Dr. Schaepman. Deel 2
(1916)–Jules Persyn– Auteursrecht onbekendjuli 1870-juli 1880
XCVI.
| |
[pagina 587]
| |
het Katholijk Meierijsch Memorieboek van A. van Gils’. In 1870 en volgende jaren gaf L.H.C. Schutjes iets beters en volledigers nog: ‘Kerkelijke Geschiedenis van het bisdom 's Hertogenbosch.’ Dezelfde arbeid, een werk in vier deelen, was door J.B. Krüger verricht voor Breda: ‘Kerkelijke Geschiedenis voor het bisdom van Breda (met inbegrip van het Bisdom en der stad als verblijfplaats der toenmalige bisschoppen); mitsgaders van de vierde en vijfde districten van Zeeland, welke een bestanddeel van het huidige Bisdom van Breda vormen’. Te Roermond, sedert 1870, was het werk in handen gegeven van priester J.J. Habets, sinds 1863 voorzitter van het Limburgsch Genootschap voor Geschiedenis en Oudheidkunde. Na tal van kleine monografieën voltooide hij in '77 zijn degelijken arbeid: ‘De Geschiedenis van het tegenwoordig bisdom Roermond en van de bisdommen die het in deze gewesten zijn voorgegaan’, twee deelen, waarbij in 1892 nog een derde kwam. Op Utrechtschen en Haarlemschen bodem had de storm der Hervorming zoozeer gewoed, dat men daar vooreerst de verstrooide en bedolven bouwsteenen alle moest samenzoeken. Men zou dus beginnen met een ‘archief’. - ‘Uit het archief komt de historie, uit de Bauhütte komt de kathedraal’Ga naar voetnoot1). Reeds in den eersten tijd na zijn terugkeer uit Rome had Schaepman het stichten van zulk een archief den Aartsbisschop voor oogen gelegd. Maar Mgr. overwoog steeds graag en lang. De Doctor heette dat ‘lamheid’. Bij herhaling had hij over een dergelijk archief zijn plannen aan de vrienden uiteengezet. Ook Haarlem betrok hij er bij. ‘'t Is wel prettig, in 't vorig jaar gaf ik aan een uwer geestelijkheid de ideeën voor een dergelijke uitgave op. Wij spreken van samenwerking die onontbeerlijk is - en de heeren beginnen vanzelf zonder iets te zeggen. Dites-moi que la jalousie n'est pas une vertu sacerdotale’Ga naar voetnoot2). Toch juichte Schaepman luide toe in zijn Wachter-artikel: ‘Bouwsteenen voor onze Geschiedenis’. Zoo verscheen in 1872 de eerste aflevering der Bijdragen voor de geschiedenis van het Bisdom Haarlem, verzameld en uitgegeven op last van Z.D.H. den bisschop van Haarlem. De groote werker in die bijdragen bleef langen tijd Mgr. Graaf, rustend deken van Ouderkerk. | |
[pagina 588]
| |
Naast hem stonden Jesuieten als Allard en Van Lommel, en tal van andere medewerkers, als rijks-archivaris Gonnet, Dr. Frenay, Bernard de Bont, en de professors van Warmond. Bij de aankondiging in de Wachter bracht Schaepman vooreerst hulde aan bisschop Wilmer, zijn grijzen grooten vriend; 't gebeurde met een schuin oog natuurlijk naar neef Aartsbisschop. Deze kwam in beweging nadat het Haarlemsch ondernemen een succes was gebleken: ‘Enfin, wij beginnen ook. Ik zal u de circulaire wel toezenden. Het plan van bewerking heb ik uit Böhmer genomen. Gij kent immers Böhmer's leven door Prof. Janssen uit Frankfort?’Ga naar voetnoot1) De titel luidde: ‘Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht. Bijdragen verzameld en uitgegeven op last en onder toezicht van Z.D.H. den Aartsbisschop van Utrecht.’ De Aartsbisschop moet inderdaad veel hebben ingehaald, zoo in dezen zijn necrologium niet al te zeer een eulogium is: ‘Het Archief verliest in hem zijn stichter en eigenlijken bestierder. De vergaderingen der Redactie hadden in zijn tegenwoordigheid, onder zijn leiding plaats, de werkzaamheden werden door hem geregeld, de inhoud der afleveringen werd onder zijn toezicht vastgesteld. Zooals in alles openbaarde zich ook hier zijn belangstelling in medewerking’. Hier alweer was de Doctor de stuwende kracht, ofschoon hij zich voor 't Archief nooit aan 't schrijven zette. |
|