Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Jongens op kostschool (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Jongens op kostschool
Afbeelding van Jongens op kostschoolToon afbeelding van titelpagina van Jongens op kostschool

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.25 MB)

Scans (25.79 MB)

ebook (6.91 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis-archeologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Jongens op kostschool

(1991)–Jos Perry–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 9]
[p. 9]

Inleiding

Is dit boek een afrekening?

Nee. Afrekenen is niet nodig. De geschiedenis heeft immers al afgerekend met de vorm van opvoeding waarover het in dit boek gaat. Was het in pakweg 1955 nog heel normaal dat normale jongens en normale meisjes uit normale katholieke gezinnen naar katholieke internaten werden gestuurd, tien à vijftien jaar later verkeerde het hele internaatsbestel in een crisis. En nog eens tien jaar later waren vele voormalige katholieke kostscholen gesloten, verdwenen, afgebroken of veranderd in bejaardenhuizen of tapijthallen.

Merkwaardig snel is daarmee alweer een der bouwstenen van de katholieke zuil vergruizeld. Het verschijnsel kostschool heeft in elk geval zoveel aan vanzelfsprekendheid ingeboet, dat een nadere omschrijving geen kwaad kan.

Kostscholen zijn, kort gezegd, scholen waarvan de leerlingen intern zijn; zij zijn in de kost, genieten kost en inwoning bij de onderwijsgevenden. En die onderwijsgevenden waren in katholiek Nederland doorgaans geestelijken of religieuzen. Ze waren als priester in dienst van een der bisdommen, of behoorden als paters, zusters of broeders tot een der tientallen ordes en congregaties. Ze hadden 24 uur per etmaal de verantwoordelijkheid voor hun pupillen en waren dus niet alleen hun onderwijzers maar ook hun opvoeders.

Op een enkele uitzondering na herbergden kostscholen steeds uitsluitend jongens of meisjes, en werden de pupillen opgevoed door volwassenen van hun eigen sekse. Afwezigheid van het andere geslacht was regel. Daarmee is meteen een van de opvallendste verschillen genoemd met de opvoeding in een doorsnee gezin.

Kostscholen van de soort waar het ons om gaat, ontstonden doordat kloostergemeenschappen kinderen in huis namen. Dat verklaart waarom de leefregels voor kostschoolleerlingen tot in onze eeuw toe sterk verwant zijn gebleven met de regels voor kloosterlingen. De

[pagina 10]
[p. 10]

kostscholen hadden voor de religieuze ordes en congregaties twee belangrijke functies: ze dienden als inkomstenbron (maar zouden in de jaren zestig van deze eeuw een bron van financiële zorg worden) en bovendien leverden ze nieuwe leden op. Dit laatste was het hoofddoel van de meer dan vijftig klein-seminaries die Nederland nog in het begin van de jaren zestig telde. Jongens die priester wilden worden of daarvoor door ouders of opvoeders bestemd waren, gingen er meestal rond hun twaalfde jaar heen. In de andere kostscholen (de meeste daarvan werden gedreven door broeders of fraters; enkele door zusters of leken) konden jongens al op jongere leeftijd worden geplaatst. In enkele gevallen gebeurde dat zelfs al voordat ze leerplichtig waren.

Zo snel als in de voorbije jaren de neergang van de kostschool zich voltrok, zo langzaam is destijds de opbouw van het katholieke onderwijs in het algemeen en de kostscholen in het bijzonder in zijn werk gegaan. Het streven naar eigen scholen maakte in de negentiende eeuw deel uit van de strijd tegen een door hervormden en liberalen gedomineerde staat. Ofschoon tal van katholieke kinderen hun vorming kregen op niet-katholieke scholen zonder daar veel hinder van te ondervinden, werd het katholieke onderwijs door het drijven van een groep geestelijken en politici gaandeweg tot symbool van wat later de katholieke emancipatie werd genoemd.

