Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants
Afbeelding van Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des VerstantsToon afbeelding van titelpagina van Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (14.75 MB)

XML (2.78 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

vertaling
non-fictie/naslagwerken (alg.)
non-fictie/kunstgeschiedenis


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants

(1971)–Dirck Pietersz. Pers–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Instinto Naturale. Natuyrlijcke Instortinge.

Een naeckt Iongelingh die 't aengesicht bedeckt is, stellende sich schrap om te loopen, houdende in de rechter hand een Sonnebloem, en op de aerde staet een Weselken, dat met geweld in den mond van een Padde soeckt te loopen, die den beck heeft opgespart.

Iongh wort hy geschildert, om dat de Instortinge nimmermeer verout, maer blijft altijd in zijn kracht en bloeyen.

Hy bedeckt het gesichte, want de oorsake van de Natuyrlijcke Instortinge, is niet bewijslijck noch openbaer, gelijck wel andere natuyrlijcke dingen: en naulijx kanmen daer toe eenige bewijslijcke redenen voortbrengen, gelijck veele Philosophen verklaren, als mede Averroes in 't VII b. van zijne Physica, Avicenna in 't IV deel van de Dieren, en Fernelius Ambianus in de verborgene oorsaecken der dingen in 't 2 b. en Galenus in 't 5 b. van de simple medicament. XVI c. en XI boeck tegen Pelops zijnen Meester: En in 't boeck van 't gebruyk der uytblasinge, berispt hy Crasistratum, die al te nieuwsgierigh was, om de oorsaken van alle dingen te doorsnuffelen, wesende in der waerheyt de eerste oorsake van dese Instortinge, de eygene forme of gedaente van 't dingh selve. Waer over Fernelius op de aengetogene plaetse seyt, de Natuyre bedeckt veele dingen met een heylige inwicklinge, en 't is niet betaemlijck, dat een sterflijck Mensch alle dingen soude bekent zijn. Over veele moetmen sich verwonderen, en veele moetmen eerwaerdigh eeren, jae men moet niet ondersoecken wat naest aen de verborgene dingen is. Iae 't geene wy onder de handen hebben, is ons naulijx geoorloft te weten: soo verre is de tegenwoordigheyt van 't waerachtige, van ons afgescheyden. En Aristoteles vergelijckt ons verstand by de Sonne en by den sin van 't gesichte. Want gelijck 't oogh het licht van de Sonne niet kan doorsien, alsoo kan ons verstand al de geheymnissen van de natuyre niet begrijpen, 't welck dingen zijn dieder hangen van de eerste form, en zijn also van God geschapen, dat hy die op een oogenblick over al in stort, na 't seggen van dien Comedyschrijver, Iovis omnia plena, dat is, God vervult alles.

Naeckt is hy gestelt, om dat de natuyrlijcke instortinge werckt door middel van haer eygen gedaente, niet zijnde onderstut van eenige sichtlijcke hoedanigheyt, noch van eenige uytwendige konst.

't Gebaer om te loopen, bediet de neyginge en beweginge die hy in sich selve heeft, sonder middel van andere, diewelcke snellijck en sonder eenige verhinderinge werckt. Waer uyt men siet dat eenige genegen zijn om andere te beminnen of te haeten, wel of qualijk te doen: en oock so sietmen dickwils in eenige, die, hoewel zy middelen en rijckdommen hebben, nochtans dievery en andere schandelijcke stucken begaen. Doch dit zy geseyt sonder den vryen wille te verkorten.

Door de Sonnebloem, in de rechter hand, wort vertoont, de Natuyrlijcke Instortinge die die bloeme heeft om de Sonne te volgen, alhoewel daer meer planten zijn die dieselve werckinge doen, als de Populier, de Olijve, de Willige, de bloeme van Cicorie, de Lupinen en andere, die dit alles hebben, door een Natuyrlijcke Instortinge. En dit geschiet niet alleen in de planten, maer oock in de Dieren en steenen. En daerom isser een Padde met een opgesparde mond gestelt, met een Weselken, om dat dit Dier soodaenigen inwendigen treck, en soodaenigen eygenschap van zijne forme of gedaente heeft, dat het door een ver-

[pagina 349]
[p. 349]

borgen kracht het Weselken tot sich treckt, gelijck de Seylsteen het yser, en de amber het stroo: welcke aentreckinge geschiedt door 't middel van soodaenige gedaenten of specien, die van de eerste form voortkomen, en vermenichvuldigen sich in de locht tot datse nederdaelen, en de aentreckinge doen. Laet ons een voordaed nemen van 't licht, 't welck sich in de locht vermeerdert en alle dingen helder en klaer maeckt: wesende dit een kracht van de forme der Sonne: waer uyt wy sien dat de Sonne schijnende op eenigh ding dat geverwt en doorschijnende is, als het glas, oock de gedaenten van de verwen sal vermenighvuldigen: sulx dat ons alle dingen sullen duncken te wesen als de verwe van 't glas; alsoo gaet het oock in de lichaemlijcke sinnen. Laet ons daerom sien, hoe de gedaenten van 't sichtlijck ontwerp, sich door 't gesicht vermeeren tottet oogh toe, en hier door wort het gesicht gemaeckt. In 't Gehoor soo vermeerderen sich de gedaenten van 't geluyt, tot het sensorium of totte sinplaets toe: en alsoo wort het gehoor gemaeckt, gelijck Aristoteles verhaelt. Daer is geen ander verschil of dese gedaenten zijn de geseyde sinnen, en dieselve zijn door een verborgen kracht, alleene het verstand wederom onderworpen. Maer alhoewel sich dese gedaenten van de eerste vorm totte saecke, die getrocken wort, vermeerderen en verspreyden, soo is dit nochtans niet genoegh: Maer het is noodig dat in een sake die getrocken wort, een sekere bequaemheyt tot dese beweginge zy, die een verborgen, of om soo te seggen, een passive of lijdlijcke hoedanigheyt hebbe, door de welcke dieselve getrocken wort, gelijck in 't voorstel is uytgedruckt.

De Padde heeft een verborgen hoedaenigheyt die in de eerste vorm gegrond is, te weten in de active of wercklijcke maniere, om het Weselken tot sich te trecken, en dat door het middel van de bovengeseyde hoedanigheden: En 't Weseltjen heeft wederom de bequaemheyt en verborgen hoedaenigheyt in de passive, dat is in de lijdelijcke maniere om van de Padde getrocken te worden, gelijck 't selve mede in den seylsteen en amber geschiet. Daerom seyt Galenus, Daer kan geen dingh wercken, sonder de bequaemheyt des geenen daer het aen werckt. Indien dit alsoo niet waere, soo soude moeten volgen dat de Padde niet alleene het Weselken, maer oock andere dingen tot sich trock: En soo soude oock de zeylsteen meer andere dingen tot sich trecken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken