Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants
Afbeelding van Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des VerstantsToon afbeelding van titelpagina van Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (14.75 MB)

XML (2.78 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

vertaling
non-fictie/naslagwerken (alg.)
non-fictie/kunstgeschiedenis


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants

(1971)–Dirck Pietersz. Pers–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Sterilita. Onvruchtbaerheyt.

Een Vrouwe met Apium gekroont in gewickelt met het kruyd Climene, sittende op een Muyleesel, houdende met de rechter hand te gelijck den toom en een willigen tack, mette slincker een schael met wijn, waerin is een Visch Triglia geheeten.

Gelijck de Vruchtbaerheyt een gelucksalicheyt is, die geneughte en blijdschap aenbrengt, also is de onvruchtbaerheyt een ongelucksalicheyt, die moeylijckheyt en droefheyt aenbrengt, 't welck klaerlijck ontdeckt wort in Sara, de Huysvrouwe van Abraham, in Anna de Huysvrouwe van Elcana, in Elisabet de Huysvrouwe van Zacharias; en hoe rijcker en treflijcker een Man is, te grooter is de droefheyt over de onvruchtbaerheyt van zijn Medegesellinne, hebbende van sich sel-

[pagina 372]
[p. 372]

ve, en uyt zijn bloed, geene erfgenaemen tot zijne goederen. 't Is een moeylijcke saecke, seyt Menander, dat een rijck Man geen erfgenaemen heeft. Waerover Euripides evenwel twijfelt; seggende, ick stae verbaest en kan niet oordeelen of het beeter zy datmen kinderen heeft, of datmen onvruchtbaer is. Ick sie wel dat die gene, die geene kinderen hebben, wel ellendigh zijn, maer die nu al kinderen hebben, die sie ick daerom niet te geluckiger. Want soo zy deugh-nieten zijn, soo is 't voorwaer de uyterste ellende: en wederom soo zy al deughdelijck zijn, met hoe veele swaricheeden drucken zy noch de ouderen, want altijd vreesen zy dat haer yets sorghlijcks sal overkomen. Niet te min soo isset veel beter kinderen, als geene te hebben; want daer is voorwaer noit soo quaeden Soone, die niet eenige vertroostinge aen zijn Vader doen soude; want de Vader draegt evenwel liefde tot zijnen Soone, al siet hy, dat hy niet van de beste slach is, en soo hy eenige gebreken in hem speurt, soo hoopt hy datse metter tijd sullen veranderen, en hy heeft vermaeck in hem op te helpen en goeden raed en Vaderlijcke onderwijsingen te doen. Iae de Vaderlijcke Liefde is, in veele, soo groot, datse als verblint zijnde, de gebreken van hare kinderen, niet konnen sien; en soo zy dieselve al sien, soo bedecken zy die by de Menschen, ja mogen niet hooren, datmen qualijck daer van spreeckt. Want soo een Vader een Soone heeft die scheel siet, hy sal seggen, dat hy een vriendlijck en lodderlijck gesichte heeft. Gelijck de Poeeten seggen, dat Venus een uytnemend klein Soontjen hadde, dat zy Kiexken noemde, en alsoo hy krom en manck was, soo noemde zy hem groot-voet. Gelijck oock Horatius mede in zijn III Schimpdicht van 't eerste boeck segt:

 
Gelijck een wijse Vader doet,
 
Die zijne kinders gaet te moet,
 
Soo suldy oock der Vrienden feyl,
 
Bedecken, en niet maecken veyl.
 
De Vaeder noemt de grinseback,
 
Mijn lodder-soete-Kackerlac:
 
Een Popjen, hy een Kiexken heet:
 
Aen scheel of bult siet hy geen leet:
 
Of gaet hy krom of scheef van gangh,
 
Hy segt zijn voetjens zijn wat langh.