In het begin van de vorige eeuw, toen Willem I regeerde, was het nog niet zo ver. Roomse instellingen voor onderwijs waren schaars. Katholieke ouders [die] het betalen konden stuurden hun zoons soms naar jezuïetencolleges in Frankrijk of Zwitserland. Het eerste RK gymnasium in Nederland dateert van 1831: Katwijk. Het werd later eveneens een jezuïetencollege en bouwde een reputatie op als vormingsinstituut voor jongelieden uit de deftige stand. Ook in de regeerperiode van Willem I kwamen de klein-seminaries Beekvliet, Hageveld en Kuilenburg tot stand. Het college Rolduc (bij Kerkrade), in 1831 gevestigd in de gebouwen van de voormalige abdij, nam al gauw een aparte plaats in: het fungeerde niet alleen als priesteropleiding, maar leidde ook op voor loopbanen ‘in de wereld’. Naast Katwijk en Rolduc kwam er in 1900 een derde school die een naam kreeg als elite-instituut: het Canisius-college te Nijmegen.

Maar niet alleen in de maatschappelijke bovenlaag was er behoefte aan onderwijs. Het streven naar opvang en onderricht van de kinderen van de armen speelde een belangrijke rol in de religieuze congregaties van zusters, broeders en fraters die in de negentiende eeuw

[pagina 11]
[p. 11]

hun activiteiten begonnen te ontplooien. Van het midden van die eeuw dateren diverse congregaties van fraters en broeders die voor het onderwijs in Nederland inclusief de jongenskostscholen grote betekenis zouden krijgen. Hiertoe behoren de Broeders van Maastricht (1840), de Broeders van Oudenbosch (1840), de Fraters van Tilburg (1844) en de Broeders van Huijbergen (1854). Zij exploiteerden behalve tal van gewone scholen en eigen kweekscholen ook jongenspensionaten. De belangrijkste daarvan waren gevestigd in respectievelijk Roermond (later verhuisd naar Amersfoort), Oudenbosch, St.-Michielsgestel en Huijbergen. Niet toevallig blijken bijna al deze vestigingsplaatsen in Noord-Brabant of Limburg te liggen. In diezelfde provincies bevond zich het overgrote deel van de kleinseminaries. De pensionaten fungeerden nogal eens als vooropleiding tot het seminarie.

Een overzicht van het katholiek lager onderwijs in heel Nederland uit 1888 onderscheidt drie soorten kostscholen, alnaargelang ze werden geleid door leken, zusters of broeders. Naast zeven lekenkostscholen met tezamen 568 pupillen waren er volgens deze telling op dat moment vijf broederskostscholen met in totaal 1035 leerlingen. Dezelfde bron maakt melding van maar liefst zestig kostscholen gedreven door eerwaarde zusters, met in totaal 3443 leerlingen. Over het geslacht van de pupillen wordt niets vermeld. Maar aangezien de zusters in hun pensionaten hoofdzakelijk meisjes opvoedden, mogen we uit deze cijfers niet alleen afleiden dat meisjes toen vaker naar kostschool werden gestuurd dan jongens, maar ook dat het gemiddelde meisjespensionaat heel wat kleiner was dan een jongenskostschool.

Een halve eeuw later, in 1938, is het beeld op een aantal punten veranderd. De betekenis van de door leken geleide RK kostscholen (in 1888 waren dat er zoals we zagen in het lager onderwijs nog zeven) was naar verhouding verminderd, die van de religieuze congregaties toegenomen. In 1938 bestonden er negentien jongenskostscholen met lager onderwijs, ULO, handels- en/of nijverheidsonderwijs; daarnaast was er een twaalftal kweekscholen voor jongens waar de (meeste) leerlingen eveneens intern waren. Bij elkaar eenendertig instituten dus; daarvan stonden er drieëntwintig onder leiding van fraters of broeders. Voorts bestonden er in 1938 nog eens zesenvijftig jongensinternaten die we tot het middelbaar onderwijs kunnen rekenen: sommige ervan volgden het officiële gymnasiumprogramma, in een aantal gevallen konden de leerlingen ook HBS

[pagina 12]
[p. 12]

doen, maar in veel meer gevallen werkte men met een eigen onderwijsprogramma dat nog het meest leek op gymnasium-alfa. Het overgrote deel van die 56 instellingen was klein-seminarie: jongens die er intern waren werden verondersteld zich voor te bereiden op een toekomst als priester.

De forse uitbreiding van het katholieke onderwijs en de kostscholen in het bijzonder was voor een deel mogelijk geworden door de financiële gelijkstelling met het openbare onderwijs in 1920. En waar de overheidssteun achterwege bleef (van de klein-seminaries waren de meeste niet erkend, de docenten vaak onbevoegd) kon men dikwijls met succes een appel doen op de goedgeefsheid van de katholieke bevolking. Alleen al het aantal missiehuizen, waar jonge Nederlanders werden opgeleid voor bekeringswerk overzee, steeg in de jaren na 1920 met tientallen. Tellen we in 1938 dus al 87 jongensinternaten, in de jaren na de Tweede Wereldoorlog zou het aantal nog stijgen en dicht bij de 100 komen. ‘De bestaande pensionaten kunnen op het ogenblik de toevoer niet verwerken,’ meldde frater Rombouts in 1946. Toch bleek de hausse niet van lange duur. Weliswaar bleef het totale aantal kostschoolleerlingen aanvankelijk hoog, maar al in de jaren vijftig zijn er voortekenen van een ommekeer.

De groei van het aantal gewone katholieke scholen waar externe, thuiswonende leerlingen voor alle gangbare soorten onderwijs terecht konden, is een van de oorzaken geweest van de neergang en het verdwijnen der kostscholen. Belangrijk waren echter ook de veranderende opvattingen over opvoeding. Coëducatie (onderwijs voor meisjes en jongens gezamenlijk), verkleining van de groepsgrootte, professionalisering: dergelijke leuzen van de moderne pedagogie stonden haaks op de traditionele praktijk in het gros van de katholieke internaten. Een derde factor was het toenemende gebrek aan kader in de katholieke kerk. Toen de aantallen priesters en broeders die de eigen seminaries en juvenaten opleverden sterk daalden en de vervulling van diverse taken in het gedrang kwam, hebben verschillende ordes en congregaties terecht geconcludeerd dat het instandhouden van eigen opleidingsinstituten niet meer zinvol was. Eigen mensen zette men liever voor andere taken in, en het inhuren van leken die een normaal salaris verdienden was zo kostbaar, dat de ouders van de pupillen van het ene jaar op het andere met grote kostgeldstijgingen werden geconfronteerd. Bovendien voldeden de traditionele, kloosterachtige gebouwen niet meer. Verbouwing of nieuwbouw eisten zulke enorme investeringen dat men daar gezien

[pagina 13]
[p. 13]

de ongewisse kans op succes niet gemakkelijk toe overging.

Van de tientallen ‘gewone’ katholieke jongensinternaten (de internaten voor speciale doelgroepen: schipperskinderen, voogdijkinderen, gehandicapten enzovoort blijven hier buiten beschouwing) is op dit moment nog maar een handvol instellingen over. En de levenswijze van de pupillen in deze instituten is nauwelijks te vergelijken met het regime zoals oud-leerlingen van eerdere generaties zich dat herinneren. Het wordt dan ook tijd een verdwenen cultuur in kaart te brengen. Dat is het doel van dit boek: een beeld te schetsen van het dagelijks leven in katholieke jongenskostscholen in Nederland. Daarbij gaat het vooral om het leven zoals beleefd door de leerlingen van deze scholen. Juist hun verhaal ontbreekt vaak in de oudere jubileumboeken die de kwaliteiten der opvoeders roemen.

De nadruk zal liggen op de jaren tussen 1920 en 1965-1970. Wie kijkt naar de aantallen, de monumentale gebouwen, de feesten, de beroemde namen, vindt aanleiding genoeg om te spreken van een halve eeuw van bloei. Maar tegelijk was het een periode van isolement. De splendid isolation van de katholieke kostschool toonde in verhevigde, geconcentreerde vorm het isolement van katholiek Nederland als geheel. Beide vormen van apartheid bleken op den duur onhoudbaar. Het eind van de ene betekende ook het verdwijnen van de andere.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken