rechtswetenschap, die was bijzonder ver, zo schreef hij, ‘in het uitsluiten van dubbele uitleg van woorden in wetsteksten.’ Met Maatje begon de branchevervreemding van de literatuurbeschouwing pas goed: de jurist belast met het maken van wetten deed zijn intrede.
De jurisprudentie van de literatuurwetenschap is te vinden in de publicaties van de Russische formalisten, de Praagse linguïstische kring en de Amerikaanse New Critics. Daar groeiden de vader en moeder van Oversteegens Fiktie op. En daaraan ontleende Maatje veel voor zijn wetten en theorieën. Zoals de theorie van het verschil tussen de esthetische en de praktische functie van ‘taaluitingen’ dat werd bedacht door de Praagse linguïstische school. Maatje citeert Paul L. Garvin, die het boek A Prague School Reader on Esthetics, Literary Structure, and Style redigeerde, waar deze over het vermeende verschil tussen ‘esthetische’ en ‘praktische’ functie spreekt: ‘The function of the whole-that is, of the work of art or literature - is posited to be the “esthetic function”, which is defined by the Prague School as in opposition to the “practical functions”.
Every object or action, language included, can be assigned a practical function - utilitarian for tools, communicative for language, and so on. If, however, an object or action becomes the focus of attention for its own sake and not for the sake of the practical function it serves, it is said to have an esthetic function; that is, it is responded to for what it is, and not for the sake it is for.’ (Piglet: Begrijp jij dit nou, Bear? - Bear: O, jawel hoor)
De Praagse wet, waarbij Maatje zich geheel aansluit, kent aan literaire werken geen praktische functie toe, alleen een esthetische. Veel betekenend is de zin: ‘the