Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants
Afbeelding van Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des VerstantsToon afbeelding van titelpagina van Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (14.75 MB)

XML (2.78 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

vertaling
non-fictie/naslagwerken (alg.)
non-fictie/kunstgeschiedenis


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Cesare Ripa's Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants

(1971)–Dirck Pietersz. Pers–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Prosperita della Vita. Voorspoet des levens, van den Heere Giov. Zaratino Castellini.



illustratie

Een Vrouwe die rijcklijck gekleet is, hebbende in d'eene hand den Hooren van Hercules vol geld, in d'ander een eycken tack met blaeders en eykels, doch soo groot datmen de eyckels gemacklijck sien kan, om 't hoofd salse een krans van swarte Violetten hebben, daer geene taxkens aen zijn, maer totte wortel toe, vol blaeders.

Ick weet dat eenige, om 't beeld van de voorspoet des levens uyt te drucken, een Kraeye afmaelden en dat om geen ander

[pagina 566]
[p. 566]

oorsaecke, dan om dat hy lange leeft. Maer om de waerheyt te seggen, soo is die wel een beeld van het lange leven, maer niet van de voorspoet desselven, om dat veele Menschen wel een langh, maer geen voorspoedigh leven hebben. Want veele oude lieden worden seer gebrecklijck gequelt met lammigheyt, jicht in handen en voeten, en boven dat noch met malligheyt. Ick kan het leven van Cajus Mecaenas niet voorspoedigh noemen, om dat hy gestaedigh mette koortse geplaeght was, en hy koste in zijne laeste drie Iaeren, niet een ure slaepen. Wat voorspoedigh leven hadde de Philosooph Heraclitus, die altijd aen de Waetersucht kranck lagh? En de Poeet Ennius, diewelcke door alle zijne leeden pijnlijck was? En wat voorspoet hadde de Poeet Sidonius, om langh te leven en oud te worden, die alle Iaeren op den dagh van zijn geboorte, de koortse kreegh? waer door hy oock ten laesten is t'onder gebracht. Soo datmen in der waerheyt haer leven, hoewel het rijp en langh was, niet voorspoedigh magh noemen, alhoewel andere daer en tegen, een korte tijd, voorspoedigh hebben geleeft, gelijck Alexander Magnus, Marcellus Nepos, en de aengenomene Soone van Augustus, als mede andere, die jongh, in voorspoet, zijn gestorven. En daerom zijnse ook niet geheel voorspoedigh te achten, om dat haer leven soo kort was: want tot het voorspoedige leven, loopen veele dingen, die soo wel totte welvaert des lichaems, als totte goederen van de fortuyne behooren. Daerom wort vereischt langheyt des levens, gesontheyt en goede middelen om 't leven wel te onderhouden: is 't niet in overvloet, soo is 't ten minsten in noodruft, want iemant kan sich seer wel vernoegen, die soo veele heeft dat hy genoegh heeft. Waer over Horatius seer wel seyt in 't beginsel van zijne brieven:

 
Dit is voorwaer geen arrem Man,
 
Die kleyntjes sich behelpen kan.

De middelen vertoonen wy door 't rijcklijcke kleed, en door den hooren van Hercules, die in 't gemeen den hooren der Rijckdommen, nae Amalthea, geheeten wort. Men schildert gemeenlijck dieselve vol vruchten, maer wy volgen Palephatus, diewelcke verhaelt, dat Hercules in 't kasteel van Tespis in Boetia, dickwijls ter herberge lagh by een braeve Vrouwe Amalthea geheeten, die haer geld in een Bussels hoorn bewaerde, waer over zijne Mackers, op de reyse seyden, dat Hercules het hoorn van Amalthea hadde, waer uyt hy soo veele nam, als hy noodigh hadde. 't Welck Iola, de Neef van Amalthea, siende, dat het hoorn soo ledigh wierde, om Hercules daer uyt te onderhouden, datselve langer niet koste verdraegen. Andere willen dat Amalthea een rijck oud Wijf was, diewelcke haer geld, dat zy uyt de kramerie ontfingh, in den hooren opstapelde, 't welck van Hercules wegh gestolen zijnde, hy daer van seer heerlijck leefde. Waer uyt een spreekwoord quam, dat Hercules uyt het hoorn van Amalthea, al 't geluck ontfingh. Waer uyt, door schertserye, van den Poeet Philemon geseyt is, dat het hooren van Amalthea en van de Rijkdommen, niet anders is, als veel gelds te hebben. Daerom is het oock vol geld gemaelt, tot een beeld van den Rijckdom, diewelcke daer toe dient, om 't leven voorspoedelijck te onderhouden, om dat iemand geen goed hebbende, om rijcklijck van te leven, hoe gesont en wel gestelt hy zy, daerom niet kan geseyt worden voorspoedigh te zijn. Alsoo leeft oock die geene niet voorspoedigh, die hoe rijck hy oock zy, nochtans niet gesont is: sulx dat de voorspoet des levens niet toe laet, dat iemant belaeden zy met behoeftigheyt, noch met eenigh ander quaed. De goede welgesteltheyt in dese voorspoet, zijn de uytwendige goederen, maer de inwendige zijn de gesontheyt, die aldermeest te wegen is: want de gesontheyt is de grootste schat, diemen soude konnen wenschen. Pirrus de Koningh der Epiroten, bad God niet om aen-was van Heerschappie, noch van Rijckdom, maer alleen om gesontheyt, want alsser gesontheyt is, seyt Cel. Rhodiginus, soo schijnen alle dingen voorspoediger te gaen. En Horatius schrijft tot Iccium: Soo de buyck, de sijden en de voeten wel vaeren en gesont zijn, soo konnen de Koninghlijcke schatten niet heerlijckers geven. Wat smaeck heeftmen doch van de Rijckdommen, soo men niet gesont is? Dese Besitter moet wel vaeren, seyt dieselve Poeet, tot Lollium en tot Torquatum, want:

 
Waer toe Fortuyn, met haer gejagh,
 
Als ick 't goed niet gebruycken magh?

Waer toe dient my dan de Fortuyne en de Rijckdommen, soo 't my niet is geoorloft, die te gebruycken?

Soo past het dan wel, dat die diselve ge-

[pagina 567]
[p. 567]

bruyckt, gesont zy, soo wel aen lichaem als aen ziele. En dat hy sich door de begeerlijckheyt niet late ontroeren, als door gramschap, vreese, hoope, vrolijckheyt, smerte, of van wat hertztochten het zijn, 't zy bewegingen of ontsteltenissen des gemoeds: en gelijck Horatius, aen dienselven Lollium daer by voeght, Wat baet die geene, seyt hy, die altijd meer begeert, of die altijd vreest, huys of schatten? jae even alleens als de leepoogh een schoone schilderie, of als eene die 't podagra of voeteuvel heeft, de stovingen. En dit is 't geene Iuvenalis in zijn X Schimpdicht heeft willen invoeren:

 
Bid God, tot aller tijd, in handel en bedrijf,
 
Om een gesonde ziel in u gesonde lijf.

Wy sullen God bidden dat hy ons een gesonde ziele in een gesont lichaem wil verleenen, want door de ontsteltheyt des gemoeds, en door de swackheit, als mede door de verstoorenissen en quellingen der ziele, wort het lichaem ongesont, die ons het voorspoedige leven wegh nemen.

De Eycken tronck, als voor geseyt is, vertoont ons de voorspoet, voor soo veel de gesontheyt en 't lange leven aengaet: Want de Eykeboom, die een hart en onbederflijck houd heeft, en dat veele eeuwen geduyrt, wort voor een beeld van sterckheyt gehouden, en de dappere stercke Mannen, worden geseyt robusti, van robur of van de eycke. En Festus seyt, Robum komt van Rubro en van roode verwe, waer van oock de stoffe, die veele aederen van die verwe heeft, genaemt is Robur. Hier van worden de welgestelde Mannen, en die hoogh van verwe zijn, Robusti genaemt. En daerom voerde Hercules, die robust en sterck was, een kodse van Eycken houd. Zy is oock een beeld van geduyrigheyt en van een langh leven, want de Eykeboom leeft lange, en in haere laeste Iaeren verlanghtse haer leven, soo men die voor eenige tijd in d'aerde begraeft, en met waeter besprenght. En daerom voorseyden de Wichlaers of Priesters aen den Grootvaeder van Galba, als wanneer de Adelaer hem de ingewanden van de offerhande uyter hand nam, en daer mede op een Eycken boom vloogh, dat de hooghste Regieringe, metter tijd, op zijn geslacht en naekomelingen, doch langhsaem, soude komen, gelijck het oock naemaels gebeurde.

De krans van swarte Violen bediet een langh voorspoedigh leven, want soodanige Violen bloeyen altijt, en brengen gestadigh bloemen voort, al hebben die oock geene blaeders, gelijck Theophrastus seyt in 't VI boeck van de planten, alsoo kan oock eener, die in voorspoet leeft, tot allen tijden 't hoofd op steken, niet om bloemen voort te brengen, maer vruchten van eerlijcke werckingen, soo hy dieselve maer wel bewaert en onderhoud, gelijck het behoort, en dat hy, door het ongeregelt misbruyck, zijne voorspoet des levens, niet schende noch quetse.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken