Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hollandse pretenties (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hollandse pretenties
Afbeelding van Hollandse pretentiesToon afbeelding van titelpagina van Hollandse pretenties

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.16 MB)

Scans (19.37 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hollandse pretenties

(1988)–Carel Peeters–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 64]
[p. 64]

De hydra van Opperland

Net als de hydra van Lerna uit de mythologie heeft de hydra van Opperland negen koppen. Wordt er een afgehakt, dan komen er twee bij, ontspruitend aan de nek. Dat is niet ongelijk aan het komen en gaan van de schuilnamen van Hugo Brandt Corstius. Eén kop van de hydra was onsterfelijk en dat is een belangrijk element in de mythe, het maakt het verslaan van de draak tot een gebed zonder eind. Welke kop van Hugo Brandt Corstius is onsterfelijk? Dat is de kop die zich altijd buiten de macht houdt, zich nooit een vriendelijkheid permitteert ten aanzien van iemand die aan de macht is. Daar is hij consequent in, zo consequent dat het nauwelijks meer menselijk is.

De hydra van Opperland is een vervaarlijk beest, maar zelfs iets met negen koppen kan niet alleen maar grauwen en vuurspuwen. Daarom zijn een paar van die koppen minder gevaarlijk, zoals die met de namen Chapkis, Battus en Drs. Van Buren. Is het bestaan van deze drie al aanleiding om je toch steeds weer in zijn buurt te begeven en nieuwsgierig te kijken wat hij nu weer uitvoert, het listige en vervaarlijke van de hydra van Opperland is dat hij in zijn andere koppen er ook vaak allervriendelijkst uitziet. Als Grijs, Eter en Stoker kan hij op een verraderlijke manier beminnelijk zijn, zodat je in je argeloosheid bereid bent om in zijn uitnodigende open bek te kijken.

[pagina 65]
[p. 65]

Maar dan blijkt hij plotseling op zijn staart getrapt te zijn en begint hij te briesen en te blazen en maak je dat je wegkomt.

Hoe gaat men het beste om met de hydra van Opperland? Door de bank genomen zou ik zeggen: voorzichtig, en in de andere gevallen: flink terugblazen. Zijn reputatie laat niets anders toe. Hoewel hij duidelijk niet alleen op de wereld is om brandstof voor het spuwen van vuur te verzamelen, reikt zijn solidariteit niet verder dan zijn gezin (en de stotteraars): ‘Als Amsterdammer voel ik geen verbondenheid met Amsterdammers, als wiskundige niet met wiskundigen, als automobilist niet met merkgenoten, als vegetariër niet met vegetariërs, als VN-medewerker niet met VN-medewerkers.’ Degenen die zich in 1985 in geschrifte verontwaardigd toonden over het niet toekennen van de P.C. Hooftprijs aan Brandt Corstius kunnen er niet van uitgaan dat zij in de toekomst gespaard zullen blijven. De hydra van Opperland heeft van zichzelf een grillige Einzelgänger gemaakt en dat is zijn kracht. Wie het oeuvre van Brandt Corstius achter elkaar leest valt één ding geleidelijk op: dat je blijft doorlezen. Dat is opmerkelijk en daar moet een verklaring voor zijn. Door de rare titels die hij zijn stukjes geeft weet je nooit wat er komt en ook tijdens het lezen maakt hij zulke vreemdsoortige en toch logische denksprongen dat je niet ophoudt. Maar in wat er te lezen valt staat ook menigmaal iets dat lachwekkend kwaadaardig is. Het zou kunnen zijn dat ik nergens meer van opkijk en het wel best vind dat Lubbers vergeleken wordt met Hitler, dat Renate Rubinstein een neo-antisemiet wordt genoemd, om twee dingen te noemen die iedereen zich moet herinneren. Zo immuun ben ik niet en ik vind het ook belachelijk.

Brandt Corstius kan zinnen schrijven die als vanzelf de

[pagina 66]
[p. 66]

neiging tot psychologiseren oproepen, iets wat men bij satirici zo lang mogelijk moet zien uit te stellen. Het is zoals wanneer iemand je een streek geleverd heeft: het hangt van de compensaties af of die streek je steeds weer te binnen schiet. Wat dit betreft doet Brandt Corstius goed zijn best. Dat hem de P.C. Hooftprijs is toegekend en dat men überhaupt voor het toekennen van die prijs aan hem heeft gedacht heeft alles te maken met het volstrekt unieke van zijn schrijverschap in De reizen van pater Key, Ik sta op mijn hoofd, Zes dagen onbedachtzaamheid kan maken dat men eeuwig schreit, Opperlandse taal- en letterkunde, De encyclopedie, Grijsboek, Rekenen op taal, Piet Grijs is gek,... honderd. Ik kom! Het slaat dan ook nergens op dat Willem Frederik Hermans zijn stukjes ‘slordig in elkaar gedraaid’ noemt. Dat kun je met de beste wil ter wereld niet zeggen; hoe snel ze misschien ook tot stand komen, ze zitten altijd listig in elkaar, zijn verrassend van optiek, nemen wendingen die niet te imiteren zijn en bevatten zinnen die altijd meer willen zijn dan een vlakke mededeling. Je leest erin dat de manier waarop iets gezegd wordt even belangrijk is als de aangesneden kwestie. Dat is een solipsistische trek in alles wat hij schrijft: het is een psychologische behoefte, die hem zelfs laat kiezen voor iets wat goed geschreven is boven de absolute waarheid. Het is iets dwangmatigs, even sterk als de behoefte om te kunnen schrijven wat hij wil. Dat doet hij dan ook, tot het te gek wordt en iemand hem tegenhoudt, waarna de (altijd platonische) liefde voor de krant waarin hij schrijft een tijdje over is.

De functie van Brandt Corstius is even veelvoudig als zijn koppen. Dat hij in Vrij Nederland, de Volkskrant én NRC Handelsblad schrijft is nogal bijzonder voor iemand die zegt zoveel vijanden te hebben en te maken. Het betekent dat zijn veelzijdigheid wordt gezien, gewaardeerd en be-

[pagina 67]
[p. 67]

nut, maar ook dat zijn columnistisch radicalisme een schrikfunctie wordt toegekend. Toen hij eens in het nauw werd gebracht noemde hij zijn column in Vrij Nederland ‘een satirische rubriek’. Dat is een gerechtvaardigde uitvlucht, maar een eufemisme: zijn toon en stijl zijn niet specifiek satirisch. Jan Blokker is satirisch. Grijs is juist zo verraderlijk omdat het onduidelijk is wat zijn status is. Zijn taalspelletjes leiden tot op zekere hoogte binnen zijn column een eigen leven, waardoor de aandacht voor wat hij te vertellen heeft een fractie minder is dan bij andere columnisten, en juist door het creëren van een vleugje onbedachtzaamheid bij de lezer maakt hij ruimte om op een onbekommerde manier hard toe te slaan. Zijn literaire gaven verlenen hem in zijn schrikfunctie vele mogelijkheden, maar ook de dekking die hij nodig heeft. Het is wat anders wanneer de minister-president in een hoofdartikel met Hitler wordt vergeleken of in de column van Grijs. Als hij in het nauw gedreven wordt en als het hem zo uitkomt wil Brandt Corstius zijn columns als literatuur opgevat zien, dan wordt de soep niet zo heet gegeten, maar heeft hij toch gezegd wat hij wilde. Dat hij in hoge mate ongrijpbaar is gebleken heeft hij te danken aan zijn verbale doortraptheid: hij legt zijn invectieven altijd in een listig bedje.

Grijs zorgt door de manier waarop hij met de taal omgaat voor een vervreemdingseffect waardoor je niet helemaal verdacht bent op de politiek-polemische inhoud. Menig stukje gaat lange tijd over iets anders dan het uiteindelijk blijkt te gaan. Bekend is het door de Volkskrant geweigerde Stoker-stukje over de vraag waaraan mannen de voorkeur geven: aan een hoer die zich lonkend aanbiedt of een vrouw die bij wijze van spreken veroverd moet worden. Pas in de laatste regels kwamen twee bewindsvrouwen op de proppen die werden uitgenodigd zich met een van de

[pagina 68]
[p. 68]

twee te identificeren. Die vervreemding is ook goed te zien in De encyclopedie, een boek met de wonderlijkste lemma's, van ‘daai’ tot ‘fabel’, van ‘kwijt’ tot ‘kunstverstand’. Hier doet hij wat hij in zijn columns alleen maar minder extreem doet: zijn grenzeloze fantasie en vindingrijkheid toepassen op van alles en nog wat, bij voorkeur dingen en zaken die al een bepaalde betekenis hebben: ‘cda, geboren op zaterdag 25 september, gedoopt op zondag, praat al, begon op 25 mei 1977 te lopen...’; ‘cao, na de afschaffing van de slavernij werd de arbeidskracht niet meer per stuk en bij opbod verkocht, maar massaal en bij afslag. Houdt de werknemer zich niet aan de cao, dan heet dit staking en de nemer wordt vervolgd. Houdt de werkgever zich niet aan de cao, dan heet dit loonmaatregel en de gever wordt geprezen’. De draai die hij aan alles geeft is moeilijk met één woord te omschrijven, want die is altijd anders; het is geen omkering, geen vergroting, geen verkleining, het komt van een onbekende planeet: ‘Eigenliefde, de hartelijkste handdruk blijft die tussen linker- en rechterhand aan dezelfde romp’; ‘Utopia, land waar onlangs iemand is geëxecuteerd wegens het schrijven van een boek, getiteld Nederland.’

Het is de schijnbare onschuld van Brandt Corstius' fantasie, gecombineerd met zijn radicale en demagogische kijk op de wereld, die hem maken tot de vervaarlijkste columnist. Een voorbeeld van de combinatie van demagogie, vertekening van de feiten en zijn even simpele als strategische overgevoeligheid voor discriminatie was het stukje over de kro en de showprogramma's, waarvoor de kro naar de rechter wilde stappen. Rudi Carrell had in een interview gezegd dat hij er zich aan ergerde dat aan showprogramma's alleen maar gemiddelde burgers mee mochten doen, want Turken en Surinamers zouden ‘niet

[pagina 69]
[p. 69]

scoren’: ‘Op zo'n manier krijg je een arische show.’ Dat leek hij wel speciaal voor Grijs te hebben gezegd. Dat Carrell zich in algemene termen over deze gang van zaken had uitgelaten, en niet alleen op de kro doelde, zag hij columnistisch over het hoofd en het werd dat ‘ze bij de kro absoluut geen Turkse of Surinaamse kandidaten voor de quiz willen’. Dat Grijs hiermee de zaak op scherp stelde was uiterst nuttig. Dat er aan zulke programma's geen Turkse of Surinaamse kandidaten meedoen is (was) wellicht helemaal niet zo'n bewuste keuze, maar een gedachteloze gewoonte, te meer omdat men zich ervoor moet aanmelden en dat doen Turken of Surinamers kennelijk niet. Door Carrell en door de tactische opblazing van Grijs is elke omroep nu wakker geschud.

Er is met Grijs in deze gedaante van Robin Hood iets vreemds. Zijn verbale achtervolgingen van politici zijn natuurlijk heilzaam, maar ze zijn niet denkbaar zonder de op den duur ergerlijke vasthoudendheid, het steeds maar weer op alle mogelijke momenten opduikende zelfde liedje (over Lubbers bij voorbeeld), begeleid door de arrogantie van zijn gelijk. Op het moment dat het elke lezer de keel begint uit te hangen lijkt Grijs er pas zin in te krijgen. En toch heeft hij door deze methode een sfeer geschapen waarin een columnist soms een effectievere controle op de politiek kan uitoefenen dan het parlement of politieke partijen. Toch moet hier ook weer niet al te nobel over worden gedaan (de wereld hangt van nuances aan elkaar): wanneer Cyrille Offermans (een van de juryleden van de aan Brandt Corstius toegekende P.C. Hooftprijs en schrijver van het juryrapport) in zijn boek De kracht van het ongrijpbare over Brandt Corstius schrijft dat het enige beginsel dat hij aanvaardt ‘de vrijheidsdrang’ is, dan lijkt mij dat overdreven en projectie. Vrijheid en vrijheidsdrang zijn op de achtergrond bij Brandt

[pagina 70]
[p. 70]

Corstius prominent aanwezig, maar op de voorgrond ziet hij ze wel eens bij het botvieren van zijn columnistische lusten over het hoofd. Dat de doopceel van Brandt Corstius verschillende karaktermoorden bevat (ook al was het om een zogenaamd hoger doel) maakt dat de kwalificatie van absolute vrijheidslievendheid aan hem voorbij gaat.

Het zou wel gek zijn als Brandt Corstius niet zelf over het al dan niet goed of slecht zijn van mensen zou hebben geschreven. Dat was in een van zijn kunstig beredeneerde stukjes waarin hij zich afvraagt waardoor het komt dat iemand die slecht is (Hitler) wanneer hij iets kleins goed doet (het liefhebben van zijn hond) nog slechter wordt, terwijl iemand die goed is en een kleine slechtheid begaat nooit meer goed kan zijn en eigenlijk slecht gevonden wordt. ‘Goede mensen, zo is de redenering, moeten in hun goedheid zo goed zijn dat ze nooit iets slechts doen. Maar wie zo redeneert ziet de mensen te veel als speelkaarten, rood is rood, heer is heer. Terwijl we natuurlijk allemaal jokers zijn.’ Dat is mooi gesproken, maar wie zijn oeuvre kent weet dat op dat moment een van de vriendelijke koppen van de hydra zich naar voren heeft gedrongen. En waren echt grote schrijvers niet altijd ‘tweetongig’? Brandt Corstius is een columnist die zich van weinig iets aantrekt, in een wereld waar veel mensen zich heel wat aantrekken waar hij niets van moet hebben. Tot het weinige waar hij zich wel wat van aantrekt behoort de taal en de literatuur. Dat is puur eigenbelang want het is zijn werkterrein waar hij zijn gang wil gaan. In het briesen van de hydra is ook de roep van Robin Hood te horen en het plezier dat spreekt uit de niet aflatende vindingrijkheid waarmee hij alles en iedereen op de hielen zit.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Grijsboek, of de nagelaten bekentenissen van Raoul Chapkis


auteurs

  • over Hugo Brandt Corstius