En overmits de Liefde van de kinderen blind is, soo verblijd sich nochtans de Vaeder en Moeder over haeren Soone, al-hoewel hy wrack of scheel is, gelijck de Vrijer zijn Vrijster doet, alhoewel zy leelijck is. Alsoo bedriegen oock de gebreecken der kinderen haere ouderen, die, hoewel zy leelick zijn, haer nochtans schoon duncken te wesen, en hoewel zy Boeven en Deughnieten zijn, soo schijnen zy haer deughdelijck en dapper te zijn. Want gelijck mijn Moeder segt, soude ick Pollux wel overwinnen. Sulcks dat de Vaederlijcke Liefde doet, dat zy haer verblijden over een Soone hoewel hy quaed is. Maer het genoegen van goede kinderen te hebben, gaet de vreese te boven, van die daer geen quaed van hebben te lijden. Daerom is 't beter kinderen te hebben, 't zy datse goed of quaed zijn, als de onvruchtbaerheyt is, diewelcke nimmermeer vrolijckheyt aenbrengt, maer een smerte en een gestadige begeerte om die selve te hebben. Het Apium heeft gekrulde blaeders, en daerom seytmen tot een spreeckwoord, van de Oude, datse zijn gekrulder als 't Apium, waerover wy oock de Onvruchtbaerheyt daermede hebben gekroont, want by de steel van het Apium wassen eenige wormkens, diewelcke gegeten zijnde, soo maeckense soo wel de Mannen als Vrouwen onvruchtbaer. Het kruyd Climene isser onder gevlochten, dat de Weegbreen blaeders gelijck is, 't welck, gelijck Plinius seyt, gedronken zijnde veele gebreken geneest, maer terwijl het geneest, maeckt het den Mannen onvruchtbaer.

Zy sit op een Muyle, want een onvruchtbare Vrouwe heeft dieselve aert van een Muyle, als die uyter Natuyre onvruchtbaer is. Alle Muyleesels zijn onvruchtbaer, de oorsaecke daer van is niet wel verstaen van Empedocles, en Democritus: dese schrijft het toe het verdorven waeter in het lijf van den Muyle, d'ander seytet te wesen de vermenginge van het dicke saet des eenen, en des anderen sachte geboort leeden: alhoewel daer een andere reeden van Empedocles, door Plutarchus wort voorgestelt, dat voor soo veel de Muyl een aengebooren nauwe Natuyre heeft in 't lichaem, soo kanse de geboorte niet ontfangen. Doch Aristoteles neemt sodanigen reeden niet aen, maer schrijft de Onvruchtbaerheyt van de Muylen de koudigheyt van haeren Voortteelder toe. Want de Eesel soo wel als de Merry zijn van kouder Natuyre, van de welcke de Muyle gebooren zijnde, behout de koudicheyt van beyde die-

[pagina 373]
[p. 373]

ren. Plinius seyt, datmen waergenomen heeft, dat Dieren van tweederley slagh gebooren, een derde slagh voort-brengen, die haere voortteelders niet gelijck zijn, en die alsoo geboren worden, die teelen niet voort, en dat selve geschiedt oock in alle slagh van Dieren: en dat derhalven de Muylen oock niet baeren: Maer datse niet te min somtijts gebaert hebben, dat is in plaets van een wonder gehouden. Iulius Obsequens stelt in zijne Wonderwercken, datter een Muyle in 't Burgemeesterschap van C. Valerius en Herennius, 665 Iaer, nae d'opbouwinge van Romen, in Puglia gebaert heeft. Maer het is een ongewoone saecke: Want als men een dingh wil invoeren, daer niet van sal vallen, soo seytmen, als de Muyle sal hebben gebaert. 't Welck oock geseyt was van eene van Babilonien, aen Darius Koningh van Persien, wanneer de Persianen 't selve belegert hadden, seggende: Wat doedy hier, o ghy Persianen! vertreckt doch, want dan suldy de Stadt krijgen, als de Muyl-Eesels baeren. 't Gebeurde niet lange daer nae, dat een Muyl-Eesel van Zopirus, die een seer groot vriend van Darius was, baerde: Waer over hy moed kreegh om Babilonien te winnen, en hy nam oock het selve in. Daer is oock een spreeckwoort in Suetonius Tranquillus in 't leven van Galba, wanneer zijn groot-vader offerhande deede, datter een Adelaer quam, diewelcke hem het ingewand van den offer uyte handen nam, vliegende daer mede op een vruchtdragenden eycke-boom: Waer uyt voorseyt wierde, dat zijn afkomst, metter tijd, het Keyserrijck soude verkrijgen. Waer op hy antwoorde: Als de Muyle sal baeren. Theophrastus seyt dat in Capadocia of Arcadien de Muylen baeren. Maer de Eesels van dat Land, zijn van een ander slagh, zijnde slechts onse Muyl-Eesels gelijck, wesende geen oprechte Muylen. Alsoo dat de Muyl-Eesels, als onvruchtbaer, voor een beeld van de onvruchtbaerheyt genomen werden.

De Salix of Willige, in de slincker hand, dient oock tot een beeld van de Onvruchtbaerheyt, alhoewel eenige houden, datse dient tot d'Onvruchtbaerheyt van de Vrouwen. En dese plaetse Plinii in 't XVI boeck XXVI cap. seer qualijck verstaende, seggen zy, dat het saet van de Willigen een Medicijne is tegen d'onvruchtbaerheyt. In welcke plaetse hy niet anders wil seggen, dan dat de Willige is een middel totte onvruchtbaerheyt der Vrouwen: Men vind veele, diewelcke kinderen genoegh hebbende, en om niet al te seer daer in te vervallen, 't selve gebruyckten, om hare Vrouwen onvruchtbaer te maecken, gelijck als de Meyskens en Weduwen plachten te doen, om niet swanger bevonden te worden; een snood stuck, dat niet alleen by den Christenen, maer oock by den Heydenen is vervloeckt geweest. Waer over de Griexsche Musonius seyt, dat het den Vrouwen verboden, en oock straffe voorgestelt was, datse geen Medicine noch andere dingen mochten gebruycken, om de geboorte te beschadigen: Dieshalven hebben zy op de veelheyt der kinderen belooningen, en op de onvruchtbaerheyt straffe gestelt. Dat de Willige onvruchtbaerheydt aenbrenght, getuyght Dioscorides klaerlijck, seggende dat hare blaederen, haer saet, schelle en sap, een t'saemen-treckende kracht hebben: de blaeders gewreven en alleen met waeter gedroncken, maecken de Vrouwen onvruchtbaer, en niet alleen den Vrouwen, maer oock den Mannen, gelijck 't selve Isidorus verhaelt. Want de Willige, wort geheeten Willige, om datse willigh wast, wiens saedt, men seyt, van die aert te wesen, dat, wie datselve drinckt, geen kinderen krijght, maer maeckt oock den Vrouwen onvruchtbaer.

De Triglia in de slincker hand, in een schaele met Wijn, wort gehouden, dat oock een teycken van de onvruchtbaerheyt is. Athanaeus verhaelt vreemde dingen van dese Triglia, seggende door 't aensien van Plato in zijne Phaon, dat het een kuysche en suyvre Visch is, en daerom is zy oock Diana toegeheyligt. Alhoewel Egesander van Delphos seyt, datse in het feest van Diana haer wierde vereert, want zy vervolght en dood de venijnige en doodlijcke Zee-Haes: doende sulx totte behoudenisse van den Man, aen de Goddinne van de Iaght, daer dese Iagerinne haer vereert wordt. Maer Apollodorus wil, dat, vermits Diana onder de naem van Hecate een drievormige Goddinne, geseyt wierde, oock de Triglia, door de gelijcknisse van dien naem, haer geoffert wierde: Waer over oock te Athenen een plaetse was Triglia genaemt, want aldaer was het beeld Hecate Triglantma geheeten, waer van de Poët Heraclitus oock sprack. Welcke Visch oock van de Latijnsche Poëten Barbatus Mullus wierde genaemt. En soo is

[pagina 374]
[p. 374]

hy oock geheeten van Sophronius de Grieck. Maer wy nemen die niet tot een beeld van de onvruchtbaerheyt, als een Visch, die van wegen haere eerbaere onthoudentheyt, de kuysche Diana is toegewijt. Maer om dat wanneer een Man van den Wijn drinckt, waer in dese Triglia is gesmoort, soo sal hy onmachtigh zijn in de Minnelusten, en soo een Vrouwe daer van drinckt, soo salse als een onvruchtbaere niet ontfangen. 't Welck Athanaeus, door 't aensien van Terpsicles oock bevestight, seggende, de Wijn waer in de Mullus gesmoort is, soo de Man daer van drinckt, soo sal hy onbequaem zijn totte Minnelust, en een Vrouwe sal niet ontfangen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken