Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De woeste avonturen van de Bokkerijders (1972)

Informatie terzijde

Titelpagina van De woeste avonturen van de Bokkerijders
Afbeelding van De woeste avonturen van de BokkerijdersToon afbeelding van titelpagina van De woeste avonturen van de Bokkerijders

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.84 MB)

Scans (21.64 MB)

ebook (6.06 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/tijdsbeeld(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De woeste avonturen van de Bokkerijders

(1972)–Theo Pasing, Ger Ramaekers–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 124]
[p. 124]

XIX

Op 6 februari 1775 waren de leden van het gerecht in Valkenburg opnieuw bijeen. Nu om helderheid te krijgen in de gewelddadige overval op Theunis Heynens te Raar-Meerssen. Als getuige was de 53-jarige Joannes Brands opgeroepen. De man was gehuwd met Elisabeth Suskens uit Meerssen. Het slachtoffer Theunis Heynens was een oom van gedagvaarde.

In 1751 of 1752 diende Jan Brands als ruiter in het regiment van generaal Hop. Hij was in Groningen gelegerd. Hij had verlof gekregen, dat hij bij zijn oom Theunis in Raar doorbracht. Op een maandag tijdens het verlof was hij naar Maastricht gegaan om bij collecteur Pappelman zijn schattingen te betalen. In Maastricht ontmoette hij een ruiter van hetzelfde regiment, waarmee hij twee dagen lang aan de zwier ging. De ene herberg in, de andere uit. In de loop van woensdag vond hij het tijd worden zich weer eens in Raar te laten zien. Hij kwam pas laat in de avond bij het huis van zijn oom Theunis aan. Zijn oom en tante waren al naar bed gegaan. Het dienstmeisje was nog op. Zij ontving de enigszins benevelde Jan Brands en gaf hem nog een pot bier om goed te kunnen slapen. In één teug goot Jan Brands het verkoelende vocht naar binnen en ging naar zijn zolderkamertje, waar hij als een blok in bed viel. Nadat hij enige tijd geslapen had, werd hij wakker door een vreemd gevoel aan zijn benen. Hij constateerde tot zijn grote schrik, dat vijf onbekende kerels bezig waren zijn benen bijeen te binden. Zij spraken hem toe in ‘gemaakt Duits’ en vroegen hem waar hij zijn geld bewaarde.

Tegelijkertijd hoorde Jan Brands zijn oom en tante om hulp roepen, waaruit hij moest concluderen, dat er nog meer bandieten in huis waren. Later zag hij dat ook zij gekneveld waren. Alleen het dienstmeisje had zich bijtijds kunnen verstoppen achter een ‘boterstander’ (karn), waar de Bokkerijders haar niet hadden gevonden.

De bandieten braken alle kisten en kasten open, die zij vonden. Uit een kist van zijn oom Theunis stalen zij ongeveer 60 gulden, een ‘laeke’ broek en linnengoed. Uit een kist, waarin goederen van Jan Brands en zijn broer lagen, verdwenen een zilveren kruis, een ring, een zilveren haarspeld en enkele zilveren medaljes, die Jan Brands van zijn moeder had geërfd. Verder namen de bandieten een grijze laken broek mee, waarin 9 rijks-

[pagina 125]
[p. 125]

daalders zaten. Toen de bandieten in de donkere nacht verdwenen waren, dacht Jan Brands dat het lugubere spel voorbij was. Maar hij vergiste zich, want een kleine groep Bokkerijders keerde terug. Zij zeiden tegen hem, dat ‘sij noch een paer schinken moesten hebben voor hunne wijber, die aten geerne schweijne fleisch’. En dat namen zij dan ook nog zoveel mogelijk mee.

Nadat ook die groep bandieten vertrokken was wist Jan Brands zichzelf te bevrijden. Hij ging naar beneden en zag, dat het dienstmeisje juist bezig was de touwen, waarmee zijn oom en tante gekneveld waren, los te maken. Het meisje vertelde, dat zij enkele bandieten had herkend. Een daarvan was een knecht, die bij de jood Elias te Meerssen woonde.

Jan Brands ging daarna met Peter Wijnen en Arnold Duyckers naar Meerssen om een bezoek bij de jood Elias te brengen. De mannen werden echter niet binnen gelaten, ondanks het feit, dat zij voorgaven, bekenden van Elias te zijn. Jan Brands verklaarde verder, dat zijn oom en tante zodanig mishandeld waren, dat hun sterfdag was ‘verhaest’. Zijn oom was binnen een half jaar gestorven, terwijl zijn tante ongeveer een jaar na de overval stierf. Na het bezoek van de Bokkerijders hadden zijn oom en tante geen ‘gezond’ uur meer doorgemaakt. De Bokkerijders hadden natuurlijk weer een geheel eigen lezing van het gebeurde. De metselaar Joannes Offermans uit Meerssen was door Joannes Daniels, alias Stassen Hans van Oensel, Joannes Pirong van Houthem en Willem Haegman, van Meerssen beschuldigd, dat hij lid van de Bokkerijders was. Op 16 januari kwam Joannes Offermans bij advocaat Vignon een jachtvergunning vragen die hem geweigerd werd. Joannes ontstak hierover zo in woede, dat hij de advocaat voor alles wat lelijk was uitschold. Vignon diende voor dit feit een aanklacht in bij het gerecht en beschuldigde Offermans bij die gelegenheid ook, dat hij lid van de Bokkerijders was. Op 17 januari 1776 moest Joannes Offermans zijn brutaliteit bekopen met een gang naar de pijnbank. Zijn eigendommen werden in beslag genomen. Hoe de man ook jeremieerde en ontkende, dat hij lid van de bende was, de verklaring van een advocaat en drie andere Limburgers woog bij het gerecht zwaarder.

De pijnbank deed bovendien wonderen. Joannes lag er nauwelijks op of hij bekende een aantal kleine misdrijven. Toen hem de duimschroeven opgezet werden bekende hij vlot een Bokkerijder te zijn. Bovendien gaf hij toe medeplichtig te zijn aan de overval op Theunis Heynens te Raar. Nu hij toch eenmaal had toegegeven bij de Bokkerijders te horen schroomde hij niet de namen van 54 complicen te noemen. (17 van Meerssen, 6 van Rothem, 10 van Weerth, 5 van Houthem, 14 van Haasdal en

[pagina 126]
[p. 126]

2 van Arendsgenhout). Hij verklaarde, dat de Bokkerijders vaak bij hem thuis vergaderden en dat hij zelf ook verscheidene leden had geworven. Voor het eerst hoorden de schepenen ook welk doel de tweede bende van de Bokkerijders met haar lugubere praktijken had. Volgens Joannes Offermans wilden de Bokkerijders alleen de rijken zoveel mogelijk kostbaarheden afnemen. Aan het hoofd van de afdeling Meerssen stonden Herman Corstjens en Hendrik Heynen. De diefstal bij Theunis in Raar werd beraamd in de Cruysstraat te Meerssen. Toen de bende bij het huis van Theunis was gekomen werd Offermans op de uitkijk gezet tegenover het huis van de landmeter. Een grote groep Bokkerijders drong het huis binnen, nadat zij een gat in de muur hadden gebroken. Na enige tijd meende hij dat hij iemand hoorde naderen. Joannes rende vlug naar de woning van Theunis en waarschuwde zijn complicen, die onmiddellijk het hazepad kozen. Even later bleek echter, dat Joannes Offermans in zijn ijver of in zijn angst loos alarm had geslagen. Een kleinere groep bandieten ging naar Theunis terug.

Van de andere complicen had Joannes Offermans vernamen, dat ze de deur van de slaapkamer van Theunis geforceerd hadden. Theunis had weliswaar nog pogingen gedaan de deur van de andere kant dicht te drukken, maar op een gegeven ogenblik was hij tegen de overmacht van de Bokkerijders niet meer bestand geweest. Zij hadden hem overweldigd en zijn vrouw gekneveld, waarna zij zich aan hun roofzucht te buiten waren gegaan. De gestolen goederen werden naar de Raarheide gebracht, waar zij eerlijk verdeeld werden. Joannes had gezien, dat uit de pakken wollen kleren, vlees en geld tevoorschijn waren gekomen.

Offermans moet het geluk hebben gehad, dat hij als een van de weinigen, door het gerecht vrijgelaten is. Over hem is namelijk geen proces samengesteld. Het vermoeden bestaat derhalve, dat men hem voor zijn loslippigheid heeft beloond en hem vrijgelaten heeft.

De metselaar Herman Corstjens, bijgenaamd ‘Den Toren’ of ‘Den Heuvel van Meerssen’ was op 13 november 1728 in Meerssen geboren. Hij was een zoon van Jaspar Corstjens en Maria Ackermans. Op 26 september 1751 trouwde hij met Maria Boots uit Meerssen. Het echtpaar kreeg drie kinderen, allen meisjes. Op 25 januari 1776 werd hij gearresteerd en ingesloten op ‘den landshuyse’ te Valkenburg. De dag na zijn arrestatie begonnen de verhoren. Herman zei, dat hij nooit op dievenpad was geweest en ook niets van het bestaan van de Bokkerijders afwist. Hij weigerde bovendien de acte van de ondervraging te tekenen, mits erbij vermeld werd, dat hij ‘onnosel’ (onschuldig) was.

[pagina 127]
[p. 127]


illustratie
In de Cruysstraat te Meerssen kwamen de Bokkerijders bijeen om de overval op Theunis Heynens in Raar te beramen. In Raar is geen spoor meer van de tijd van de Bokkerijders terug te vinden. Reconstructies hebben het verleden van het dorp geheel uitgewist. De Raarheide, waar de Bokkerijders na de inbraak bijeen kwamen om de goederen te verdelen is nu akkerland.


[pagina 128]
[p. 128]

Op 7 februari werd Herman ‘Den Toren’ op de stoel van tortuur gebonden. Ondanks het feit, dat de ‘scheenschruyven’ werden opgezet, liet hij niets los. Om half een werd hij aan de stroppade opgetrokken, maar na vijf minuten moest men hem weer laten zakken, omdat ‘Den Toren’ flauw viel. Toen hij weer bijgekomen was vroeg hij enige bedenktijd. Deze werd hem tot de middag toegestaan.

In de middaguren verklaarde Herman, dat hij lid van de bende was. De bedenktijd had uitstekend geholpen. Machiel Vrancken en Croussen hadden hem ertoe aangezet ook lid van de Bokkerijders te worden. Dat was gebeurd in de tijd, dat hij als blokbreker werkzaam was. Later had Frans Anthoon Brassé bijgenaamd ‘De Moks’ hem verleid in de Leenarts Capelle de eed af te leggen. ‘Den Toren’ gaf de namen van meer dan 60 Bokkerijders prijs, die hij in de loop der jaren bij verschillende inbraken had gezien. Hij gaf toe medeplichtig te zijn aan de overval op Theunis in Raar. Machiel Croussen had hem de tip voor de inbraak gegeven.

Ook Herman zei niet meer gedaan te hebben dan bij de inbraak op de uitkijk te hebben gestaan. Een geliefde uitvlucht van alle arrestanten, in de hoop, dat zij er genadiger van af zouden komen. Na de inbraak was hij met Machiel Vrancken naar huis gegaan. Hij wist niet, waar de andere Bokkerijders van Meerssen gebleven waren. De volgende morgen had hij gehoord, dat enkele complicen diezelfde nacht veel rumoer gemaakt hadden bij het huis van de jood Elias Soesman in Meerssen. Zij zouden met een smoesje geprobeerd hebben bij de jood binnen te komen, omdat zij op zoek naar vreemde joden waren.

De vrouw van Herman Corstjens diende een verzoekschrift bij het gerecht in, waarin zij de schepenen vroeg haar man genade te schenken. Zij stelde in het verzoekschrift voor om haar man liever zijn verdere leven in een verbeteringsgesticht op te sluiten dan hem op te hangen. Het gerecht te Valkenburg vroeg aan de Hoog Mogende de Staten-Generaal advies in de zaak Corstjens. Zij waren gedwongen om advies te vragen omdat de vrouw van Hermans Corstjens reeds de schepenbank van Maastricht had ingeschakeld. De Maastrichtse schepenbank gaf echter te kennen zich liever niet met deze zaak te willen bemoeien. Er waren geen twee onpartijdige rechtsgeleerden te vinden, omdat de vrouw van Herman alle rechtsgeleerden al had afgelopen om stukken op te stellen, waarmee de invrijheidstelling van haar man bewerkstelligd kon worden.

Het advies van de Staten-Generaal maakte aan alle twijfel een einde. Het advies luidde: ‘Den beclaegde te brengen ter plaetse waer men gewoon is criminele justitie

[pagina 129]
[p. 129]

te doen en aldaer door den scherprechter aen een galg met de strop om den hals te worden gegeseld met acht roeden met iedere roede 8 slagen en voorts te worden gebrandmerkt en gebannen uit het gehele district van de Generaliteyt’. Op 22 oktober 1777 werd het vonnis voltrokken. Uit het overlijdensregister van Schinnen blijkt wat er met Den Toren verder is gebeurd. Op 18 juni 1779 overleed om vijf uur in de morgen in het huis van Joannes Knubben in Schinnen, de steenbreker (metselaar) Hermanus Vorstjens uit Meerssen, weduwnaar van Johanna Maria Boets. Hij was in een put te Lutterade, waar hij herstelwerkzaamheden uitvoerde, gevallen en dodelijk gewond. Hij werd naar Schinnen overgebracht en om half twee 's middags voorzien van de sacramenten. Op 19 juni werd hij op het kerkhof te Schinnen begraven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken