Bellerophon of Lust tot wiisheit, Gesangh der zeeden, Urania of Hemel-sangh
(1648)–Dirck Pietersz. Pers– AuteursrechtvrijStemme: O eenigh voedsel van, &c. Of, Kits Almande.
HEbt ghy, o Jeughd: niet langh gesien,
Hoe datmen moet de Wellust vlien?
Ghy jonge Spruytjens van 't soet leven,
Hoe gaet ghy u dus over-geven?
Totte slemp, totte demp, totte lust, totte vreughd,
Totte jacht, totte pracht, totte prael en geneughd,
| |
[pagina 126]
| |
Totte dronck, totte smaed, totte schand,
Tot een Sot, tot een spot, tot een Nar, tot een aep,
Tot een Vyl, tot een Swijn, tot een Leeuw, tot een Schaep,
Als Tyribus in 't land:
En gaet soo dertel heen,
Met wulpsche plompe ze'en:
Wel denckt ghy niet dat de gulde tijden
Van u Lente daer hene glyden?
2 Ghy jaeght en vliecht soo onbedacht,
En hebt op tijd noch leven acht:
In sulck gevaer soo gady rasen,
En ghy swerft als de dertle dwasen:
Over bosch, over veld, over duyn, over strand,
Over bergh, over dal, over hey, over zand.
Door het vyer, door de kou, door het vocht:
Daerje smeert, daerje teert, daerje vischt, daerje vinckt,
Daerje troeft, daerje schroeft, daerje drinckt, daerje klinckt,
Met sulcken vuyl gedrocht,
En in dees wulpsche vlucht,
Past ghy op eer noch tucht,
Ey verschoont de bloem van uwe Jaren!
En wilt d'eed'le siele sparen.
3 Als u vermaeck is ydelheyd,
Ja lichter als de wind die weyd:
V roem is snelder als de dagen,
En soo rasch als de winter-vlagen:
Als een bel, als een bal, als een pijl, als een roock,
Als een bloem, als een blad, als een loof, als een smoock,
Als een ebb', als een stroom, als een vloed:
Als een spoel, als een spil, als een rad, als een snee,
Als een glas, als een ijs, als een schauw', als een zee:
Soo los staet u 't gemoed:
En is alst lichte stof:
Ghy hebt doch gantsch geen lof
Maer Schand en On-eer zijn u kroonen,
Die u leelijck sullen loonen.
4 V loon dat staeter al gereet,
En komt u treffen, eermen 't weet,
Dan voeldy self de zware plagen,
Die ghy, lacy: sult moeten dragen:
| |
[pagina 127]
| |
In u oogh, in u neus, in u oor, in u tongh,
In u hand, in u tand, in u milt, in u longh,
In u blaes, in u nier, in u been:
In u buyck, in u heup, in u maegh, in u knye,
In u net, in u rugg', in u zy, in u dye,
In u Lever, arm, en scheen:
En al de leden door,
Soo kruypt de pyne voor:
Die ghy met u dertele sinnen
Dus hebt na-gejaeght in 't minnen.
5 Wat raet om uyt dees slaverny,
Dit domme wicht te maken vry?
Om dat van 't quade padt te keeren,
En doen treen in den wegh des Heeren?
Door de schrick, door de vrees, door de pijn, door de smert,
Door de roe, door de smaed, door de schand in het hert:
Door de geest, door de wil, door de lust,
Door de boet', door berouw, door genae, door de tucht,
Door de hoop, door de liefd, door 't geloof, door 't gesucht,
Verkrijght het weder rust:
En valt verslagen neer,
En bid dien grooten Heer,
Dat hy sijn slaefs en sondigh leven
Hem genadigh wil vergeven.
|
|