Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants
Afbeelding van Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des VerstantsToon afbeelding van titelpagina van Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (14.75 MB)

XML (2.78 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

vertaling
non-fictie/naslagwerken (alg.)
non-fictie/kunstgeschiedenis


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants

(1971)–Dirck Pietersz. Pers–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Vgualita. Gelijckheyt.

Een Vrouwe die mette rechter hand een Weeghschaele hout, en in de slincker een nest met jonge Swaluwen, die de Moeder te eeten geeft.

Door de Weeghschaele wort verstaen de oprechte en waerachtige rechtvaerdigheyt, die een ygelijck geeft, dat hem toebehoort.

Door de Swaluwe in 't nest, als boven, verstonden de Egyptenaers een Man, die aen sijne kinders, in gelijcke deelen, sijne erfnisse uytdeelt, en te gelijck een Prince, die in sijn onderhout van kost, kleederen en eygene gemacklijckheden, niet wil boven andere uytsteken, maer die sich met sijne Burgeren wil gelijck stellen: Even als de Swaluwe doet, die nimmermeer, tweemael, sijne Iongen de spijse toereyckt, aen wien hy dieselve eens heeft uytgedeelt, maer onderhout die op eenderleye maniere.

Van dese gelijckheyt is de Keyser Hadrianus een seer groot lief hebber geweest, die in sijne gemeene spijse de maniere van Homerus wilde hebben onderhouden, als die aen niemant sijne gewoonlijcke spijse liet gebreck hebben. Iae hy bestelde dickwijls, dat op sijne taefel sobere gemeene kost soude worden gestelt, en dat om alle oorsaecke wegh te nemen, aen die geene, diewelcke uyt hovaerdigheyt of anders met hem ter taefel

[pagina 145]
[p. 145]

gingen, ten eynde zy hem niet souden bestraffen, dat de leckerheyt, van monde, in hem soude heerschen. Want hy wist seer wel, dat om de gemoederen der Volckeren metten Prince te vereenigen, niet noodiger was, als met achtbaerheyt en Majesteyt van den Scepter, alle Onderdaenen te verbinden, en yder in de Gelijckheyt, te doen leven. Wetende dat de kracht van sijne natuyre haetelijck, maer gematight zijnde, datse lieflijck was en goedertieren. Oversulx beschickte Phaleas van Carthago, een groot lief hebber van de Gelijckheyt, dat in de Stad, alle de middelen en besittingen aen yder Burger souden gelijck zijn, en dat om den haet en nijd, die onder haer was, wegh te nemen, gelijck Aristotel. in het tweede boeck van sijne staet-regeeringe seyt, alhoewel 't selve op het laeste, soo geheel niet wierde toegestemt: want de eedele en treflijckste Mannen wilden het gemeen ongeval, met het slecht en veracht Volxken, niet gelijck dragen, waerover dickwijls twist en kibbelinge ontstont. Maer soo daer recht wort aengemerckt, waer de rechte Gelijckheyt, wesende het opperste goed van een Stad of Republique, gesocht wort, soo volght nochtans niet, dat, het geene 't welck buyten dese Gelijckheyt gaet, daerom tot schade van de Stad of Gemeene beste soude gedyen. Waer uyt dan geoordeelt wierde, dat een Man, die in volmaecktheyt van Deughde, boven andere, uytstack, door sijne verheventheyt en uytnementheyt de Gemeente soude schadelijck zijn. En oversulx hebben de Griecken, diewelcke Vinders van alle goede Burgerlijcke Wetten geweest zijn, en insonderheyt die van Athenen, wel geweeten dat de geene, die de Republique schaedelijck was, straffe verdiende: Maer iemandt om sijne uytnemende Deughd te straffen, dat was een groote sonde. Derhalven hebben zy een eerlijcke straffe bedacht, om het rechtvaerdigh of onrechtvaerdigh vermoeden, te onderdrucken, 't welck zy van eenigh uytstekent dapper Man hadden, noemende dieselve straffe Ostracismus; gelijck oock, wanneer iemandt sich kende vol van bloed, en van een seer stercke en wackere natuer te zijn, soo speende hy sich wat van de spijse, hebbende voor een gebruyck sich een ader te doen openen, om in dit gebreck niet te geraecken, waer in veele, door te groote wackerheyt van haere kracht, plachten te vervallen: treckende te gelijck uyt Plutarchus, terwijl hy van 't Ostracismus spreeckt, dat dit het Volck als een Medicijne, voor een seeckere gestelde tijd plagh te dienen, verplaetsende buyten de Stad voor den tijd van tien Iaeren, soodanigh Burger, diewelcke boven andere uytbromde, 't zy door eere, Rijckdoom, of grootdunckentheyt, in welcken tijd hy aldaer affienlijck en niet was te lijden, straffende met dese straffe alleene doorluchtige persoonen: Waer by dieselve Schrijver noch seght, dat Hiperbolus een snoode boeve, soeckende met dese Wet en gelijcke boete te straffen, eene van de drie treflijcke Burgeren van Athenen, als Feacus, Nicias en Alcebiades, soo viel de straffe, tegens haer aert, op den kop van desen moet willigen Hiperbolus en op 't ander gemeen en slecht Volxken, om met gelijcke boete gestraft te worden: Maer het gebeurde, dat dese straffe in dese persoonen geschent zijnde, dieselve daer nae geheel wierde wegh genomen. De straffe wierde Ostracismus geheeten, nae een steentjen 't welck Ostracus genaemt was, waer op de Burgeren den naeme teyckenden, van die zy wilden uyt der Stadt gebannen hebben, welcke steen zy daer nae wierpen, op een plaetse van de Merckt, die met tralien was omslooten, waer van het getal al over de ses duysent most wesen, om de stemmen wegh te draegen. Dieselve Schrijver seyt, in 't leven van Alcibiades, dat dese straffe van Ostracismus, niet ingestelt was, om de bedroefde te straffen, maer alleene om de al te groote hooghmoedigheyt van andere te maetigen: en daerom wierde zy met een ander naeme moderatione of tuchtinge genaemt, diewelcke geschiede ter begeerte van de Benijders, die alsdan haere tegenstrijdige in tien Iaeren, voor haere oogen, niet sagen: Door wiens afwesen haere smerte, die door 't dagelijx sien, aenwies, in haer wat wierde verkoelt, die anders booslijck haere gemoederen doorboorde. Aristoteles handelt van dese straffe in 't tweede boeck van sijne Politica, noch breeder, seggende: Waerom van de Steden, daer 't Volck regeerde, de Ostracismus gevonden was: om dat dese Steden de Gelijckheyt in waerden hielden. Derhalven wieder schijnt, door Rijckdoom, of al te veel Vrienden, of om andere te groote Mogentheyt, boven andere uyt te steecken, sal voor seeckere gestelde

[pagina 146]
[p. 146]

tijd uyter Stadt gebamen worden. Alwaer men siet dat hy dit selve toestemt, maer hy stelt geen tijd, verdedigende den Raed van Periander, die hy aen Trasibulus gegeven hadde, van dat hy de verhevenste ayren, soude uyt de andere wegh doen. Dese maniere van straffe, behaeghde Augustus, maetigende dieselve met een ander woord en naeme, gelijck Tacitus seyt in 't III boeck in 't verhael van Sillanus, uyt het geslachte van de Iunii, die met eene van Augustus Nichten overspel bedreven hebbende, daer tegens niet anders dede, dan dat hy hem te verstaen gaf, dat hy aen Sillanus sijne Vriendschap ontseyde: Welcke woorden, van ontsegginge van Vriendschap, Sillanus verstont, dat hem, in seeckere maniere, de ballinghschap wierde toegewesen: en sonder vertreck, soo gingh hy van selve in ballinghschap, waer uyt hy niet wederkeerde, voor dat hy van Tiberius in sijn Vaderland wierde herstelt. Wy souden veele dingen tot ons bewijs konnen voortbrengen, maer om onse reeden kort te maecken, sullen wy besluyten, dat dese Gelijckheyt van een ygelijck wort bemint en omhelst, die oock in de Natuyre selve en in de temperatuyre of gemaetightheydt van des Menschen lichaem, wort aengemerckt, 't welck terwijl het vereenight, en niet ontstelt of oploopende is, door te grooten overvloet van vochtigheden of overtolligheyt van d'een of d'ander, soo blijft het stil en vereenight, en het licchaem behout sich gesont en volmaeckt, en dat door een bescheydene uytdeelinge van 't bloed, dat soo wel aen de naeste als aen die verder afgescheydene deelen, wordt verspreyt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken