Der Deughden spiegel.
Vitia castiganda esse virtute
HY doolt seer verre van 't rechte wit, die hem inbeelt dat de Deugd in de uyterlijcke schoonheyt, of inde heerlijcke gestalte des lichaems gelegen zy: Want gelijck de Deugd sich inwendigh vertoont en haer woonplaetse in de ziele behoud, so kanse, door't uyterlijc niet gesien worden. So word dan by gelijckenis dese Spiegel voor gestelt, dat gelijc die selve de uyterlijcke vlacken des lichaems ontdeckt, men oock also de innerlijcke smetten des gemoets aen de Deugd behoort te toetsen. De schoonheyt doet totte deugde niet, evenwel heeft de deugde uyt een schoon lichaem te heerlijcker aensien, en in een mismaeckt man doetse dat veel treffelijcker schijnen. Daerom seyde Diogenes: Jonghman ghy doet seer wel, dat ghy de deughde met de schoonheyt uws lichaems wilt gelijck stellen, want de Nature heeft dickwils, oock in een leelijcke gestalte, een deughdsame en vrome ziele, geplant: Diesgelijckx seyde oock Socrates, (die seer leelijck en mismaeckt was, wanneer hem het selve verweten worde,) Ick soecke door de schoonheyt der Deughde, de vlacke myner mismaecktheyt uyt te wisschen.
Hier op soudemen bequamelijck passen het spreeckwoort Sileni Alcibiadis, 't welck sekere dooskens waren die van buyten een lee-