Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants
Afbeelding van Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des VerstantsToon afbeelding van titelpagina van Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (14.75 MB)

XML (2.78 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

vertaling
non-fictie/naslagwerken (alg.)
non-fictie/kunstgeschiedenis


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants

(1971)–Dirck Pietersz. Pers–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Misura. De Maete, van den Heere Giov. Zaratini Castellini.

Pierius Valerianus hout het daer voor, dat de Maete is afgebeelt geweest in sekere silvere Medaglie van Cajus Mamilius, die op de weersijde een beeld hadde met een hoed op 't hoofd, en met een riet in de hand, gelijck hy meent, voor wiens voeten een blaffende Hond leyt: 't welck Pierius neemt voor de getrouwigheyt, die de geene behoort te oefnen, die een soo volmaeckt Meesterschap bedient: en 't riet dat in soo veele quasten gedeelt is, neemt hy voor een Peyl-teycken of Maetstock. Maer dit dient gewaerschouwt, dat Pierius hier in groflijck doolt: Want dit beeld is niet op zijn Romeyns gekleet, noch veel min met een riet met quasten, gelijck hier nae sal worden geseyt. Geen Schrijver maeckter gewagh, dat C. Mamilius een Meeter soude geweest zijn, noch min vintmen 't in de opschriften, en in de oude Schrijvers, datmen 't riet voor een Maetstock heeft gebruyckt. Zy gebruyckten wel de Decempeda, dat is een maete van 10 voeten, die van Plinius, Pertica is genaemt, gelijck oock Budaeus daer van wijtlopiger handelt. De oorsaecke van dese doolinge spruyt hier uyt, dat Pierius schijnt verwart te zijn in de letteren, die op de verkeerde sijde staen, alwaer boven den Hond, dese verkorte letteren staen Limetan, die Pierius in twee woorden afdeelt Li. Metan. als Limiten Meetinge: besluytende daer uyt dat hy een Landmeter soude geweest zijn. Maer C. Mamilius Limetanus was geen Landmeeter, maer eene van de drie opsienders van de Munte, met P. Crepuso &c. die in 't Iaer van Romen 714 Burgemeester was, gelijck Fulvius Vrsinus daer over gewach maeckt, &c. En 't schijnt dat Pierius dese Medaglie noyt is ter hand gekomen. Maer C. Mamilius is oock eertijts geweest Tribunus Plebis. En soo kanmen wel klaerlijck sien, dat dese beeldnisse met een korte en beknopte Mantel, een Mutsjen op 't hoofd, een stock in de hand, met den Hond voor de voeten, die den kop om hoogh steeckt en den mond open hout, is Vlysses, die nu twintigh Iaeren gedoolt hebbende, wederom keert, en dat onbekent, onder de kleedinge van eenen beedelaer, met den slippe van den Mantel op 't hoofd, bekent zijnde alleene van zijnen ouden huyshond Argus, tot wiens gedachtenisse C. Mamilius dit beeld had doen uytdrucken, alsoo hy uyt het geslachte van Vlysses was gesproten. Want zy quaemen af van Mamilia de Dochter van Telogonus, dieder was een soone van Vlysses uyt Circe geboren, gelijck verscheyden Schrijvers verhaelen, en daer van oock breeder bewijs wort gedaen.

't Is uyt alle Schrijvers af te nemen, dat de Oude geene hoeden hebben gedragen, maer als die alsoo zijn afgebeelt, sal die geweest zijn als een half Struys ey, gelijck men siet in de beelden van Castor en Pollux, zijnde Laconische Krijghs-Helden. Want die van Laconien gebruyckten die gemeenlijck, gelijck oock die van Thessalien, Parthen, Dacien en Armenien en andere uytheemsche: oock droegen de Persianen, gelijck C. Rhodig: seyt, hoeden. De Romeynen droegense niet tot haere kleedinge, maer wierde hun wel toegelaeten, van den Keyser Caligula, hoeden te hebben, gemaeckt nae de wijse van Thessalien, om in hunne schouwspeelen, den brant der Sonne tegen te staen, gelijck Dion seyt: Een teycken datmen die buyten de schouwplaetsen niet mocht draegen. Alleene tot een beeld van de Vryheyt wierde die gestelt, als men vryheyt aen een slave wilde geven, dan schoor men hem, en stelde een hoed op zijn

[pagina 312]
[p. 312]

hoofd. Maer de Adel droegh die niet te Romen, alhoewel Martialis seyt, het gehoet Romen, Roma pileata. Ick segge gehoet, want in de Saturnische feest- en gastdagen, veranderden de Romeynen haere kleedingen, en setteden een hoed op en deeden haere tabbarden af, en trocken een slecht kleed aen. En dit was voor vijf dagen geoorloft, gelijck Martialis seyt, maer Macrobius seyt, dat het maer een dagh geduyrde, te weten op den 19 December. In dese vijf dagen hebben zy buyten twijfel, den Hoed gedraegen, en voorts anders niet, maer gingen bloots hoofds, of bedeckten 't selve met een slippe van haeren rock, gelijck hier van ontallijcke beelden zijn, maer geene daer onder met een hoed. En A. Turnebus in zijn kladboeck in 't VIII boeck cap. IV, aentreckende het aensien Eustachti over 't I boeck Odyssaea, is van gevoelen, dat de Romeinen, 't gebruyck van bloots hoofds te gaen, van d'oude Griecken hebben aengenomen, alsoo Homerus nergens gewagh maeckt van de Hoeden. En ick weet niet, hoe Pierius wil staende houden, dat de Hoed by de Griecken was gehouden, voor een bewijs van Adel, en datse daerom Vlysses oock droegh, zijnde van Vaderlijcke en Moederlijcke stamme eedel van afkomst. Soo dit waer was, soudemen oock Ajax, Achilles en andere eedele Griecken sien mette Hoeden. Maer hier in moet men Pierius geen geloof toestellen, want hy bewijst het noch uyt Homerus, noch uyt eenigh oud Schrijver. Plinius seyt wel, Nicomachus is de eerste die Vlysses een Hoed heeft opgestelt. Indien de Schilder Nicomachus, die Silla had uytgeschildert, de eerste is, die Vlysses met een Hoed toestelde, soo is 't een teycken, dat hy die, by zijn tijd, niet hadde gedragen. En soo hy die nu in de Medaglie draeght, moetmen weeten, dat dit zijn kleed niet is, maer een versiert, daer in hy uytgedost wort als een Beedelaer: Want soo dat een Eedelmans draght was, soo soumen den Hoed op Vlysses hoofd, als nu, niet hebben gestelt, om dat hy wilde onbekent als een Beedelaer reysen. Dat hy dan met een Hoed sal gestelt zijn, heeft C. Mamilius gedaen, nae de maniere van de Romeynen, die 't geoorloft was, op de reyse een Hoed te draegen. Tarquinius Priscus gingh, aleer hy Koningh was, door Romen, daer een Adelaer hem den Hoed aflichte. Een ander Adelaer deede van gelijcken aen Diadumenus, den soone van den Keyser Macrinus, terwijl hy in 't veld wandelde. In de steeden gebruyckten de Romeynen dieselve niet: waer van oock Lipsius in zijne Saturnalia handelt. Voor soo veel de twijflinge belangt, die eenige te bert brengen, datmen 't hoofd sal ontdecken om een ander eere te bewijsen, als onder andere Seneca, Salustius en Plutarchus, die onder haere wetten van de Staetbestieringe, en in 't leven van Pompejus, dit mede stellen, spreeckende van de eere, die Silla aen Pompejus deede, dat hy, alhoewel hy noch jonck was, sich oplichtede en 't hoofd ontdeckte: Hier op is te antwoorden, dat wanneer een Burger, binnen Romen was, soo ontdeckte hy 't hoofd door de slippe van zijn kleet, maer soo hy op de reise was, lichtede hy den Hoed. Dese hoeden zijn by Iul. Capitolinus Cucullio genaemt, diese oock by nachte droegen, gelijck hy in 't leven van den Keyser Verus verhaelt: Dese om de snoode stucken van Caligula en Nero nae te volgen, wandelde 's nachts met een Hoed, door alle kuffen en openbaere hoerhuysen, alwaer hy sich onbekendt tusschen menghde, en socht alleene twist en krackeel te rocknen, jae somtijts wierde hy oock ontdeckt, soo dat hy oock met beschaemde kaecken weder-keerde. En dese Hoeden wierden des nachts by de hoerejaegers gedraegen. Iuvenalis lastert in zijn VI Schimpdicht Messalina, de ontuchtige Vrouwe van den Keyser Claudius, diewelcke, als haer Man in slaep was, ginghse des nachts nae buyten, met een Hoed op 't hoofd. En voorts isset bewijslijck en klaer datmen geene Hoeden buyten de Schouwspeelen, buyten de Saturnus feesten, buyten de reysen, maer alleene by nachte, heeft gedragen, en daerom paste die oock niet aen Cajus Mamilius een eedel Romeyn. Het korte en beknopte kleed komt geensins van de eedle Romeynen, elck weet datse met tabbaerden gingen: maer de weersijde van dese Medaglie, vertoont een arm Bedelaer, gekleet met slecht en grof laecken, een bedelsack op de syde, met een stock in de hand, om op te leunen, gelijck hem Homerus in 't lange afmaelt. En de Hond kan oock in dese Medaglie voor de getrouwigheyt niet werden genomen. Want als de oude Huyshond Argus, Vlysses sagh, rechtede hy sich terstont op, en kende Vlysses, en we-

[pagina 313]
[p. 313]

pelsteertende leyde hy de ooren in den neck. Soo is dan dit beeld niet Cajus Mamilius de Landmeeter, maer Vlysses in de kleedinge van een arm Man. Oock soo hout hy oock geen riet in de hand, dat afgeteyckent is, om daer mede te meeten, maer een stock, om daer op te leunen. Ten vierden neemt Pierius het beeld van Mercurius voor de eendracht, dieder behoort te volgen nae de bepaelinge van de Maete; waer in hy oock doolt. Want hier is Mercurius uytgedruckt, voor een beeld van de Welsprekentheyt en Wijsheyt van Vlysses, die hem Mercurius als zijn beschermer hadde mede gegeven, gelijck Homerus singht in X Odyssea, tegen de betoveringen van Circe, door het kruydjen Moli, dat swaerlijck was te plucken. Welck kruyd een Hieroglyphisch beeld is van de Wijsheyt en Welsprekentheyt, die swaerlijck van den Menschen wort verkregen. Waer door oock Vlysses kost tegenstant doen aen de betoveringe van Circe, dat is aen de Wellusten en aen de sinnen, en dat door de gaeve van Mercurius, zijnde een gaeve van de Welsprekentheyt en Wijsheyt. En ten dien aensien is Mercurius in dese Medaglie uytgedruckt, doch niet tot een beeld van Eendracht, dieder nae de Meetinge volght. Zijnde dan dese dolinge in Pierius, sullen wy een ander beschrijvinge van de Maete, toestellen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken