Naauwkeurig onderwys in de tooneel-poëzy
(1765)–Lodewijk Meyer, Andries Pels– Auteursrechtvrij
[pagina 205]
| |
Zevenentwintigste hoofdstuk.
| |
[pagina 206]
| |
den; alhoewel een min voornaam onderscheid ook van de Persoonazien, styl en andere eigenschappen kan gehaald worden. De Geschiedenis dan, zonder eenige byzondere opmerking van den staat der Persoonen ingezien zynde, is tweederlei: want, of zy behelst zaaken van groote aangelegenheid, vergezelschapt met gevaar, en ook wel met verlies van staat of leeven der Persoonen; of ook wel gemeene of geringe zaaken zonder eenig merkelyk gevaar der Persoonen: maar in tegendeel dikwyls boertige en kluchtige voorvallen van 't menschelyk leeven. Volgens welk onderscheid der Geschiedenisse de Tooneeldichten verdeeld worden in Tragedien en ComedienGa naar voetnoot(a). Zo dat hier in alleen de Tragedien van de Comedien verscheelen, dat de Tragedien verhandelen eene Geschiedenis, waarin een of meêr Hoofdpersoonazien gevaar van 't leeven of staat loopen, of ook wel beiden, of een van beiden verliezen; daar in de Come- | |
[pagina 207]
| |
dien slechts gemeene en dagelyksche voorvallen van 't menschelyk leeven verhandeld worden. Doch aangezien de Geschiedenissen van het eerste slag meest voorvallen onder Koningen en Vorsten, zo hebben ook de Kunstenaars en Dichters altyd diergelyke Persoonazien in hunne Tragedien gebruikt, omdat zodaanige voorbeelden uitsteekender zyn, en de gemoederen der menschen met meêr schrik en medelyden aandoen, het welk Aristoteles steldt het einde te weezen van de Tragedien, te weeten door schrik en medelyden de gemoederen van diergelyke hartstochten te zuiveren. Men zoude echter onder gemeene Persoonazien een Tragedie kunnen doen speelen, wanneer de Geschiedenis slechts ongemeen was, en groot gevaar met zich bragt. Als mede onder Koningen en Vorsten een gemeen voorval van 't menschlyk leeven doen vertoonen; maar het een en 't ander zou onzes bedunkens niet zeer kunnen behaagen, dewyl de geringheid des staats van | |
[pagina 208]
| |
de eersten stryden, of niet wel passen zoude aan de grootheid en ongemeenheid der Geschiedenisse, en een gemeen en gering voorval van 't menschelyk leeven onder Koningen en Vorsten te zien, niet wel over een komt met de achting, die de menschen gemeenlyk met de grooten hebben. Men vindt hedendaagsch eenige Dichters, die, behalven deeze bovenstaande verdeeling, uit de natuur der Geschiedenisse gehaald, een derde slag van Tooneeldichten willen smeeden, 't welk zy Tragi-ComedienGa naar voetnoot(b) noemen, meenende, dat de Tragedien en Comedien alleen naar hunnen uitgang genoemd zyn, en dat de Catastrophe het onderscheid maakt; maar zy zyn bedroogen: want van de negentien Tragedien, die van Euripides overig zyn, zyn 'er zeer weinigen, die een droevig of schrikkelyk einde hebben, en dit woord is by geene van de Ouden in die betekenis ooit bekend geweest; alleen heeft Plautus dat eens, en al boertende gebruikt | |
[pagina 209]
| |
in de Prologus van Amphitruo, alwaar hy zegt niet te weeten, hoe hy dat stuk zal noemen, dewyl 'er Goden en Slaaven in kwaamen, wel behoorende om der Goden wil een Tragedie genoemd te worden, en om der Slaaven een Comedie, zo zegt hy eindelyk, dat hy het liever een Tragi-Comedie wil noemen, niet ten aanzien van de Catastrophe, maar alleen ten opzicht der Persoonen. Daar en boven kan deeze naam van Blyeindend Treurspel tot nadeel strekken van het Tooneelspel, wanneer men dien op het titelblad ziet, als waar door de verwachting en nieuwsgierigheid der Aanschouwers naa den uitgang van 't Spel (waarin een van de grootste vermaaken bestaat) geheel wordt weggenoomen, en die al de verwarring en woeling der Tooneelisten voor zo veel te meêr gemaakt werk doet aanzien, wanneer de Aanschouwers te vooren weeten, hoe het uitvallen zal. De Comedien zyn ook niet altyd gelukkig in hunnen uitgang, alhoewel Aristoteles wil, dat het einde derzelven behoordt mede te brengen, dat, die vyanden waaren, | |
[pagina 210]
| |
vrienden wierden. Het is wel gemeenlyk zo, maar evenwel zou het niet stryden met de gevoeglykheid, dat de twee vreijers, de eene door den weg der deugd en verdiensten, en de ander door laster en logens, een en dezelve vryster trachtende te krygen, de eene tot het gewenschte einde raakte, en de ander tot zyn spot en schande daar van versteeken bleeve. Wat verders de verdeeling der Tooneeldichten, by de Ouden bekendt, aangaat: te weeten in Tragedias, Satyras, Sillas, Comedias veteres & novas, in Palliatas & Togatas &c. daarvan zou hier te lang zyn te spreeken. Ook kan men by de Schryvers, als Scaliger, Vossius, Hedelin enz. breeder bericht daarvan bekoomen. Wy zullen alleen de verdeeling der Tooneeldichten hier by voegen. Het Tooneeldicht wordt gedeeld, volgens de Geschiedenisse in Tragedie en Comedie, dat is, Treurspel en Blyspel. De Tragedie in Tragedien, waarin een of meêr Hoofdpersoonazien gevaar loopen | |
[pagina 211]
| |
van staat of leeven of beiden te verliezen. En in Tragedien, waarin een of meêr Hoofdpersoonazien hunnen staat of leeven, of die beiden, waarlyk verliezen. Volgens de Persoonazien worden de Tragedien gedeeld in Vorstelyken of niet Vorstelyken. Volgens den Uitgang of Catastrophe in Treurigen of Blyden. Volgens den Styl in Hoogdraavenden en Laagdraavenden. Volgens den Tyd der Geschiedenisse in Ouden of Hedendaagschen of Middelslag. Ouden zyn of Grieksche, Romeinsche, Hebreeuwsche enz. van dien tyd. Hedendaagschen zyn, waarin Hedendaagsche zeden en wyzen van spreeken en kleedingen gebruikt worden. Middelslag zyn, welken, zedert het verval der Roomsche Heerschappye tot op een honderd jaar of twee, van nu af verleeden, te rekenen, geschied, of gesteld worden geschied te weezen. De Comedien zyn ten aanzien der Geschie- | |
[pagina 212]
| |
denisse ook tweederlei, of Ernstigen of Boertigen. Ten aanzien van den Uitgang Gelukkig of Ongelukkig. Ten aanzien van de Persoonen, Vorstelyken, Burgerlyken, Harderlyken of Boerschen. Ten aanzien van den Styl, Hoogen of Laagen, volgens den staat der Persoonen, en Kluchtigen of Staatigen ten opzicht der Geschiedenisse enz. |
|