Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
't Lof van Cupido (1626)

Informatie terzijde

Titelpagina van 't Lof van Cupido
Afbeelding van 't Lof van CupidoToon afbeelding van titelpagina van 't Lof van Cupido

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.43 MB)

Scans (21.93 MB)

ebook (2.84 MB)

XML (0.08 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

't Lof van Cupido

(1626)–E. Pels de Jonge–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Met verscheyde vrolijcke en minnelijcke deuntjens


Vorige Volgende
[pagina A4r]
[p. A4r]


illustratie

[pagina A4v]
[p. A4v]

[Wie dat Cupido poocht geheel van hem te stooten]

 
Wie dat Cupido poocht geheel van hem te stooten,
 
Die wert op't onversienst van Cupido gheschooten,
 
En wie hem bid en smeeckt, en eert, en viert, en dient,
 
Die wort min'lijck ghewont, al is hy schoon sijn vrient.

Al met der tijdt.

[pagina A5r]
[p. A5r]

'Tlof van Cupido.

 
Soo haest als Thetis had' de grendelen ontslooten,
 
En dat Auroor verscheen, en Phebus aen quam stooten,
 
Met sijn schynende glans ten Hemelwaerts clam op,
 
Vlooch Cupid' inder yl van 'thooch Pernassus top,
 
Met schichten wel versien meest van verscheyden crachte.
 
D'een stoockten 'iminne vier, d'ander deed' weer versachte,
 
Onghelijck was de derd' by d'ander van natuer,
 
En veranderde vaeck, jae thienmael in een uer,
 
Bestendich was de vierd' en als hy wert gheschoote,
 
Baerde liefd' en weerliefd, de vijfde die was groote.
[pagina 10]
[p. 10]
 
Al is den kooren bodt te min is niet sijn cracht,
 
En soo wie hem aenroert die min vliet dach en nacht.
 
De seste was verciert met een vergulden hooren,
 
Ontstack de soete min van achteren en van vooren,
 
En yder pijltje was so constelijck ghewrocht,
 
Dat het weer Cupido sijn ouden Meester socht.
 
Sijn booch had' hem Vulcaan van louter stael doen smeden,
 
Doortrocken met Saphier van boven tot beneden,
 
Sijn Koocker daer hy al sijn schichjes hadde in,
 
Stont op ghesneen int Goud' Adoon en Venus min,
 
Den grooten cleene Godt die sweefde op sijn vlercken,
 
Aen 'tHemelsche ghebouw' toonde sijn wonder wercken,
 
Schietend' met synen booch, op knecht, op maecht, op man,
[pagina 11]
[p. 11]
 
Iae nimmer had hy rust, hy schoot al staegh weer an,
 
Op Edel en oneel, op Burghers, Boeren, Heeren,
 
Princessen, Iofferen op datmen hem soude eeren,
 
Ia op de Goden selfs, niemant cont hem verbien,
 
Sy buyghen voor hem neer elck moet sijn macht ontsien.
 
De glinsterende Godt die met sijn held're stralen,
 
Licht aen 't Hemels ghebouw' in Thetis schoot comt dalen,
 
Had' door sijn groote cracht, Phiton 't Serpent gedoot,
 
Creegh van den grooten Godt een minnelijcke schoot,
 
Waer door hy wert verliefd' op Daphne, die ging vlieden
 
Voor Phebus min, en wil hem gheen wederliefd' bieden,
 
Hoewel dat hy haer volcht met bidden en ghesmeeck,
 
De kuysche Daphne doch ghestadich voor hem weeck.
[pagina 12]
[p. 12]
 
Den minnelijcke Godt, heeft Iupijn selfs doen comen,
 
Wt sinen gulden troon tot aen Peneus stroomen,
 
Om Io tot sijn vermaeck te rooven van haer eer.
 
Is het Cupido niet die Neptuen heeft wel meer,
 
Dan duysent male na AEolus Dochter haecken,
 
En Ceres, Medusa en andere meer ontschaecken,
 
Alcimo, en Thiro, hy heeft met lust vercracht,
 
Celeno, Melantho, en heeft oock vaeck vernacht,
 
By Ephimediam, op Cupidoos begheeren.
 
Den Godt Iupijn hem stack in witte swane veeren,
 
Om aen Leda daer door te koelen synen lust,
 
En by Calisto hy sijn heete minne blust,
 
Aen Semele heeft hy den Godt Bacchus ghewonnnen,
[pagina 13]
[p. 13]
 
Latona hy sijn liefd' niet heeft verberghen connen,
 
Hoe het Iuno verdroot, Iupijn heeft haer bewaert,
 
Tot dat sy heeft Diaen en Apollo ghebaert,
 
Om Vropa, Iovis hem selven gingh verschapen,
 
In eenen witten Stier, om soo sijn lust te rapen,
 
In Amphitrio schijn quam hy by Alcmenam,
 
By Bisalphis hy sliep in een ghedaent van een Ram,
 
Menosinem, Mayo, hy ghebruyckt na sijn wille,
 
By Egina verscheen als vier om soo te stille,
 
De pijn der minnen brant, en by noch andere meer,
 
Cupid' den Crijghs Godt Mars gedwongen heeft wel eer,
 
Om in Vrou Venus bedt sijn lust te comen coelen,
 
Pluto, Vulcaen, en Pan, sijn crachten oock wel voelen,
[pagina 14]
[p. 14]
 
Phebus heeft Lucothe, Isse, en Climene
 
Bemindt ende gheliefd', d'welck Cupido hem dee.
 
Iae sulcke duysent meer, die ick niet al can noemen:
 
Wie sou dan Cupids lof ten vollen connen roemen,
 
Marcuer heeft met practijck hem niet connen weerstaen,
 
Bachus heeft menich werf Cupid' eer aenghedaen,
 
Wat mach ick spreecken doch van al de Hemel Goden,
 
Wie can teghen sijn macht, wie veracht sijn gheboden,
 
Niemant hoe sterck, hoe vroom, ja Herculis, den Helt
 
Is door de schichte van Cupido neer ghevelt.
 
Hy is de oorsaeck van veel vrome cloecke daden,
 
Door hem heeft den Godt Mars hem vaecint bloet gaen baden,
 
Hy is de Paris dee wech vluchten met Heleen,
[pagina 15]
[p. 15]
 
En dat de Griecken mee na Troyen trocken heen.
 
Achillis, Vlissis, en andere cloecke Heeren,
 
Hebben sijn macht ontsien, en sijn Godtheyt meer eeren,
 
Als andere aenghedaen, Piramus en Thisbe,
 
Leander en Hero, en Anaxeretee,
 
Iphis, Echo, Narsis, zijn door hem omghecomen,
 
En dat Pigmalion in sijn Arm heeft ghenomen,
 
Een wit Ivoren beelt, ja de grootste van 'tLant.
 
Hoe cloeck en wijs gheacht met Philosoops verstant,
 
Hebben hem al gheniert, en sijn Godtheyt gebeeden,
 
Hoewel den grooten Godt noch niet en is te vreden,
 
Maer sweeft noch alle daegh de heele weerelt door,
 
Schietend op knecht, op maecht, wie dat hem comt te voor,
[pagina 16]
[p. 16]
 
Laestmael als desen Godt sweefde tot inde Wolcken,
 
Schietend' int wijt en sijt op alderhande volcken,
 
Siende my sitten neer int claverijcke Velt,
 
Hebbend' mijn swacke pen opt wit pampier gestelt,
 
Om dichten een nieu dicht, hy quam om leeghwaerts dalen,
 
En seyde Rymer schrijft 'tgheen dat ick sal verhalen,
 
De lof van myne cracht, en even keeck ick om,
 
Verschrickt zijnde vol angst bleef by hem sitten stom.
 
Hy heeft my daer verhaelt 'tgheen dat ick heb gheschreven,
 
En op sijn wiecken is hy weer om hooch ghedreven,
 
Sonder dat ick int breed' sijn lof gingh legghen uyt,
 
Met hondert Reghels ick Cupidoos lof besluyt.

Al met der tijt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken