Bellerophon of Lust tot wiisheit, Gesangh der zeeden, Urania of Hemel-sangh
(1648)–Dirck Pietersz. Pers– Auteursrechtvrij
[pagina 71]
| |
Stemme: d'Engelsche Fortuyn.
CATO spreeckt,
INdien my Godt gaf, in mijn Ouderdom,
Mijn vrye keur, om in de wiegh weerom
Te zijn een Kind, dat na de volle borst
Sijn Moeders janckt, om laven sijne dorst:
2 Ick sou voorwaer sijn hooge gunst versmaen,
Dewijl mijn lamp nu haest is uyt-gegaen,
Mijn loop ge-eynd, soo vind ick geene rust;
Noch heb van nieuws te leven geene lust.
3 Wat voor gemack te doch in 't woeste Rond?
Is niet ons Ziel met alle ramp gewond?
Quelt niet de smert en tegenspoet ons sin?
Al waer dit niet soo heeftet satheyd in.
4 'k Heb geen vermaeck dat ick mijn leven hier
Beweenen souw, met droefheyd en getier:
Of dit het volck en veel geleerde doen,
Ick wil mijn loop recht na de deughde spoen.
5 My rouwde noyt dat ick hier heb geleeft,
Vermidts mijn trouw u Roome niet begeeft:
Want ick heb soo mijn leven overbracht,
Dat ick my niet vergeefs geboren acht.
6 Ich scheyde dan uyt dese leemen hutt',
Niet als de Vreck, die stadigh zit en dutt':
Wy hebben slechts een herbergh, daer een Man,
Een weynigh schuylt, en niet verblijven kan.
7 Vermits Natuyr geen huys, geen burgh of slot,
Voor altijd geeft, noch eenigh overschot:
Wy toeven slechts, terwijlen dat de Dood
Ons eyscht van hier, en uyt dees Kercker stoot.
8 Wel saligh zy, wel saligh zy die dagh!
Wanneer mijn Ziel van hier vertrecken mach:
Wanneer ick koom in mijn vermaeck en vreughd,
En schep in 't Choor der Zielen mijn geneughd.
|
|