Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vorming van welzijnsbeleid (1972)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vorming van welzijnsbeleid
Afbeelding van Vorming van welzijnsbeleidToon afbeelding van titelpagina van Vorming van welzijnsbeleid

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.82 MB)

XML (1.22 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

proefschrift
non-fictie/sociologie
non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vorming van welzijnsbeleid

(1972)–Bram Peper–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Evolutie en evaluatie van het opbouwwerk


Vorige Volgende
[pagina 324]
[p. 324]

5 Slotopmerkingen

In dit deel (III) hebben we nagegaan in hoeverre het beleid zijn doelstellingen heeft kunnen realiseren en welke factoren daarbij een rol hebben gespeeld. Uit deze evaluatie moge duidelijk zijn geworden dat het beleid - gemeten aan de doelstellingen - weinig succesvol is geweest. Niettemin hebben we kunnen constateren - ook al in deel II - dat het beleidsterrein opbouwwerk sterk is geexpandeerd.

Zonder de rol van andere partijen in het beleidssysteem te bagatelliseren - zeker niet die van het particulier initiatief - is toch het meest opvallend de rol die de centrale overheid heeft gespeeld. In de expansie van het beleid is zij - en dan m.n. de ambtelijke top - voorop gegaan. Met het belangrijke beleidsmiddel van de subsidiëring in de hand, is van die kant het initiatief tot uitbreiding van activiteiten genomen. Dit heeft ertoe geleid dat:

a- het veld van organisaties en instellingen op directe wijze is gestructureerd en beheerst vanuit het ministerie, wel zoveel mogelijk met inachtneming van het gegroeide organisatiepatroon (particulier initiatief) dat het beleid al aantrof; er lopen rechtstreekse lijnen tussen de organisaties en het ministerie, al is de laatste jaren de betekenis van het intermediair: gemeente, iets toegenomen; het initiatief ligt echter nog steeds op het centrale overheidsniveau;
b- in overeenstemming met de behoefte van een bureaucratie aan zekerheid, aan beheersing, het zwaartepunt is komen te liggen op de bevordering van het ontstaan van organisaties (stichtingen) en minder op activiteiten; activiteiten zijn, in die opvatting, afgeleid van organisaties, en niet andersom. De aard van de activiteiten
[pagina 325]
[p. 325]
wordt in hoge mate bepaald door wat het ministerie de organisaties op dit punt voorschrijft.

Deze politiek heeft ertoe geleid dat op het welzijnsterrein het aantal organisaties en de beschikbare mankracht zeer sterk zijn toegenomen. Dit potentieel is in principe beschikbaar voor welzijnsactiviteiten. Eén van de meest actuele problemen is op dit moment echter dat door de verschuiving in doelstelling van een meer utilitaire naar een meer normatieve oriëntatie het initiatief verschuift naar groeperingen uit de bevolking. Om die reden neemt de druk om tot een herallocatie en herdefiniëring van de middelen te komen toe. Het aanbod in termen van organisaties komt op gespannen voet te staan met de ‘in het vrije veld’ geformuleerde welzijnsbeleving, die zich niet op voorhand laat inpassen in het bestaande aanbod. Het zwaartepunt verplaatst zich naar de activiteiten die in dít veld tot ontwikkeling komen. Deze kunnen, omdat het opbouwwerk het produkt is van een centraal overheidsbeleid, dan heel gemakkelijk overkomen als tegen de overheid gerichte activiteiten. Soms is dat ook zo, in andere gevallen is het enige verschil met het bestaande opbouwwerkaanbod dat bepaalde groeperingen van andere wegen gebruik maken.

Op het opbouwwerkbeleid is voor een belangrijk deel van toepassing wat John Friedmann, in een ander verbandGa naar voetnoot269, over innoverende planning heeft opgemerkt. Kenmerkend daarvoor is:

a- De innoverende planning probeert nieuwe sociale doelstellingen te introduceren en te legitimeren. ‘Its central attention is, therefore, on the main points of leverage that will accomplish this task’Ga naar voetnoot270. In het geval van het opbouwwerk waren de belangrijkste machtscentra via welke het penetreerde: het regionaal-economische beleid, het maatschappelijk werk en het particulier initiatief. De beleidvoerders werken, volgens Friedmann, slechts met enkele variabelen, zij verwaarlozen daardoor noodzakelijk ‘large parts of the total value spectrum of the society into which the innovation is to
[pagina 326]
[p. 326]
be introduced’Ga naar voetnoot271. In dit verband heb ik al gewezen op de verwaarlozing van de consequenties die bijv. de bevordering van de participatie voor andere sectoren dan de sociaal-culturele sector heeft. De nadruk ligt op het sturen van de verandering ‘through a selective repatterning of the influences on social action rather than on the multiple consequences of alternative allocations’Ga naar voetnoot272. De voorkeur voor bepaalde kanalen en de afkeer van een andere middelentoewijzing is ons bekend.
b- De behoefte aan verzelfstandiging, met referentie aan algemeen maatschappelijke waarden, hebben wij ook bij het opbouwwerk kunnen constateren. Het is ‘concerned with translating general value propositions into new institutional arrangements and concrete action program’Ga naar voetnoot273. Het beleid heeft een ‘institutionalized capacity to build other institutions’, die meestal in handen is van een ‘creative minority’ (in ons geval m.n. de ambtelijke top).
c- Deze planners ‘are public entrepreneurs who are likely to have more interests in mobilizing resources than in their optimal allocation among competing uses’Ga naar voetnoot274. Zij zijn erop uit ‘to obtain the largest amount of resources for their projects, even if this should mean weakening the purposes of competing organizations’Ga naar voetnoot275. Dit laatste hebben we bijv. duidelijk kunnen constateren bij de relatie tussen opbouwwerk en locaal overheidsbestuur.
voetnoot269
John Friedmann, A conceptual model for the analysis of planning behavior, in: Administrative Science Quarterly, vol. 12, number 2, september 1967, blz. 225-252.
voetnoot270
Friedmann, o.c., blz. 244.
voetnoot271
Idem, o.c., blz. 245.
voetnoot272
Idem, o.c., blz. 245.
voetnoot273
Idem, o.c., blz. 245.
voetnoot274
Idem, o.c., blz. 245, 246.
voetnoot275
Idem, o.c., blz. 246.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken