Bellerophon of Lust tot wiisheit, Gesangh der zeeden, Urania of Hemel-sangh
(1648)–Dirck Pietersz. Pers– Auteursrechtvrij
Stemme: O schoone Caricle.
| |
[pagina 97]
| |
Al haddy Croesus goud,
Al leydy schoon te baden in den Wijn,
Noch soudy zijn benout,
Als eene die verstickt door groote pijn.
Het water kan geen dorst verslaen,
V drooge brand doet u vergaen.
Ick hou my dan te vreen,
En geef mijn rust niet om een valsche waen:
't Genoegen is alleen
Een schat, een deughd, die altijdt sal bestaen:
Wech loose geld, en vluchtigh goed,
Dat elck soo dier bekoopen moet.
Het goed dat komt en gaet,
Nu klimtet hoogh, dan daeltet na den grond:
Sijn meester het verlaet,
En inden nood hem doodelijcken wond:
En waerom soumen dan sijn scha,
Soo vyerighlijcken volgen na?
Ick slaep en leef gerust:
En neem mijn plicht en handel stadigh acht,
Ick heb mijn vreughd en lust,
En weet dat God my zeghent dagh en nacht:
Wech goed; dat dus den mensch verveelt!
En hem sijn soete ruste steelt.
Wech onvernoeghend mensch!
Hoe schraept, en raept ghy dus na u verderf?
Al krijghdy schoon u wensch,
Soo hebdy slechs de sorge tot u erf:
Ick kies, ick kies een open hert,
En acht geen slaverny of smert.
|
|