De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 3
(1903)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendPrinsloo's Overgave.DE oorspronkelijke sterkte der in de Brandwatervallei en Caledonvallei teruggedrongen Vrijstaatsche kommando's zal te zamen 6500 man hebben bedragen, die echter thans, na De Wet's uittocht, tot 5000 man was geslonken. De Engelschen zetten thans met groote onstuimigheid de omsingeling en de berenning der beide valleien voort. Clements en Paget deden den 23sten Juli een heftigen aanval op Slabbertsnek, maar werden door de Boeren, die de den nek beheerschende natuurlijke rots-bastions hadden bezet, met onverwachte kracht en ernstige verliezen teruggeslagen. Op dienzelfden dag liet generaal Hunter, die op Boshofshoeve had gekampeerd, door zijn beste troepen Retiefsnek bestormen: de Sussex-infanterie rechts, de Hooglanders links, terwijl de Engelsche artillerie een heftig bombardement opende. Onderwijl ontving de Zwarte Wacht bevel, een omtrekkende beweging te maken en den top van den bergrand langs een steil en moeilijk bergpad te nemen. Doch een klein klompje Boeren hield de wacht over het bergpad, en zij verdedigden dit punt met zooveel succes, dat de Zwarte Wacht, nadat haar dappere majoor Willshire doodelijk werd getroffen, wel genoodzaakt was, haar verderen opmarsch te staken. | |
[pagina 877]
| |
‘Een onmetelijk amphitheater van rijke, golvend geplooide weiden,’ (zie bladz. 878).
| |
[pagina 878]
| |
De Hooglanders en de Sussex-infanterie waren nog ongelukkiger dan de Zwarte Wacht; zij worstelden tevergeefs om vooruit te komen, en vielen, toen de dag daalde, op hun oorspronkelijke stellingen terug. In de schemering van den avond hernam de Zwarte Wacht echter haar opmarsch, zette de bajonet op het geweer en nam in een stouten aanloop een hooger punt op het bergpad. De Engelschen gaven als hun verliezen op dezen dag bij Retiefsnek op: 88 dooden en gewonden. De nacht, die volgde, was in ondoordringbare nevelwolken gehuld, en de Boeren, die in deze duisternis een bajonet-aanval vreesden, trokken zich van de hooge rotsen, die den ingang van den nek als bastions beschermden, terug, om zich verder achterwaarts te concentreeren, waar de nek niets anders was dan een nauw ravijn tusschen wild opsteigerende klippen. In den nachtelijken nevel rukten de Hooglanders werkelijk voorwaarts en bereikten een hoogtepunt rechts van de Zwarte Wacht en ten westen van den nek, terwijl de bereden infanterie met zes veld-kanonnen links, ten oosten van den nek, werd opgesteld. Zoo daagde de 24ste Juli. Nauwelijks trok de nevel op, of de Boeren openden met een Creusot-kanon een heftig vuur op de Zwarte Wacht, terwijl de Boerenschutters de Hooglanders bestookten. Maar de overmachtige Engelsche artillerie talmde niet met haar antwoord, en het Creusot-kanon verstomde. De Seaforth-infanterie sloot zich thans bij de Zwarte Wacht aan en ontving het bevel, het hoogste punt van het bergpad te bestormen, terwijl de Zwarte Wacht een snelvuur zou afgeven op de Boeren. Maar de Boeren waren onzichtbaar, en dat snelvuur deed weinig uitwerking, zoodat de Seaforths, die de kogels van de achter de klippen liggende scherpschutters moesten trotseeren, een zware taak hadden. De Engelsche generaals echter zijn niet gewoon hun dooden te tellen, als er een vijandelijke stelling moet worden bestormd, en de infanterie, die met grooten moed voortworstelde, bereikte tegen den middag den hoogen bergtop. Dit besliste het lot van Retiefsnek en het Engelsche leger van generaal Hunter stroomde de Brandwatervallei binnen gelijk de rivier den lagen polder, als de sluizen zijn bezweken. Het lot van Retiefsnek maakte Slabbertsnek onhoudbaar. De legers van Hunter, Clements en Paget ontmoetten elkander in de Brandwatervallei, en de soldaten sloegen verwonderde blikken in het rond, want het land, waar zij stonden, was een land, vloeiende van melk en honing. Het was een onmetelijk amphitheater van rijke, golvend geplooide weiden, hier en daar een witte hoeve tusschen het geboomte doorschemerende, terwijl in de verte zich heuvels liefelijk aan heuvels schakelden, met de besneeuwde bergpieken als witharige reuzenwachten op den achtergrond. | |
[pagina 879]
| |
De val van Retiefsnek en Slabbertsnek besliste natuurlijk ook het lot van Witnek en Kommandonek, voor welke laatste poort generaal Rundle's bataljons reeds met ongeduld stonden te wachten. Den 25sten Juli was generaal Rundle Fouriesburg tot op korten afstand genaderd, en hij haastte zich om het kleine dorp door een afdeeling Verkenners en Schotsche gardes te laten bezetten. Als een staaltje van vermakelijken bluf in de Engelsche oorlogskronieken volge hier het verhaal van dezen tochtGa naar voetnoot1): ‘Het was een roekelooze rit, toen zij, met den kapitein op zijn grauwen hengst een halve paardelengte vooruit, door de slooten stormden, nu eens in de stijgbeugels staande, om hun paarden te verschoonen, dan weer vast in het zadel zittend, om hen over het open veld te jagen, als halve duivels alles wagend, voor niets en niemand terugdeinzend. In galop stormden zij de stad Fouriesburg binnen, sprongen uit het zadel en grepen hun geweren; de vijand vuurde een paar schoten en vluchtte, van schrik verbleekt over zoo'n demonische vermetelheid, weg voor een handvol mannen. Trotsch was het oogenblik, toen Kensington, de adjudant van den generaal der achtste divisie, in de laatste veste van den vijand in den Vrijstaat, met een kleine groep officieren om hem heen geschaard, en de Verkenners en de Schotsche garde met het geweer in de hand bedekt opgesteld, de vlag van den Oranje-Vrijstaat neerhaalde in het volle gezicht van den vijand!’ Wanneer we nu opmerken, dat de geheele macht der Boeren in en om Fouriesburg bestond uit ééne vrouw, de vrouw van President Steyn, en wanneer we er dan nog bijvoegen, dat deze vrouw geen schot heeft gelost, zelfs geen dreigende houding heeft aangenomen, dan trekt men over zulke Engelsche opsnijderij toch den neus op. Neen, zoo onnoozel waren de Boeren toch niet, om zich vast te zetten op een plek, waar zij den vijand zoowel in het front hadden als in den rug en van alle kanten. Want dat de Engelschen nu ook van de andere zijde kwamen opzetten, bevestigt diezelfde oorlogskroniek, door eenige regels lager mede te deelen: ‘Ongeveer een uur later kwam een colonne bereden manschappen uit het noorden aan, aangevoerd door generaal Hunter. Achter hem volgden Brabant's paardenvolk en Rimington's Verkenners.’
De Vrijstaatsche kommando's waren nu opgeduwd in hun laatste schuilplaats, en de ramp van Paardeberg begon haar schaduw te werpen over de Caledonvallei. De noorderpoort dezer vallei was de Nauwpoortnek, die door Bruce- | |
[pagina 880]
| |
Hamilton werd bewaakt, terwijl hij den 25sten Juli werd versterkt door de brigade van Macdonald, waarop den 26sten Juli de bestorming begon. Doch deze bestorming is voor de Engelschen een harde tegenvaller geweest, en naarmate de catastrophe naderde, ontplooide zich de taaiheid, de scherpzinnigheid en de vindingrijkheid van den echten Afrikaander. Op een vooruitgeschoven platten kop met afgeplatte zijden, die als een natuurlijk fort den toegang tot den nek beheerschte, stonden twee Boerenkanonnen, die de stormende Hooglanders met een hevig granaatvuur ontvingen en terugsloegen. Nu nam de overmachtige Engelsche artillerie het gevecht op en overstelpte de dappere Vrijstaatsche artilleristen zoo geweldig met haar vuur van lyddietbommen, dat zij het te kwaad kregen en moesten retireeren. Het was wel een der hachelijkste terugtochten, die ooit heeft plaats gehad, want er was geen andere weg dan langs het Engelsche front, om den nek te bereiken, maar de tocht werd in het gezicht van den vijand met schitterenden heldenmoed volbracht. Honderd Boeren hadden zich naast de bespanningen voor de kanonnen gespannen, om ze over de moeilijkste terreinplooiingen heen te brengen: een daad, die zoowel de verbazing als de verwondering van den vijand afdwong. Hij haastte zich, om de Boeren onder zijn lyddietbommen te verpletteren, maar de zware kanonnen waren moeilijk verplaatsbaar, en toen zij vuur gaven, waren de Vrijstaatsche kanonnen reeds een mooien ruk verder. Nu echter sprong de bereden infanterie, die op een bepaalden afstand voor den ingang van den nek had post gevat, in het zadel met het doel, om de Vrijstaatsche artillerie af te snijden, waarop het ééne Vrijstaatsche kanon met een plotselingen zwaai omdraaide, afhaakte en de vervolgende Engelschen op granaat-kartetsen onthaalde. Tegelijkertijd brandden de Boeren, die hier achter de klippen van den nek verscholen lagen, op den vijand los, en de bereden infanterie deinsde met bebloede koppen af. De Engelsche hoofdofficieren konden door hun verrekijkers zien, hoe de beide Vrijstaatsche kanonnen achter de bergen verdwenen, en zij stampvoetten van spijt. De bestorming van den nek was bovendien door de Vrijstaatsche dapperheid mislukt; tegen den avond stonden de Engelschen weer op dezelfde plek, van waar zij des morgens waren uitgetrokken, en zij hadden zoo'n gevoelig verlies geleden, dat zij zelfs den volgenden dag den moed misten, om een nieuwe bestorming te wagen. Maar dien volgenden morgen, Vrijdag 27 Juli, deden vreemde geruchten in het Engelsche leger de ronde. De een wist te vertellen, dat een veldkornet met 100 man langs een bergpad, waarop zelfs de gemsbok zou struikelen, was ontsnapt; een ander had gehoord, dat het | |
[pagina 881]
| |
wel 500 man waren geweest, terwijl een derde zelfs van 1000 man met paarden en kanonnen sprak. Macdonald en Bruce-Hamilton waren niet op hun gemak, en toen zij nadere informaties inwonnen, waren zij het nog minder, want zij ontvingen het rapport, dat er een geheel kommando door de Gouden Poort was ontsnapt! Maar waar lag dat leelijke gat met dien tergend-mooien naam? ‘Oostwaarts!’ werd er geantwoord. En was die uitgang passeerbaar? ‘Uitstekend!’ zeiden een paar Kaffers. ‘Nog voor geen hond!’ antwoordden een paar anderen. Het was wel om er dol van te worden, maar de Engelschen hoopten nog altijd, dat het geheele bericht maar een grap was, een ui, een geniale woordspeling - ontsnapt door een Gouden Poort! Zij waren echter toch zoo verstandig, om er op uit te gaan, en zij gingen samen: generaal Macdonald en generaal Bruce-Hamilton, en namen hun geheele krijgsmacht mee, met uitzondering van een sterke wacht, die den Nauwpoortnek bezet hield. Zij vonden en verzekerden de Gouden Poort. Dat geschiedde den 28sten Juli, maar twee dagen vroeger waren de kommandanten Fourie, Olivier en anderen met hun kommando's ontsnapt! Eere aan die Vrijstaatsche helden, die ruim vier maanden geleden met schitterend beleid de Kaapsche kommando's in veiligheid hadden gebracht, en thans toonden, dat zij die kunst nog niet waren afgeleerd! Zij hadden den tocht volbracht langs een pad, dat rakelings langs berghooge rotsen en gapende afgronden heenslingerde; over uitgestrekte lengten was er slechts ruimte geweest voor één paard, en dat paard moest zijn pooten stevig weten vast te zetten, om met zijn ruiter niet in de diepte te verdwijnen. Maar zij kwamen er - zij kwamen er over heen - met 1500 manGa naar voetnoot1) en 5 kanonnen! Maar achter hen sloot zich de Gouden Poort - de gouden poort naar de vrijheid, en de catastrophe naderde thans met rassche schreden....
Den 28sten Juli trokken de generaals Rundle en Hunter van Fouriesburg op naar Slaapkrans, de nauwe bergpoort, die zigzagsgewijze tusschen steile, hoog opgestapelde rotsen van de Brandwatervallei toegang geeft tot de Caledonvallei, en hier, in de majestueuze omgeving van een wildschoone natuur, flikkerde de tegenstand der ingesloten Boeren nog eens - voor de laatste maal - krachtig op. Er stonden 800 Boeren met twee vuurmonden, en ofschoon zij het | |
[pagina 882]
| |
Prinsloo in de Engelsche kooi.
vuur van 23 kanonnen hadden te doorstaan, braveerden zij het vijandelijk vuur en sloegen den vijand terug. Maar tegen den avond werden hun flanken bedreigd met omtrekking, en zij trokken terug. De Engelschen volgden hen op de hielen, en te middernacht werd de Engelsche vlag boven de veroverde bergpoort geplant. Eenige uren later nam generaal Macdonald, die naar Nauwpoortnek was teruggekeerd, na een lichte schermutseling genoemden nek, en nu lag de Caledonvallei weerloos aan de voeten van den overwinnaar. Christiaan de Wet had het voorspeld, en die voorspelling was uitgekomen. Het was nog vroeg in den morgen van den 29sten Juli, toen een patrouille Yeomanry op drie Boeren stiet met een witte vlag. Zij werden voor generaal Hunter gebracht en deelden hem het verzoek van kommandant Marthinus Prinsloo om vier dagen wapenstilstand mede, ten einde de andere kommandanten en de burgers over de overgave te kunnen raadplegen. Hunter weigerde dien wapenstilstand en eischte onvoorwaardelijke en onmiddellijke overgave, terwijl hij aan de eigenaars den prijs hunner achter te laten karren en wagens wilde betalen, waarop volgens Engelsche berichten, Vilonel, het hoofd der deputatie, een brief van kommandant Prinsloo uit zijn zak haalde, die de onvoorwaardelijke en onmiddellijke overgave inhield. ‘Deze slimme zet’ (de contante betaling van karren en wagens), | |
[pagina 883]
| |
zeide een Engelsche oorlogskroniekGa naar voetnoot1), ‘werd voorgeschreven door de overweging, dat het boven alles van gewicht was, om de Boeren vast te houden. Het was voor hen onmogelijk, om hun voertuigen in veiligheid te brengen, die onvermijdelijk een buit der Britten moesten worden, maar het was voor hen niet onmogelijk, om bij twee- en drietallen over de bergen weg te sluipen en zoo te ontsnappen.... Hunter bevroedde zonder twijfel, dat de Boeren bij hun bekende voorliefde voor hun wagens er de voorkeur aan zouden geven om te blijven en ze te verkoopen, liever dan te ontsnappen en in deze woeste streek van de Oranje-Kolonie zonder hulpbronnen rond te zwerven. En zoo gebeurde het. Sommige Boeren, die inderdaad
Marthinus Prinsloo.
(Na zijne overgave). uit de val waren ontsnapt, voordat ze dichtviel, keerden terug en gaven zich over, vreezend, dat het geld voor hun wagens in verkeerde zakken zou glijden.’ Reuter berichtte, dat het aan kommandant Roux was gelukt, een aantal manschappen in veiligheid te brengen, die echter op hun schreden terugkeerden, toen de andere achterblevenGa naar voetnoot2), terwijl Reuter de volgende mededeeling deed van een gesprek met kommandant Roux: ‘Toen Christiaan de Wet vertrokken was, stond het tusschen | |
[pagina 884]
| |
Prinsloo en Roux, wie opperbevelhebber zou worden. Aanvankelijk trok Roux zich voor Prinsloo terug. Toen de Boeren in de Caledonvallei teruggetrokken waren, werd er besloten, dat de krijgsofficieren bijeen zouden komen en een nieuwen opperbevelhebber kiezen. De twee candidaten waren weer Prinsloo en Roux. Prinsloo nam intusschen het bevel waar. Terwijl de verkiezing aan den gang was, verspreidden zich de officieren ten gevolge van den aanval der Engelschen. Prinsloo gaf zich over.’ Ja, dat was het slot - Prinsloo gaf zich over met zijn burgers! Een correspondent van het Utrechtsch Dagblad zeide er het volgende van: ‘Het schijnt, dat toen den Vrijstaatschen kommando's het gevaar bedreigde, van te worden ingesloten, De Wet een keurbende om zich verzamelde met het doel, President Steyn in veiligheid te brengen. Ten einde snel te kunnen trekken, werd ieder der manschappen voorzien van een handpaard, terwijl voor ammunitie, proviand en bagage slechts eenige lichte, goed bespannen wagens werden medegevoerd; tegen het plan van De Wet, om al het lichte geschut met zich te nemen, verzette zich Prinsloo, en al laat zich dit verzet onder de gegeven omstandigheden alleszins verklaren, zoo bewijst toch het feit, dat De Wet dit voorstel deed, wel dat hij van zijn kant weinig vertrouwen had in Prinsloo en in de achterblijvende kommando's. Het vertrek van De Wet moet groote teleurstelling hebben gewekt bij de achtergeblevenen; uit de verklaringen echter, door sommigen hunner na hunne gevangenneming gedaan, moet men afleiden, dat dezen onwillig waren, hun eigen land, hun eigen districten te verlaten, en den strijd in Transvaal voort te zetten. Het ernstige voornemen, om coûte que coûte aan 's vijands handen te ontsnappen, bestond bij hen niet; zij vormden vermoedelijk het halfslachtige element, dat De Wet voor zijn stout plan niet kon gebruiken, en dat hij achterliet, om den vijand hier nog eenigen tijd bezig te houden. Het is later gebleken, dat zij gehoopt hadden om, terwijl hun achterhoede den vijand terughield, hun wagens en transporten door Nauwpoort in veiligheid te brengen, schoon zij zelven zeer wel begrepen, dat het op zijn minst nog een 14 dagen zou duren, voordat de geheele trein Nauwpoort gepasseerd was. In hun bekrompen begeerte, om deze geringwaardige bezittingen te redden, hadden zij zich echter zoozeer in de nauwe bergpassen vastgewerkt, dat zij zich daaruit niet meer konden loswikkelen, en ten slotte werden zij verrast door de actie van Hunter en Hamilton, die door de bezetting van Retiefsnek en Nauwpoort hun terug- en uitweg blokkeerden. Het ware goed en bloed opofferende patriotisme, dat De Wet's keurbende er toe dreef, zich een doortocht te banen tusschen de vijandelijke machten heen, ontbrak bij Prinsloo en zijn burgers.’ | |
[pagina 885]
| |
Het kamp te Simons-Baai.
(De plaats waar de gevangen Republiekeinen werden bewaard tot hunne inscheping.) | |
[pagina 886]
| |
Dr. J.A. Rubenkoning kwam in het Utrechtsch Dagblad tot dezelfde slotsom, waar hij schreef: ‘Uit alles blijkt, dat het Prinsloo is geweest, die de overgave heeft gewild; de tot nu toe voorhanden gegevens geven ons geen recht, hem van direct verraad te betichten; wel waarschijnlijk is het, dat onder de motieven, die hem tot de daad dreven, spijt en jaloezie een voorname rol speelden. Sommige kommandanten weigerden zijn gezag te erkennen; Olivier en Roux hadden zich blijkbaar reeds van hem afgescheiden; bovendien was het te voorzien, dat bij de verkiezing voor het kommandantschap de meerderheid der officieren zich voor Roux zou verklaren. De gewone verschijnselen van gemis aan overtuiging, vaderlandsliefde en nationaal gevoel bij de groote massa der burgers, van gebrek aan discipline, organisatie en samenwerking tusschen de verschillende deelen der Boerenstrijdmacht, van verdeeldheid en jaloezie onder de kommandanten hebben ook hier hun verderfelijken invloed uitgeoefend. Aan deze factoren, veel meer dan aan de strategische verdiensten der Engelsche generaals, is de overgave van Prinsloo's macht toe te schrijven.’ Dit oordeel was scherp, maar was het onverdiend?
In volle fanfares galmde de Engelsche trots zich uit boven de Vrijstaatsche heuvels op dien gedenkwaardigen wintermorgen van Maandag 30 Juli, toen de kommando's der overwonnelingen naderden. Het had dien nacht flink gevroren en er golfde een zware nevel over het landschap. Maar de zon rees op in haar pracht, en de nevel week als de sluier van het gelaat der jonge, schoone bruid. En daar lag het Vrijstaatsche land in al zijn schoonheid en de sneeuwlagen op de hooge bergen schitterden als gouden kronen, en de hemel welfde er zich over heen als een onmetelijke, diepblauwe koepel! En de Engelsche fanfares klonken, en zij klonken nog eens, het uitschetterend naar de vier hoeken van den horizon, dat niemand straffeloos de macht van Engeland tart! En op hun kleine pony's, die de ruige koppen moedeloos lieten hangen, kwamen de geslagen kommando's aan: oude grijsaards met sneeuwwitte baarden; kinderen, die nog twaalf jaar moesten worden; huisvaders, die een talrijk kroost hadden achtergelaten; en al deze menschen hadden zich getroost met de gedachte, dat zij nu naar huis zouden gaan, en weer mochten zaaien en ploegen en oogsten, - en nu kwam de wreede ontgoocheling - zij waren krijgsgevangen; zij mochten niet in het vaderland blijven; zij zouden op spoortreinen worden geladen, en waren er geen passagierswagens, dan was er nog wel plek op de beestenwagens, en als vee, als stòm vee zouden zij aan de groote havens worden overgeladen op de reuzentransportschepen, om vervoerd te worden naar Ceylon of naar St.-Helena of naar de woestijnen van Indië.... | |
[pagina 887]
| |
De geslagen kommando's.
| |
[pagina 888]
| |
Boeren-gevangenen.
En niemand hunner zou dat lot ontgaan, behalve hun eerste kommandant Marthinus Prinsloo, die in Kaapstad mocht gaan wonen.... Acht mijlen ten zuidoosten van Fouriesburg hadden de generaals Hunter en Rundle zich met hun staven tot ontvangst der krijgsgevangenen opgesteld. De infanterie stond aan weerszijden van den weg geschaard, schouder aan schouder, een levende haag vormend van twintig minuten gaans; dan volgde een sterke krijgsmacht bereden infanterie met artillerie. De pijpers speelden en het staal der opgestoken bajonetten flikkerde in de helle zon, toen de Boerenkommando's in twee rijen over de heuvels in zicht kwamen. Het was toen elf uur. Kommandant Prinsloo was ongewapend en werd vergezeld door een adjudant, die de witte vlag droeg. Hij begroette generaal Hunter, van wien hij een handdruk ontving. Op hem volgden de kommando's van Ficksburg en Ladybrand onder de kommandanten Crowther en A.J. de Villiers; de kommandanten reikten geweer en bandelier aan generaal Rundle over, terwijl 986 burgers, die voorbijtrekkende hun Mausers op hoopen wierpen, met hen in krijgsgevangenschap gingen. Bovendien viel den Engelschen dien dag een Krupp-kanon (negenponder) in handen. Den dag daarop volgde kommandant Fontenel met de kommando's van Senekal en Winburg, te zamen 600 man sterk, en den 1sten Augustus strekten de kommandanten Duplooi, Potgieter en Joubert, | |
[pagina 889]
| |
die bij de Gouden Poort tevergeefs een doortocht hadden gezocht, met hun manschappen en een kanon voor Bruce-Hamilton de wapens, terwijl de kommando's van Rouxville, Bethulië en Wepener hetzelfde deden bij SlaapkransGa naar voetnoot1). Het geheele aantal Vrijstaters, dat in krijgsgevangenschap ging, bedroeg 3348 man met 3 kanonnen. Zoo was het veldtochtsplan van Engeland in het oostelijk deel van den Vrijstaat dan voor een aanmerkelijk deel gelukt, en Prinsloo's overgave was - wie durft het tegenspreken? - een zware en harde ramp. Toch bracht zij in de republikeinsche gelederen niet die ontroering teweeg, welke Cronjé's overgave veroorzaakte, maar zij miste ook het treffend en aangrijpend karakter, dat Cronjé's overgave kenmerkte. Bij Paardeberg was den Leeuw van Afrika, die nog nooit was getemd, het stalen net over de gespierde leden geworpen, terwijl de kleinmoedige Prinsloo als een huisdier, mak en gedwee, de geopende kooi van Engeland binnenschoof. De Caledonvallei was een tweede Paardeberg geworden, doch zonder den glans, die van Cronjé's Paardeberg als een laatste eere-saluut afschitterde op de overwonnen kommando's, en Prinsloo's overgave vormt een treurige, roemlooze bladzijde in de Vrijstaatsche geschiedenis. |
|