord op de vraag: ‘Brengt deze maatschappijvorm ons dichter bij ons doel dan andere ons bekende maatschappijvormen?’

De huidige verwarring is voor een niet gering deel ontstaan doordat eigenlijk niemand de moeite heeft genomen om zich echt te verdiepen in de vraag wat dit doel dan eigenlijk wel is. Zo dit wel is gebeurd, dan is men er in elk geval niet uitgekomen. Zo'n doel moet aan twee eisen voldoen:

 

a.het moet de totaliteit van het aardse maatschappelijke gebeuren omvatten;
b.het moet te vertalen zijn in concrete handelingen, wetten, etc.

 

Uitgangspunten zoals maximale vrijheid of ontplooiing van het individu voldoen niet aan de tweede eis. En het liberale uitgangspunt van maximalisering van de bevrediging van individuele behoeften aan producten en diensten voldoet niet aan de eerste eis, want het bestrijkt alleen het economische deel van het leven van de mens. Ik heb lang zitten worstelen met dit probleem, en pas na het leren begrijpen van de beginselen van de evolutie heb ik een antwoord gevonden.

De mens is een deel van de levende wereld. Een maatschappij van mensen is eveneens een deel van de levende wereld. Het doel van het leven van de mensen op aarde - voor zover het handelingen betreft die een aards doel nastreven - is dus minstens gelijk aan het doel van het leven zoals dit te leren is uit de geschiedenis van de evolutie. Het doel van de organisatie van een maatschappij moet dus eveneens minimaal het doel van ht leven op aarde zijn, zoals dit zich openbaart in de geschiedenis van dit aardse leven, voor zover men een aards doel zoekt!

Doel van de organisatie van een maatschappij is om haar leden steunen bij de aanpassing aan veranderende omstandigheden of

[pagina 45]
[p. 45]

de beïnvloeding van omstandigheden, dus vergroting van de levensvatbaarheid van zowel de maatschappij als geheel als van de individuen waaruit zij is gevormd. Voor de mensheid als geheel is dit doel de vergroting van de bestaanszekerheid van deze mensheid. Het is het meest algemene doel dat wij kunnen stellen zonder nietszeggend te worden. Het niet accepteren van dit doel houdt in het accepteren van de ondergang van de mensheid. Wij mogen er dus op rekenen dat, op een paar fanatiekelingen na, iedereen met dit doel kan instemmen. Maar moeten wij dan volstaan met een zo algemeen doel? Kunnen wij niet wat nauwkeuriger zijn?

Wanneer u wat doordenkt, zult u begrijpen dat wij het hiermee moeten stellen. Zodra ik een ander doel ga stellen, zijn er maar twee mogelijkheden:

 

-ik zeg met andere woorden precies hetzelfde; of
-ik bedoel inderdaad iets anders. Maar dat andere kan alleen in één van de volgende twee richtingen gaan:
1.het is een uitbreiding van het algemene doel. Dat kan niet. Ons doel omvat alle mogelijkheden om te blijven bestaan. Uitbreiding betekent dat ook de mogelijkheid om niet meer te bestaan een kans krijgt; ofwel
2.het is een beperking van ons algemene doel. Dat zou inderdaad wenselijk zijn. Maar hoe kan ik dit meer beperkte doel dan algemeen aanvaard krijgen? De allereerste voorwaarde daartoe is dat het beperkte doel niet in tegenspraak is met ons algemene doel: dat blijft dus in elk geval als maatstaf bij de beoordeling van beperkte doelen. In feite is de later beschreven democratische besluitvorming niets anders dan een middel om ons algemene doel vertaald te krijgen in algemeen aanvaarde sub-doelen van meer beperkte maar meer preciese aard.

 

De grote fout van deze tijd is, juist dat bepaalde van deze meer beperkte doelen zijn verheven tot algemeen geldige doelen, terwijl zij bepaald niet algemeen worden aanvaard, en ook niet bereid zijn zich te laten toetsen aan een doel dat wel algemeen is aanvaard.

Zo'n algemeen dool lijkt nog weinig houvast te bieden om het te gebruiken als een maatstaf bij de beoordeling van de organisatievorm van een maatschappij. Toch is dat niet zo. Als wij de uitgangspunten van evolutionisme aanvaarden als me-

[pagina 46]
[p. 46]

thode voor de organisatie van de maatschappij, dan kunnen wij duidelijke regels afleiden van wat het nastreven van het algemene doel betekent voor de menselijke samenleving.

Om haar taak te vervullen in het algemene streven naar grotere levensvatbaarheid, i.e., betere aanpassing aan en beheersing van de omstandigheden, moet de organisatie van de maatschappij zorgen voor de volgende zaken:

 

1.het uitlokken van een voldoende aanbod van alternatieven, teneinde snel een antwoord te kunnen vinden op veranderingen in omstandigheden, en om daar meer vat op te krijgen;
2.een selectiemethode die ervoor zorgt dat de bestaande organisatie, het bestaande gedrag, e.d. worden vervangen door nieuwe, maar alleen wanneer deze nieuwe minstens even goed voldoen als de bestaande. Deze eis houdt tevens in dat de maatschappij in staat moet zijn de bestaande toestand tot die tijd te handhaven;
3.een selectiemethode die weliswaar alle aangeboden alternatieven in overweging neemt, maar die zo efficient mogelijk werkt, hetgeen onder andere betekent dat zij alternatieven die niet voldoen in een zo vroeg mogelijk stadium uitschakelt.

 

Dat zijn drie verschillende eisen. Wat nu als een maatschappij aan de éne eis beter voldoet, dan aan een andere? Hoe moeten wij de waarde van de verschillende eisen tegen elkaar afwegen? Dat is een algemeen probleem bij sociale vraagstukken, waarop wij later terug zullen komen.

Wanneer wij de drie eisen nader bekijken, dan blijken een aantal aspekten niet een zaak van ‘meer of minder’ te zijn, maar gewoon eenduidige, keiharde eisen:

 

-het handhaven van de bestaande toestand totdat een beter alternatief is gevonden;
-het niet à priori uitsluiten van welk alternatief ook;
-het toelaten van elk beter, maar ook alleen beter, alternatief.

 

Alleen al op grond van deze drie eisen stelt het algemene doel ons in staat om op vele maatschappelijke problemen die wij om ons heen zien een duidelijk en gefundeerd antwoord te geven. In bovengenoemde eisen ligt het hele conflict met actiegroepen en rode brigades, met projectonderwijs, nieuwe methoden voor opvang van geestelijk gestoorden (zie de affaire Muller), etc., beslo-

[pagina 47]
[p. 47]

ten, en er zijn duidelijke richtlijnen uit af te leiden voor de oplossing van deze conflicten.

Het ‘establishment’, de conservatieven, negeert vaak de eis van het toelaten tot de selectie van elk alternatief, en de plicht om beter gebleken alternatieven in te voeren. De anti's, de radicalen, zien niet in dat dit establishment verplicht is om de bestaande toestand te handhaven totdat een ander alternatief duidelijk beter is gebleken, en voelen zich vaak ontheven van de verplichting om dit bewijs te leveren.

Er blijven nog twee ‘meer of minder’ eisen over:

 

-het uitlokken van zoveel mogelijk alternatieven; en
-het verbruiken van zo min mogelijk energie voor het testen der alternatieven.

 

Men zou geneigd kunnen zijn om ook de eis te stellen dat een maatschappij de bestaande toestand moet kunnen handhaven met een minimum aan energie. Maar dat is niet nodig; dit energieverbruik is een onderdeel, een eigenschap van de bestaande situatie, en verbetering kan alleen voortkomen uit verandering. Een vernieuwing die minder energieverbruik toestaat is op zichzelf al een verandering in de situatie en moet de normale testprocedure doorlopen: het energieverbruik nodig om zich te handhaven is één van de criteria waarop wordt geselecteerd als wij een maatschappijvorm beter of minder goed noemen: ook het energieverbruik kan men alleen beoordelen op basis van de totale maatschappij waartoe het behoort.

Helpt zo'n algemeen doel ons echt verder? Ik meen van wel. De drie absolute eisen zijn alleen te vervullen in een democratie, dat is evident. De eis van het uitlokken van zoveel mogelijk alternatieven is eveneens alleen te benaderen in een democratie, maar geeft tevens een bepaalde vorm aan deze democratie.

Wij hebben in het hoofdstuk over het toeval gezien dat het toeval onmisbaar is om te waarborgen dat elk alternatief dat mogelijk is, inderdaad ook aan de selectie wordt aangeboden. De maatschappij moet binnen de grenzen, gesteld door energieverbruik, een voldoende marge laten voor het toeval. De moeilijkste eis is, dat de maatschappij zo efficient mogelijk te werk moet gaan bij het selecteren van de alternatieven. Het probleem ligt hier in de vraag: ‘Hoe bepaal ik wat beter is?’ Wij zullen zien dat ook voor deze vragen het algemene doel, samen met onze uit-

[pagina 48]
[p. 48]

gangspunten omtrent de evolutie, een richting kan aangeven waarin de oplossing gezocht moet worden en in welke richting niet.

[pagina 49]
[p. 49]

6. De weg vooruit: sociale evolutie

Wij zijn nu aangekomen bij de hamvraag: ‘Hoe moeten wij vooruit? Wat kan sociaal evolutionisme ons bieden in deze tijd?’

Uiteraard geen blauwdruk van hoe een maatschappij eruit moet zien. Het eerste wat wij hebben geleerd is dat wij moeten trachten een proces te organiseren dat garandeert dat wij vooruitgaan, en alleen vooruitgaan. U zult hier dus geen oplossingen vinden, maar alleen de richting waarin wij moeten zoeken, en - als tegenhanger - een oordeel over richtingen waarin wij het beter niet kunnen zoeken. Die richting waarin wij het moeten zoeken wordt ons gewezen door het algemene doel. Zij wordt wat nader bepaald door de eisen die wij in het vorige hoofdstuk hebben vastgesteld:

 

1.Voldoende aanbod van alternatieven: democratie met zoveel mogelijk individuele vrijheid.
2.Voldoende stabiliteit om het bestaande te handhaven totdat iets beters zich heeft bewezen. Geen revolutie dus. En individuele vrijheid wordt beperkt tot gedrag dat deze stabiliteit niet in gevaar brengt.
3.Het ‘betere’ moet zich bewijzen voordat het bestaande alternatief wordt opgegeven: testen in de praktijk op kleine schaal en geleidelijke invoering.
4.De selectiemethode moet alle betere en alleen betere alternatieven moeten gebeuren met zo min mogelijk verbruik van energie (gebruik van informatietechnieken, ongelijke kans otn tot selectie te worden toegelaten, gebruik van aangeboren eigenschappen).
het alternatief aan ons algemene doel: verbetering van de levensvatbaarheid, i.e., van de aanpassing aan en de beheersing van de omstandigheden.
6.Het kweken van alternatieven en de selectie uit deze alternatieven moeten gebeuren met zo min mogelijk energie (gebruik van informatietechnieken, ongelijke kans om tot selectie te worden toegelaten, gebruik van aangeboren eigenschappen).
[pagina 50]
[p. 50]

Deze eisen geven aanleiding tot twee opmerkingen:

 

-Vooruitgang kan alleen geschieden in kleine stappen. De rest van de maatschappij moet de gelegenheid hebben om erop in te spelen. De verandering mag de innerlijke samenhang van een maatschappij niet in gevaar brengen. Aangezien het niet mogelijk is om het resultaat van een verandering te voorspellen voor de maatschappij als geheel, mag men ook het risiko niet lopen dat een bepaalde maatschappelijke organisatie wordt vernietigd voordat een nieuwe organisatievoren is getest en algemeen als beter is aanvaard. Revolutie is dus uit den boze. Deze beperking is alleen acceptabel wanneer evolutie werkt, en dus aan eis 4. is voldaan: de maatschappij moet zo georganiseerd zijn dat nieuwe alternatieven een kans krijgen om te bewijzen dat zij beter zijn, en worden ingevoerd waar en wanneer zij dit bewijs hebben geleverd.
-Bestaande oplossingen verdwijnen alleen omdat zij zich niet kunnen aanpassen aan gewijzigde omstandigheden, of omdat zij worden verdrongen door een betere oplossing. Kenmerkend is dat deze betere oplossing altijd al werkzaam is voordat de oude verdwijnt. Het dialectische schema, these - antithese - synthese is dus geen bruikbaar model voor de feitelijke werking van het natuurlijke proces van de evolutie; wanneer men dit schema ziet als een volgorde in de tijd.

 

Wij zijn in onze eisen twee begrippen tegengekomen die wij goed kennen uit de politieke arena: vrijheid en gelijkheid. Wie van de lezers ook maar enigermate behept is met een kritische geest, zal weinig vertrouwen meer hebben in deze begrippen; men blijkt er in de praktijk de meest uiteenlopende stelsels mee te kunnen verklaren en goedpraten. Maar zet u zich even over uw tegenzin heen, en bekijkt u in welk verband wij deze woorden gebruiken.

U zult direct merken dat er een fundamenteel verschil is tussen de wijze waarop deze begrippen hier worden gebruikt, en de manier waarop zij meestal worden gehanteerd.

In de politieke discussies van vandaag worden deze begrippen gebruikt als einddoel. In het sociaal evolutionisme zijn het middelen. Ik hoop later nog eens dieper op dit verschil in te gaan. Ik kan hier volstaan met erop te wijzen dat vrijheid en gelijkheid nu een duidelijk omschreven, reële, concrete, practische inhoud hebben gekregen. U ziet ook dat het niet alleen gaat om zoveel

[pagina 51]
[p. 51]

mogelijk vrijheid of gelijkheid, maar dat beiden worden begrensd, de vrijheid door de eis van stabiliteit en de gelijkheid door de eis van efficiënt gebruik van energie.

Wij hebben gezien dat onze normale techniek, namelijk het maken van een plan vooraf, niet opgaat bij levende systemen. De natuur wijst ons op een techniek die wel tot het gewenste doel leidt, de zogenaamde terugkoppelingssystemen. Kernpunt van deze systemen is het terugspelen van het gevolg van een actie, naar diegene die verantwoordelijk was voor die actie, zodat hij hieruit kan leren.

In plaats van iedereen precies te zeggen wat hij niet en wat hij wel moet doen, laat men hem vrij. Maar deze vrijheid wordt begrensd doordat het individu ook verantwoordelijk wordt gesteld voor de gevolgen van zijn handelen voor de maatschappij. Uit de reactie op zijn daden merkt hij dan wel of hij goed of slecht gehandeld heeft. Voorwaarde voor de goede werking van dit systeem is dat de reactie van de omgeving en de waardering van deze reactie door het individu goed op elkaar zijn afgestemd; als het individu iets doet dat ten opzichte van de groep gunstig is, dan moet de reactie van de groep door het individu worden ervaren als iets dat overeenkomst met zijn persoonlijke streven. Omgekeerd moet de reactie van de groep op gedrag dat voor de groep ongunstig is het individu aansporen om dit gedrag achterwege te laten.

Op zichzelf is dit systeem van beloning en straf niets nieuws. Nieuw is, dat niet op grond van een vooraf gemaakt plan kan worden bepaald wat gunstig en wat ongunstig gedrag is. Het blijft doorlopend een zaak van aftasten. Een probleem daarbij is het vinden van een manier om het individu te motiveren naar sociaal gedrag te streven en asociaal gedrag te vermijden, met een minimum aan energie. Bij de meest primitieve in groepen levende wezens wordt asociaal gedrag meestal met de dood afgestraft. Uit het oogpunt van energieverbruik een verkwistende vorm van selectie. Het is veel economischer om het hele gebeuren te laten plaatsvinden op het niveau van informatieverwerking, en echte straffen en beloningen te beperken tot die gevallen waar de informatieverwerking tekort schiet. Men moet dus een systeem van signalen hebben waaruit een individu op kan maken hoe zijn gedrag door de groep wordt gewaardeerd, en waarin het de motivatie kan vinden om een positieve waardering na te streven.

In de loop van de tijd heeft de mensheid daartoe een instinct

[pagina 52]
[p. 52]

ontwikkeld dat hem in staat stelt de signalen van de groep te begrijpen en de consequenties van zijn gedrag te accepteren. En niet alleen de negatieve signalen. Dat zou ertoe leiden dat het individu zich zou beperken tot gedrag dat gunstig is voor hemzelf en niet schadelijk voor de groep. Wil de groep als geheel vooruitkomen, dan moet zij ook een aanbod oproepen van en selecteren uit gedragingen die niet alleen onschadelijk zijn voor de groep, maar die de groep ook vooruitbrengen. Dit instinct is de mens aangeboren, en in zijn grijze verleden opgebouwd door de evolutie. Ik noem dit instinct individuele solidariteit. Binnen het individu speelt het terugkoppelingsmechanisme zowiezo een rol: het individu is een complex natuurlijk wezen, en zo'n wezen, zoals wij hebben gezien, is een groot terugkoppelingsmechaniek, bij de mens extra versterkt door zijn grote capaciteit om te leren, en door simulatie van gedrag in zijn verbeelding. Deze individuele fantasie is tevens één van de voornaamste bronnen van gedragsalternatieven waaruit niet alleen het individu, maar ook de groep kan putten.

Tot op heden kent men geen systeem van maatschappelijke organisatie dat ook maar in de verste verte zo efficient is in het afstemmen van individuele en groepsbelangen als dit terugkoppelingsmechanisme, en het ligt voor de hand om dit systeem te gebruiken bij de organisatie van individuen binnen de groep. De markteconomie is zo'n systeem, waarmee wij nu ruime ervaring hebben. Deze ervaring heeft ons getoond wat voor een geweldige efficiency van zo'n systeem uitgaat, maar heeft ons tevens hardhandig met de neus op het feit gedrukt dat zo'n systeem alleen werkt als het is ingebed in een totaal systeem dat alle aspecten van het maatschappelijke leven omvat. Wij komen daar later op terug.

De efficiency eist dus dat wij gebruik maken van het systeem van de terugkoppeling bij de organisatie van individuen binnen een groep. Daarbij moeten zowel de individuele concurrentie als de individuele solidariteit - zoals die de mens zijn aangeboren - tot hun recht kunnen komen.

Maar hoe moeten wij het gedrag organiseren van verschillende groepen onderling? De natuur heeft nog wel mechanismen ontwikkeld waarbij groepen het voor henzelf meest gunstige gedrag ontwikkelen, maar de noodzaak om groepsgedrag te ontwikkelen dat de verhouding van de groepen onderling zou regelen ten be-

[pagina 53]
[p. 53]

hoeve van de levenskracht van de soort mens, en zijn gedrag ten behoeve van de levende wereld als geheel, heeft zich pas in de laatste eeuwen voorgedaan. Wij zullen zelf zo'n gedrag moeten ontwikkelen - en snel!

[pagina 54]
[p. 54]

7. De uitdaging

Zoals gezegd heeft de mens al in voorhistorische tijden een groepsgedrag ontwikkeld dat hem in staat stelde, om als groep zeer effectief te concurreren met andere groepen van levende wezens. De aanleg voor dit groepsgedrag is deel geworden van zijn erfelijke aanleg.

Kenmerk van groepsgedrag was persoonlijk contact van het individu met alle leden van zijn groep. Er was een continue en direkte wisselwerking tussen het gedrag van elk individu en dat van de groep als geheel. Daden van een individu kregen een directe echo van de groep als geheel. Als hij iets fout deed, was er niets om zich achter te verschuilen. Een bijzondere bijdrage werd door de groep als zodanig gewaardeerd en deze waardering was door de dader direct te bemerken en persoonlijk op hem gericht. Hij deelde ook direct in het wel en wee van de groep. De groep was klein en contact met andere groepen incidenteel.

De cijfers van tabel 1 op de volgende pagina spreken duidelijke taal: de omstandigheden waaronder de mens leeft zijn ingrijpend veranderd, en wel in een tijdsbestek dat veel en veel korter is dan de tijd die de genetische evolutie nodig heeft om een aanpassing te kunnen vinden. Deze verandering is het gevolg van het succes van de culturele aanpassing, onze civilisatie, en kan slechts door culturele aanpassing worden opgevangen. Vertaald in problemen van de maatschappelijke orde heeft het volgende plaatsgevonden:

 

1.De ontwikkeling van de techniek heeft tot gevolg gehad dat het aantal mensen op deze aarde sterk toenam, waardoor de mensen automatisch meer met elkaar in contact kwamen. Tevens heeft de techniek de communicatiemogelijkheden sterk vergroot, waardoor ook de betekenis van afstand en geografische scheidingen (bergen, rivieren, woestijnen, etc.) sterk afnam. En tenslotte hebben de productietechnieken, via specialisatie en de daarmee verbonden onderlinge afhankelijkheid, de mensen gedwongen steeds meer contacten met elkaar
[pagina 55]
[p. 55]

Tabel 1. Ontwikkeling van de wereldbevolking

jaar miljoenen mensen
8.000 v. C. ± 10
Jaar 1 300
1000 400
1600 500
1800 900
1900 1600
1950 2500
1970 3500

te onderhouden. Dus meer mensen dichter bij elkaar en meer op elkaar aangewezen.
2.Door deze ontwikkeling moeten de groepen die voor die tijd gescheiden of in vijandschap leefden, nu in nauw contact met elkaar leven. De groepen hadden al geleerd, als groep met de omgeving te concurreren. Maar niets in hun vroegere ontwikkeling heeft ze geleerd om als groep met andere groepen samen te werken ten behoeve van een groter geheel.
3.In de aldus ontstane groepsconcurrentie hebben grotere groepen een voordeel ten opzichte van kleinere. Er is dus in eerste instantie een drang tot het vormen van grotere groepen. Wanneer de groep echter een bepaalde omvang overschrijdt, gaat de werking van het eerder geschetste terugkoppelingsmechanisme van individuele actie en directe reactie van de groep verloren. De mens heeft daarom een serie van abstracte symbolen ontwikkeld die in de plaats komen van de persoonlijke tekens van waardering van medemensen: onderscheidingen, titels, diploma's, en in het bijzonder geld. Dit zijn als het ware kunstmatige vervangingsmiddelen voor de persoonlijke waardering door groepsgenoten. Hoewel, zeer nuttig, wordt daarmee niet voorzien in de behoefte aan directe waardering door een groep van personen. Het solidariteitsgevoel van individuen werkt het sterkst in direct contact. Dat is één van de redenen waarom zich binnen een groep weer sub-groepen gaan vormen, zodra die groep een bepaalde omvang over-
[pagina 56]
[p. 56]
schrijdt. Ook de al genoemde specialisatie leidt tot sub-groepen. De op aangeboren gevoel, op instinct gebaseerde samenhang is het grootst binnen deze persoonlijke subgroepen. De groep als geheel kan echter alleen voordeel halen uit zijn omvang, als deze omvang niet ten koste gaat van zijn innerlijke samenhang. De sub-groepen kennen alleen het instinct van de groepsconcurrentie. De totale groep is alleen levensvatbaar als zij deze groepsconcurrentie weet te beheersen ten bate van het geheel.

 

De bedreiging die van de sub-groepen uitgaat voor de samenhang van het geheel is al lang onderkend en is de basis voor het ontstaan van een bepaalde vorm van samenleving, de staat. Hoewel de staat als vorm van organisatie duidelijk tekenen van levensvatbaarheid vertoont, is hij toch niet meer dan een eerste aanzet tot de oplossing van het probleem, dat onder punt 3. is genoemd.

Het probleem speelt zich af op twee niveaus: binnen de staten en tussen de staten onderling. Binnen de staten blijkt dat de westerse democratieën bezig zijn te bezwijken, omdat ze niet in staat zijn om de groepsconcurrentie binnen de staat te beheersen ten behoeve van de gehele bevolking van een staat. Dictaturen lukt dit wel, maar zij voldoen niet aan de eisen van maatschappelijke organisatie die worden gesteld ten behoeve van het aanpassen aan gewijzigde omstandigheden, aan vooruitgang. Dictaturen beperken het aanbod van alternatieven die tot de selectie worden toegelaten, en vertekenen de selectie ten gunste van de bestaande dictatuur.

Nog gevaarlijker voor het voortbestaan van de mensheid is het feit dat wij nog geen oplossing hebben gevonden op het tweede niveau, namelijk het ondergeschikt maken van de diverse staten aan een gemeenschappelijk belang. Deze twee zijn echter nauw met elkaar verbonden. De staten zullen pas bereid zijn zich echt samen te voegen tot werkelijke ‘verenigde’ naties, wanneer het probleem van de samenwerking tussen groepen binnen een staat op basis van de democratie is opgelost.

Als oplossing wordt wel eens geopperd dat de mensen moeten leven alsof er maar één groep bestond: de hele mensheid. Dan zou via individuele solidariteit het probleem zijn opgelost. Dit is een misverstand. Ten eerste valt niet te zien hoe men zoiets kan

[pagina 57]
[p. 57]

realiseren: de individuele solidariteit stoelt immers op individuele eigenschappen en ervaringen, en zal altijd tot groepsvorming leiden omdat men zich nu eenmaal sterker voelt aangetrokken tot de één dan tot de ander. Ook de concrete omstandigheden van het leven leiden tot groepsvorming. Ten tweede zou er in dat geval geen bron meer zijn voor alternatieven op het gebied van groepsgedrag; er is immers dan nog maar één groep. Slechts via concurrentie van verschillende vormen van groepsgedrag kunnen wij de veranderingen testen die onze maatschappelijke organisatie nodig heeft om zich aan te passen aan veranderende omstandigheden.

In termen van hiërarchische modellen kennen wij een goede ordening bij de mens vanaf atomen, via cellen, organen, etc. tot op het niveau van de kleinste groep waarvan het individu deel uitmaakt. Maar het probleem van de integratie van deze groepen in het grotere geheel moet nog worden opgelost.

Het probleem is des te nijpender vanwege twee feiten die wij in het hoofdstuk ‘Het verschijnsel mens’ in de Annex zullen uitwerken. Ten eerste heeft de mens verschrikkelijke wapens ontwikkeld, maar de mens bezit geen van de instinctieve remmen op agressie tegen soortgenoten die zo kenmerkend zijn voor bijvoorbeeld roofdieren. Een tweede oorzaak is het feit dat onder omstandigheden die bepaald niet uitzonderlijk zijn, de individuele solidariteit met de groep (de integratie) een bepaalde kortsluiting kan veroorzaken waardoor het individu zich geheel overlevert aan wat de groep van hem schijnt te eisen, zoals dat wordt vertolkt door de leider van de groep. Resultaat: onzinnige massamoorden op soortgenoten die men nergens anders in de natuur tegenkomt.

Men heeft gedacht een oplossing te kunnen vinden voor het probleem van de integratie van groepen in het geheel door middel van bemiddelaars, zogenaamde vertegenwoordigers. Dit is alleen een schijnoplossing. Ook vertegenwoordigers kennen hun individuele solidariteit aan de groep. En dat is meestal de groep die ze de facto heeft benoemd. Zij zijn niets anders dan communicatiekanalen voor de groepsconcurrentie. Zij zouden ook wel een communicatiekanaal kunnen zijn voor de groepssolidariteit, als die er is. Maar zij vormen zelf geen groepssolidariteit.

Dat is de grote uitdaging van deze tijd. Groter dan het reizen naar Venus of Mars. Groter dan het zoeken naar genezingswij-

[pagina 58]
[p. 58]

den binnen de korte tijd die ons daarvoor rest een manier om het ontbreken van een natuurlijk instinct voor groepssolidariteit te compenseren, òf de mensheid zal in haar huidige gedaante verdwijnen. Wij moeten deze uitdaging aannemen.

[pagina 59]
[p. 59]

8. Een oplossing

Na alles wat u gelezen heeft zult u hier niet ‘de oplossing’ verwachten; het zal u wel duidelijk zijn dat het onmogelijk is om te stellen dat een bepaalde oplossing op dit gebied de beste is.

Het meest urgente probleem van deze tijd is dat de mensen nog geen enkele vorm van maatschappelijke organisatie hebben ontwikkeld die raad weet met het ontbreken van een instinct of een traditie of cultuur voor groepssolidariteit. Misschien kan de natuur ons een aanwijzing geven in de richting waarin wij moeten zoeken. De natuur heeft het probleem van groepssolidariteit wel opgelost. Een oplossing die deze zelfde weg bewandelt als de natuur hoeft nog niet de beste te zijn. maar heelt tenminste een redelijke kans om goed genoeg te zijn. Gezien de tijdnood waarin atoombommen, bacteriologische wapens, e.d., ons brengen, is de vraag naar de beste oplossing academisch. Trouwens, de evolutionistische methode houdt per definitie altijd de deur open voor verbeteringen: een net voldoende oplossing geeft ons respijt om naar een betere te zoeken. De organisatie van een maatschappij zou dus op analoge beginselen kunnen worden gebouwd als samenwerkingsverbanden in de natuur.

De basis wordt gevormd door een stroom van informatie. Er is een administratie van deze informatie, zoals een ketting van DNA nucleïnezuren of een brein. Er is een netwerk van communicatie van informatie, zoals boodschapper RNA nucleïnezuren of een zenuwstelsel. En er zijn gebruikers en leveranciers van informatie, bijvoorbeeld het functionele apparaat van proteïne, of de weefselen, bloedsomloop, zintuigen, en dergelijke. Het geheel is werkzaam door middel van een continu heen en weer stromen van informatie, die haar invloed via regelmechanismen uitoefent, zoals bijvoorbeeld door enzymen en hormonen. Door de reusachtige verscheidenheid van de informatiestromen, het enorme aantal niveaus en verschillende van elkaar afhankelijke onderdelen, kan dit geheel alleen werken als er een gemeenschappelijke noemer is voor al deze informatie, een gemeenschappelijk doel. En dat doel is er. Alles wat er gebeurt wordt op elk ogenblik

[pagina 60]
[p. 60]

en elk niveau getoetst op één criterium: draagt het bij tot de levensvatbaarheid van het geheel? Wanneer wij in de natuur zien dat een organisme ergens naar streeft, dat iets een functie heeft, dan is dat altijd een doel dat ondergeschikt is aan het algemene doel.

De eerste eis is dus: het aanvaarden van het algemene doel van het leven. Hoe moeilijk het ook is om twee mensen op dezelfde golflengte te krijgen, het lijkt mij niet onmogelijk om algemeen aanvaard te krijgen dat wat een mens ook verder na zou willen streven, het voortbestaan van de mensheid en van de levende wereld, een doel is dat voorrang moet hebben boven alle andere aardse doelen. Alle andere aardse doelen kunnen immers alleen worden bereikt wanneer aan deze voorwaarde is voldaan: i.e., dit doel is een voorwaarde voor het nastreven van welk ander doel dan ook in de materiële organisatie van onze maatschappij.

Een tweede eis is het aanvaarden van de onmogelijkheid om op het gebied van de organisatie van de maatschappij zekerheid te verkrijgen over de vraag wat de beste organisatie van de maatschappij is. Eén zaak is wel zeker: gegeven de snelheid waarmee de menselijke kennis zich ontwikkelt, en de invloed daarvan op de omstandigheden waaronder wij moeten leven, zal een organisatie die vandaag de beste is, morgen niet meer voldoen. In plaats van een strijd om de alleenheerschappij van welke organisatievorm dan ook, dient een vorm van organisatie te ontstaan die het zoveel mogelijk automatisch signaleert wanneer een groep wel of niet bijdraagt tot het algemene doel, en deze groep stimuleert tot een positieve bijdrage.

De oplossing ligt in het algemeen aanvaarden van één uiteindelijk doel, en het instellen van een terugkoppelingsmechanisme waardoor elke groep wordt gestimuleerd tot het nastreven van dat doel, en niet in het zoeken naar een blauwdruk voor een ideale maatschappij.

De eisen die aan een op deze wijze ‘organisch’ opgebouwde maatschappij moeten worden gesteld, bent u al in de vorige hoofdstukken tegengekomen.

Een oplossing moet niet alleen aangeven waar men naar toe wil, maar ook hoe men er denkt te komen. Het zal duidelijk zijn dat u geen opsomming hoeft te verwachten van wetten, instituten of andere onderdelen van zulk een maatschappij. Het ontstaan van deze maatschappij is een proces, waarbij de onderde

[pagina 61]
[p. 61]

len zichzelf moeten vormen op basis van materiaal, in hoofdzaak kennis, dat op een bepaald ogenblik beschikbaar is.Ga naar voetnoot* Het enige wat wij kunnen doen is aangeven hoe men dit proces op gang kan brengen, welke methoden daarbij de meeste kans op succes hebben en wat voor voorbeelden er bestaan die enigermate aan de gestelde eisen voldoen.

De democratie blijkt de meest geschikte bestuursvorm, maar dan wel een bepaalde vorm van democratie.

Tenslotte moet dit alles uitmonden in een actieplan, daar is het uiteindelijk om begonnen. Pas als wij de volgende stap hebben bepaald, weten wij wat de weg vooruit is.

voetnoot*
De laatste ontwikkelingen in de biologie wijzen erop dat individuele cellen inderdaad individuen zijn met een vrij grote mate van zelfstandigheid. De vorm en functie die een cel gaat uitoefenen is niet van tevoren bepaald door de genetische eigenschappen van de cel: die zijn voor allen gelijk. Bepalend schijnt de plaats in het geheel te zijn waar de cellen tot ontwikkeling komen. Wij weten nog maar weinig van de methoden waarvan de natuur zich bedient om betrekkelijk zelfstandige eenheden zoals cellen te laten samenwerken in zulk een complex geheel als de mens. Betere kennis op dit gebied kan zonder twijfel voorinspiratie kunnen zorgen bij het ontwikkelen van integratiemodellen voor de maatschappij.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken