Bellerophon of Lust tot wiisheit, Gesangh der zeeden, Urania of Hemel-sangh
(1648)–Dirck Pietersz. Pers– Auteursrechtvrij
[pagina 160]
| |
Stemme: 101. Psalm. Van Gods goedheyt, &c.
MYn hert ontspringht en singht, der deughd gedachtigh,
De goedigheyt en weldaed Gods almachtigh,
My arme Mensch, aen ziel en lijf geschiet,
Een vrolijck Lied.
2. Want als ick scheen van uwe gunst verstooten,
Soo heb' ick troost self in mijn smert genooten:
Ick dacht o God! al quijnt mijn bangh gemoed,
V troost is soet.
3. Hoe veyligh kan een vroome ziel velusten,
En in de schaduw' van uw' vlercken rusten?
Ghy schenckt ons in, dat wy van uwen Wijn,
Als droncken zijn.
4. Vyt uwe stroom ontspringen alle vlieten,
En uyt u licht, moet yder 't licht genieten,
Ghy breyt u gonst, van die sich tot u wend,
Aen 's Werrels end.
5. Wel aen mijn God! ick wil een vyer ontsteken,
Van danckbaerheyt, en dus inwendigh spreken,
Wat ben ick Heer! dat ghy my arme Kind,
Dus seer bemint?
6. Schoon dat de sond ons mocht den Hemel sluyten,
Dat Vaders hert dat sluyt geen Sondaer buyten,
Die met berouw, sijn heyl en gonst' begeert.
En sich bekeert.
7. Wilt ons dan Heer! door u genae verblijden,
En ons voortaen van alle quaed bevrijden.
Op dat ons ziel en hert, singh uwen lof,
Vol Hemels stof.
8. Op dat wy dus met u vereenight blijven,
Soo laet u Geest in ons gemoed beklijven,
Van eeuw tot eeuw. Verleen ons desen schat,
In Salems Stad.
|
|