Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De gelaarsde kat, of Hoe de marquis van Carabas een groot en rijk heer werd (ca. 1860-1870)

Informatie terzijde

Titelpagina van De gelaarsde kat, of Hoe de marquis van Carabas een groot en rijk heer werd
Afbeelding van De gelaarsde kat, of Hoe de marquis van Carabas een groot en rijk heer werdToon afbeelding van titelpagina van De gelaarsde kat, of Hoe de marquis van Carabas een groot en rijk heer werd

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.45 MB)

XML (0.01 MB)

tekstbestand






Vertaler

Adriaan van der Hoop jrsz.



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)
plaatwerk / prentenboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De gelaarsde kat, of Hoe de marquis van Carabas een groot en rijk heer werd

(ca. 1860-1870)–Charles Perrault–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige
[pagina 1]
[p. 1]

De gelaarsde Kat of hoe de Marquis van Carabas een groot en rijk heer werd



illustratie

 
Een moolnaar, wanneer 't is geschied
 
En in wat land of stad,
 
Dat weet ik op mijn duimpje niet,
 
Maar die drie zonen had,
 
Liet d' oudsten heel zijn molen na,
 
Den tweeden zoon zijn grauw,
 
Terwijl de kat van hun Papa
 
Den derden komen zou,
 
Een kat, spreekt de overleev'ring waar,
 
Van kloeke leên en Cypersch haar.
[pagina 3]
[p. 3]
 
Poes was een kat van zulk talent,
 
Als schaars die beestjes zijn,
 
Want spraak en schrift was haar bekend,
 
Hebreewsch, Grieksch en Latijn;
 
Toch trok haar Heer een scheeven mond,
 
Om wat hem viel te beurt,
 
Poes zeî: ‘de zaak staat zeer gezond,
 
Kom, daarom niet getreurd!
 
'k Beken, gij zijt zoo arm als Job,
 
Maar ik weet er een middeltje op!
 
 
 
‘Geef me een paar laarzen en niet meer,
 
Gemaakt voor mijn gemak,
 
En schaf mij nog daarbij, Meneer,
 
Een grooten, linnen zak!
 
Al ziet ge me ongeloovig aan,
 
'k Maak rijk u binnen kort!’
 
Aan poesjes wensch wordt nu voldaan,
 
Die, daar ze vroolijk snort,
 
Heur laarzen aantrekt en dan vlug
 
Gaat, met haar reiszak op den rug.
 
 
 
Een knijnenberg ziet Poes, terstond
 
Spreidt zij haar zak op 't gras
 
En doet er in wat voor den mond
 
Dier beestjes smaaklijk was;
 
Dáár sprong een knijntje, wel te moe,
 
En knabbelde aan het kruid,
 
Daarop trok poes de banden toe,
 
En 't diertje was haar buit;
 
Zij ging naar Koning 'k weet niet wien,
 
Om hem dit wildbraad aan te biên.
 


illustratie

[pagina 6]
[p. 6]
 


illustratie

 
Gelijk een knipmes boog ze en zei:
 
‘Vorst, 'k breng u dit present!’
 
De Koning riep: ‘'t is een lamprei,
 
Jufvrouw, maak u bekend!
 
'k Ben gecharmeerd, dat ik u zie,
 
Voelt ge u niet afgemat?
 
Zeg me eens toch: wie zend u hier, wie!’
 
‘Wel, Sire’ antwoordt de kat,
 
‘Dit stuurt Markies van Carabas,
 
't Kome u en aan Mevrouw te pas!’
 
 
 
‘Markies van Carabas, ik ken,
 
Jufvrouw, uw meester niet,
 
Maar zeg, dat 'k hem erkentlijk ben
 
Voor 't boutje, dat hij biedt.
 
Heer kamerheer, zorg dit konijn
 
Wordt naar den eisch gestoofd,
 
Met uien, boter en azijn,
 
Borg blijft gij met uw hoofd!
 
Dat alles goed zij, delicaat,
 
Want ik ben dol op zulk gebraad.’
 
 
 
En dikwijls ging nu poes naar 't veld,
 
Waar zij te loeren lag,
 
Zij wist, de Koning was gesteld
 
Op wildbraad iedren dag;
 
Nu ving ze een haas, dan een patrijs,
 
Zelfs een fazantenhaan,
 
En bood aan 't vorstelijk paleis
 
Hem, als gewoonlijk aan,
 
Terwijl altijd de boodschap was:
 
‘'t Komt van Markies van Carabas!’
[pagina 8]
[p. 8]
 


illustratie

 
Weer klopte zij met luiden klop;
 
De Koning riep: ‘wie daar?’
 
Hij sprong toen van zijn zetel op,
 
En werd de kat gewaar;
 
‘Hoe vaart je Meester wel, Jufvrouw?’
 
Dus vraagt hij heel poliet,
 
De poes zegt: ‘Dankje wel, Miauw!
 
Hij zendt wat gij daar ziet,
 
En wenscht, dat dit patrijzental
 
Uw Majesteit goed smaken zal.
 
 
 
‘Hij weet dat gij van wild veel houdt!’
 
‘Uw Meester is wel goed,
 
Hij heeft gewis een wildrijk woud,
 
Een slot en knechtenstoet.’
 
‘Uw Majesteit heeft groot gelijk,
 
Luidt het antwoord van de poes,
 
Ook is hij mooie paarden rijk
 
En een vergulde koets.’
 
De Koning was van 't wild niet vies,
 
En dacht: een piet is die Markies.
 
 
 
De kat nam afscheid; wel te vree,
 
Klonk 's Konings taal tot haar;
 
‘Uw Meester vraag ik op 't diner,
 
Maar heel, dood familjaar;
 
Ik weet niet of hij stokvisch lust
 
En blomkool met saucijs!’
 
‘Wees daarop, Sire, maar gerust,
 
Dat is zijn lievlingsspijs!’
 
En op een drafje liep de kat
 
Naar 't hutje, waar haar Meester zat.
[pagina 9]
[p. 9]
 
Daar zat hij eenzaam, vol verdriet,
 
En dacht niet aan de poes,
 
Hij vraagt, zoodra hij haar maar ziet:
 
‘Wel wat geeft het voor goeds?’
 
De poes verhaalt van A to Z,
 
Wat zij al heeft gedaan,
 
En zegt: ‘Meneer, gij zijt gered,
 
Zoo gij mij laat begaan;
 
Slechts moed, en, zonder tijdverlies,
 
Maak ik u waarlijk tot Markies.’
 
 
 
‘Top,’ sprak de moolnaarszoon. ‘Ik hoor,’
 
Zeî Poes, ‘straks toert deez' streek
 
De Koning met zijn hofstoet door,
 
Baad u dan in die beek.
 
Het ovrig' zij vertrouwd aan mij!’
 
Men deed, als was gezeid,
 
En, toen de Koning reed voorbij,
 
Schreeuwt poes, en mauwt en schreit:
 
‘Helpt den Markies, helpt mannen ras,
 
Helpt den Markies van Carabas!’
 
 
 
De Koning ziet eens uit 't portier,
 
Door 't angstgegil verrast.
 
En daadlijk krijgt een knecht drie, vier,
 
Om hulp te brengen last,
 
Daar de Markies zich redden laat,
 
IJlt poeslief naar den vorst,
 
Meldt hoe een dief het rijk gewaad
 
Heurs meesters stelen dorst,
 
En, dat hij, als fatsoenlijk man,
 
Zich zóó maar niet vertoonen kan.
 


illustratie

[pagina 11]
[p. 11]
 
‘Breng daadlijk den Markies een kleed,
 
Berekend naar zijn stand!’
 
De Kamerheer is ras gereed,
 
En rijk en elegant,
 
In 't blauw satijn met goud omboord,
 
Stapt in des Konings koets
 
Markies van Carabas, naar 't hoort,
 
Getoiletteerd door poes,
 
Hij had nog nauw zijn groet gedaan,
 
Of stond reeds 's Konings dochter aan.
 
 
 
Men reisde voort den ganschen dag,
 
Toen kwam men in een woud,
 
En toen de kat 't kasteel daar zag,
 
Wat werd poes toen benauwd!
 
Zij zag men was van 't spoor gedwaald,
 
Een reus leefde in dit slot,
 
Die steeds met menschen middagmaalt
 
En alles sloeg kapot,
 
Die leelijk, oud was en heel trotsch,
 
En ieder doodsloeg met zijn knods.
 
 
 
Poes loopt vooruit en vindt den reus,
 
En zegt: ‘Gij zijt zoo knap,
 
Dat ge verandert naar uw keus,
 
Toon mij uw wetenschap;
 
'k Wed dat gij 't niet kunt in een muis,
 
Een reus, zoo groot als gij,
 
Die woont in zoo'n ontzaglijk huis.
 
Nu, toon uw kunsten mij!
 
De reus werd nu een muisje, maar
 
Poes at hem op met huid en haar.
 


illustratie

[pagina 14]
[p. 14]
 


illustratie

 
Nu zei de kat tot knecht en meid,
 
Die ze op het voorplein vond,
 
Maakt op een wonder u bereid,
 
Dat volgen zal terstond!
 
Uw Meester, die een toov'naar was,
 
Nam andre vormen aan,
 
Hij werd Markies van Carabas
 
En zal ras voor u staan,
 
Hij komt in 's Konings rijtuig, ziet!
 
En wil, gij doet, wat ik gebied.’
 
 
 
‘Trekt aan uw beste liverei,
 
En steekt de vlaggen uit,
 
En wacht hem op met feestgeschrei,
 
Als hij komt met zijn bruid!’
 
De kat verzocht den Koning nu:
 
't Is 't eind hier van de reis,
 
Vorst en Vorstin, ik noodig u
 
Te gast in dit paleis,’
 
En in het oor van Carabas
 
Zei zij wat of er gaande was.
 
 
 
Elk boog zich voor de gasten diep,
 
Kok, tuinman en koetsier,
 
Totdat de Koning eind'lijk riep:
 
‘'t Is een goed leven hier.
 
Markies, ik ben hier in mijn schik
 
Gij weet dat ik niet lieg,
 
Maar zeker zijt ge rijk als ik,
 
Als ik mij niet bedrieg.
 
Wel sakkerloot, dat noem ik pracht,
 
'k Had, Jufvrouw poes, dit niet verwacht!’
[pagina 15]
[p. 15]
 
De tafel werd gedekt met spoed,
 
Poes had weer met haar zak
 
Gezorgd voor wild in overvloed;
 
Zij kende 's Konings zwak;
 
Patrijs, snip, korhoen en fazant,
 
Getruffeld naar den aard,
 
(Des reuzen kok was bij de hand)
 
Stond op den disch geschaard,
 
En in den kelder van den reus,
 
Had men van wijnen ruime keus.
 
 
 
De Koning was zoo blij gezind,
 
Dat hij zei op 't dessert:
 
‘'k Geloof dat gij elkaar bemint,
 
't Eens met elkander werdt,
 
Markies, neem gij mijn kind tot vrouw!’
 
De dochter zei geen neen,
 
En d' andren dag ging zij ten trouw
 
In alle staatsie heen,
 
Daar bij den echt van Carabas,
 
Ons poesje bruidjes speelnoot was.
 


illustratie


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken