Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 2 (1727)

Informatie terzijde

Titelpagina van Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 2
Afbeelding van Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.42 MB)

XML (1.78 MB)

tekstbestand






Vertaler

Abraham Moubach



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/sociologie
vertaling: Frans / Nederlands


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 2

(1727)–Bernard Picart–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XXV. Hoofdtstuk.
Van de Sakramenten der Kerke; en eerstelyk het Sakrament van den Doop.

Ga naar margenoot+ De Kerk erkent zeven Sakramenten, en dit getal, zegt het Catechismus van het Trentynsch Concilie, is door de Heilige Schrift ingestelt, door de Overlevering der Oudvaderen en door 't gezag der Conciliën bevestigt. Men oordeelt dat 'er noch min noch meer dan zeven wezen moeten, en men brengt als een genoeg overtuigende reden by wegens de overeenkomst die 'er tusschen het natuurlyk en geestelyk leven is.

‘Zeven dingen, zegt het zelve Catechismus, zyn den mensch natuurlyk noodig. - - 't Is noodig dat hy gebooren, opwascht, en gevoed worde; dat hy geneesmiddelen gebruike om de verloorene gezondheit weder te erlangen; dat hy zyne krachten weder herhaale wanneer die door eenige ongezondheit zyn verzwakt; dat 'er Overheden zyn die het gezag hebben en bevel van hem te bestieren; en dat hy zich eindelyk door een gewettigde voortteeling der Kinderen vereeuwige, en in diervoegen het menschelyk geslacht onderhoude. Alle deeze dingen ontmoeten zich onderling in 't leven 't welk de ziel van Godt door de Sakramenten ontfangt. Door den Doop worden we in Jesus Christus wedergebooren; door het Vormzel wasschen wy op in de Genaade - - - - Onze ziel word door de Eucharistie gevoedt en onderhouden - - - Door de Boete verkrygen wy de gezontheit weder die wy door de wonden die de zonde in onze zielen grieft, verlooren hebben. Het laatste Olyzel wischt het overige van onze zonden uit en vesterkt de krachten onzer ziele. Door het Sakrament van 't Ampt der Bedienaaren der Kerke, ontfangen zy macht openbaarlyk den Volke de Sakramenten uit te deelen, en alle andere gewyde oeffeningen van hun Bedienaarschap te verrichten.’ Het oogmerk van 't Huwelyk is bekent. ‘Alhoewel ieder Sakrament, voegt 'er het Catechismus by, in zich een gansch Goddelyke en wonderbaare kracht insluit, zyn ze echter niet even gelyk noodig, noch van een gelyke waardigheit: - - - Niet dan drie zyn 'er, die schoonze niet zelf even gelyk noodig zyn, nochtans zyn ze t' eenemaal meer dan de vier anderen noodig. Dus is de Doop volstrekt noodig, de Boete is 't den geenen die sedert den Doop doodelyk gezondigt hebben.’ Die van de Eucharistie overtreft alle de andere Sakramenten in uitmuntenheit, en is derhalven niet min noodig dan den Doop.

Deeze Sakramenten worden van veeleGa naar margenoot+ opentlyke en plechtelyke Ceremoniën verzelt die de KerkGa naar voetnoot(a) om 'er by te voegen noodig oordeelt, alhoewel ze niet tot de wezentlykheit dienen, vermits zy zonder dat konnen bestaan: maar echter mogen ze zonder te zondigen niet nagelaaten worden, indien het de noodzaakelykheit niet vereischt. Waar uit ontstaat, dat het Concilie van Trente tegen den geenen de Kerkban heeft uitgesproken, die zeggen, dat de Bedienaars der Sakramenten zonder te misdoen, de plechtelyke en opentlyke uitdeeling der Sakramenten t' eenemaal mogen nalaaten en de Ceremoniën by de Kerke aangenomen, goed gekeurt en in gebruik gebragt, naar hun

[pagina 61]
[p. 61]

goetvinden van de handt wyzen, of dat de Leeraar van ieder Kerk in 't byzonder die veranderen kan, en 'er nieuwe invoeren. ‘Deeze CeremoniënGa naar voetnoot(a) geeven, zegt men, nadrukkelyker te kennen en stellen als uitwerkzelen voor oogen die de Sakramenten voortbrengen, en drukken te krachtiger de Heiligheit in 't gemoedt der Gelovigen in. Zy verheffen den Geest der geenen die de zelven naaukeurig waarneemen - - - - In de beschouwing der verhevenste zaaken. Eindelyk verzekert men ons dat ze het Geloof en de Liefde in ons verwekken en doen vermeerderen.

Men beschryft het Sakrament van denGa naar margenoot+ DoopGa naar voetnoot(b) ‘als een Sakrament door Jesus Christus ingestelt, om deerfzonde en alle andere die begaan worden, uit te wisschen; om den mensche eene Geestelyke Wedergeboorte en de Genaade van Jesus Christus te doen deelachtig worden, en om zich in hem als levendige ledemaaten te verrenigen.

Ga naar margenoot+ Eertyds bepaalde men geen tydt noch ouderdom voor den Doop. Men doopte dagelyks, en zulks onverschillig in een hoogen of minderjarigen ouderdom; somtyds zelfs doopte men wanneer de sterfuur nakende was. Wat het Doopwater aangaat; 't schynt dat de Apostelen en hunne Discipelen hunne neiuwe Bekeerden in 't eerste water doopten, 't welk zy vonden, gelyk mede de Gewyde Boeken betuigen. Deeze eenvoudigheit heeft allenks de plaats tot de gebruikelykheden van veele voorzorge in ingestelde regelen enz. ingeruimt, waar in de benoodigtheit der tyden, de misbruiken die men verhoeden of beteugelen moest, de orde die diende in de Kerke gehandhaaft te worden, het gezag der Priesteren, en zelfs de Godtsdienstigheden konnen hier mede toe geholpen hebben. De eenvoudigheit van 't Rivierwater, en van andere stroomen werd 'er 't minst toe bequaam geacht, dan in de eerste eeuwe der Kerke; vervolgens heeft men het water gezegent, en om het Sakrament noch Kerkgebruikelyker te maaken, voegde men 'er by,Ga naar voetnoot(c) ‘dat men zich zoo veel als 't mogelyk was van Doopwater bedienen moest, op den Heiligen Zaturdag van 't zelve Jaar gezegent, of op den Zaturdag voor Pinxter, 't welk men zorgvuldig in een zuiver vat bewaaren moest.’ Waar is 't dat men 'er in 't zelfde gewoonte-Boek byvoegt, dat, by aldien het water 't welk gezegent was om voor den Doop te dienen, zodanig vermindert waare geworden, dat het tot aan Paaschavondt of Pinxter niet strekken kon, men alsdan het zelve met ongezegent water vermengen mogt, zoo wanneer het ongezegende het minste deel uitmaakte.

Het gebruik der DoopvontenGa naar voetnoot* is niet hedendaags,Ga naar margenoot+ maar ook zoo oudt niet als men meent dat het zy, die geloof aan de gewaande SchriftenGa naar voetnoot(d) van Dionys den Areopagiter en de Instellingen van St. Clemens geeven. Een plaats van BedaGa naar voetnoot(e) meld van eenige Engelsen die in den Rhyn gedoopt wierden, en de zelfde Schryver, die in den aanvang van de zevende eeuw leefde, zegt ter deezer gelegenheit, dat men in den aanvang der Kerke geene Doopvonten noch Kapellen in deeze Landen bouwen kon. Dit blykt mede by de Roomsche Martelaars-Boeken, dat de Christenen ten tyde van Paus Marcellus Doopvonten in byzondere huizen hadden; en ten tyde van Konstantyn den Grooten bouwde men de zelve in de Voorsteden, en ook in de Steden, gelyk zulks by Tydgenoot-schryvers blykt. Men wil dat in Vrankryk het gebruik der Doopvonten onder de regeering van Clovis den I. een aanvang nam, en dat een Concilie van Lerida eerlang daar na verbood, dat men ze buiten de Kerken had: altoos 't is zeker dat Gregorius de Groote getuigt, dat 'er ten zynen tyde het gebruik reeds van ingevoert was. Wel vermoedelyk is 't dat men ze in de Kerken heeft gebruikt, in den zelven tydt als men den Doop der Christenen in kindsche jaaren invoerde, om het gevaar voor te komen 't welk de zwaare buyten lucht op de nieugeboren kinderen veroorzaaken mogt. Van toen aan geschiede dit in ieder Kerspel, alle de Kerspelpriesters hadden een evenge-

[pagina 62]
[p. 62]

lyk recht om de kinderen als Bedienaren der Kerke te doopen: want men meent dat in den aanvang der Kerke het recht van te doopen niet dan aan den Bisschop behoorde.

Ga naar margenoot+ De Doop geschiedde op tweederlei wyze, door Indompeling en door Afwassing. Het tegenwoordig gebruik van Doopen bestaat door Afwassing, sprengende het water op 't hoofdt van den tederen doopeling.

Na de Bisschop, is de Kerspelpriester, de Vikaris, of wel een ander Priester gevolmagtigd door den Bisschop, de Gewettigde Bedienaar van den Doop. Eertyds warenGa naar voetnoot(a) de Monniken t'eenemaal van dit recht buiten gesloten,Ga naar voetnoot(b) de Kloosterbroeders en Zusters waren 't die de Kinderen ten Doop hielden. In een dringenden noodt gedoogde men een Leek om te doopen; men stond het mede de Vrouwen toe, en zelfs warenze in een zeker geval voor de mannen bevoorrecht;Ga naar voetnoot(c) te weeten, wanneer men een kindt doopen moest, 't welk noch niet t'eenemaal buiten 's moeders buik gebooren was; want ten deezen opzichte had dit plaats. Om het kindt dus te doopen, moest zich eenig gedeelte van zyn lichaam vertoonen; alsdan doopte men dit gedeelte, 't zy op het hoofdt indien het allereerst te voorschyn quam, en alsdan, zegt het Gewoonte Boek, is 't niet noodig den Doop na de volkomen geboorte weder te hervatten: maar indien alleen een voet, handt, of eenig ander gedeelte des lichaams te voorschyn quam, 't welk door zyne beweeging eenig blyk van leven gaf, zal men dat gedeelte eerlang doopen; onder voorwaarde nochtans, dat men dit kindt t'eenemaal buiten 's moeders lichaam gebooren zynde, wederom doopen zalGa naar voetnoot(d). Het doodt geboren Kindt, zal men, nadat het op deeze wyze gedoopt is, zonder eenige bezwaarenis in de Heilige Aarde begraaven.

Een gedrochtelyk Schepzel, 't welk geen gestalte noch menschelyke gedaante heeft, mag niet gedoopt worden; indien men twyffelt of het een mensch zy, doopt men 't onder deeze voorwaarde: zoo gy een mensch zyt, doope ik u enz. Indien het Wanschepzel meer dan een hoofdt en borst heeft, bebesluit men dat het meer dan een persoon zy, en overzulks doopt men ieder deezer persoonen in 't byzonder. In 't Gewoonte Boek zal men verscheiden andere byzonderheden over deeze stoffe vinden.

De Doopheffers en Doophefsters ‘Ga naar voetnoot(e)Ga naar margenoot+ stellen 't de Kerk voor die het Kindt aan ‘Jesus Christus opoffert om gedoopt te worden, en om het een nieuwe geboorte te verleenen, gelyk Jesus Christus door den Priester geschieden laat. Zy doen voor 't Kindt de belydenis des Geloofs, zy antwoorden en belooven in zynen naam dat het zich getrouwelyk wegens de verplichtingen van zynen Doop quyten zal.’

De Roomsche Kerk ontfangt geene Peters noch Meters die Ketters, noch Ongelovigen, noch in den Kerkban geslagenen zyn; noch den geenen die men voor openbaare zondaars kendt, en een ergerlyk leven lyden; noch die niet wel by zinnen zyn; noch den geenen die de eerste beginzelen van den Godtsdienst onkundig zyn, byaldien men hen daar voor kent; noch die hunne kindsche jaaren hebben, en onder de veertien jaaren zyn. Zeker is 't dat alle deeze Personen niet in staat konnen zyn de meening der Kerke op te volgen. De Kerkgewoonte-BoekenGa naar margenoot+ voegen 'er by, dat 'er een Geestelyke verbintenis tusschen den Doopheffer en Doopdochter, of de Doophefster en Doopzoon zynde, zy te samen geen huwelyk mogen aangaan, noch zelf de Doopheffer met de Moeder van zyne Doopdochter, of de Doophefster met de Vader van haaren Doopzoon. Noch voegen 'er de Gewoonte-Boeken by, dat 'er een verbintenis tusschen deeze die doopt is, en die, die gedoopt word, overzulks zoo een Leek eene Dochter in gevalle van noodzaakelykheit doopt, hy deeze Dochter noch haar Moeder niet trouwen mag. Eertyds schreef menGa naar voetnoot(f) op de wyze van de DiptychesGa naar voetnoot* de naam der geenen die om te doopen voorgestelt wierden; wat de Doopheffers aangaat, men gaf hun de naamenGa naar voetnoot(g) die de plicht beteekende waarvan zy zich omtrent den geenen quyten moesten, die zy ten Doop hielden; zeker is 't dat dit een zeer oudt gebruik in de Kerke was. Men gaf die toen aan de volwassenen gelyk aan de Kinderen, eveneens gelyk tegenwoordig het gebruik is, wanneer men een bekeerde Ongelovige doopt.

[pagina 63]
[p. 63]

De gewoonte van den geenen een naam te geeven die men doopte, is mede zeer oudt: maar men kan met geen zekerheit zeggen, dat 'er eenige verborgenheit in deeze gewoonte is; dat men zich by voorbeeldt inbeelden moet, dat ze op de Geestelyke geboorte in Jesus Christus is gegrondt. Deeze reden is mogelyk goed ten opzicht van den Doop der Volwassenen: maar wat de Kinderen aangaat, is 'er in 't gebruik geen verandering noch by de GriekenGa naar voetnoot(a) noch Romeinen, die hunne Kinderen eenige dagen na de geboorte namen gaven.

Ga naar margenoot+ Niet noodig is 't alhier omstandig alles te verhaalen, 't geen de Priester die doopt voor de bediening van den Doop doen moet; als 't geen hy in 't kort voor Godt moet voorstellen, zyne handen wassen, het Koorkleedt aandoen, insgelyks de violette Stool, en dus uitgedost met zyne Klerken naar de Kerkdeur gaan, alwaar die geenen die het kindt gebragt hebben, buiten de zelve hem verwachten moeten. De wezentlykheit deezer Plechtigheit is dan aldus: Eerlang vraagt hy den Peter en de Meter, welk een kindt zy de Kerke aanbieden; of zy de eigentlyke Doopheffer en Doophefster zyn; of zy in 't Catholyk en Apostolisch Geloof leven en sterven willen, en welk een naam zy aan 't kindt meenen te geeven. Men verwerpt dan alle Heidensche naamen, als mede die der Goden van 't Heidendom: nochtans zyn die van Hercules, Hannibal, Achilles, Urania, Diana enz. gemeen genoeg. De naamen van 't Oude Testament zyn veel minder in gebruik. De Protestante Christenen, over een artykel van deeze natuur min schroomachtiger, verwerpen die nooit: zyn waarlyk dan de Heiligen der Joodsche Kerke minder Heiligen dan die der Christen Kerke, waarvan men de naamen verkiezen moet, zonder eenig acht op anderen te slaan? Een Priester bezit het recht de naam van een kindt te veranderen, door een Protestans BedienaarGa naar voetnoot(b) Abraham, Isaak of Jacob gedoopt. Na de ondervraaging, doet de Priester den Doopheffer en Doophefster een vermaaning over de Godtsdienstigheit die deeze handeling verzellen moet. De vermaaning geëindigt zynde, vervolgt de Priester de Ceremonie, en het Kindt by zynen naam noemende, vraagt hy: wat begeert of eischt gy van de Kerke? De Doopheffer antwoordt, het Geloof; de Priester vraagt verder: wat is de vrucht van het Geloof? daar op de Peter weder antwoordt, het eeuwig leven. De Priester vervolgt wederom en zegt: Indien gy naar het eeuwig leven tracht, neem de Geboden Godts in acht; gy zult den Heere uwen Godt lief hebben van ganscher harte enz. Vervolgens blaast hy driewerf zonder ademhaaling tegen 't kindts aangezicht, te weeten: zonder des kindts aassem te beletten, en zegt daarop: Vertrek uit dit Kindt onreine Geest, en maak plaats voor den Heiligen Geest. Na deeze verrichting, maakt hy met den duim van de rechter handt een Kruis op des kindts voorhoofdt, en een ander op zyne borst, zeggende: Ontfang het teken van 't Kruis voor 't voorhoofdt en in het hart enz. Alsdan zet hy zyn bonnet af, spreekt een kort gebedt, en leggende de handt op het hoofdt van 't kindt met het zachtelyk aan te raaken, bid hy andermaal voor 't kindt. Na dit tweede gebedt, zegent de Priester het Zout, indien hy 't niet te vooren gezegent heeft; het Zout gezegent zynde, neemt hy 'er iet van en legt het in den mondt van 't kindt: zeggende: Ontfang het Zout van Wysheit; daarna doet hy een derde gebedt; vervolgens dekt hy zich en bezweert den Vorst der duisternisse, beveelende hem uit den geenen te vaaren die den Doop enz. ontfangen zal; deeze bezweering eindigende; maakt hy een ander teken van 't Kruis op des kindts voorhoofdt, en legt mede de handt op 't hoofdt van 't kindt, 't welk weder door een ander Gebedt gevolgt word.

Na dit vierde Gebedt legt de Priester een slip van zyne Stool op het kindt, en trekkende het by een der luier einde, geleid het in de Kerk. De Peter en Meter volgen hem en 't kindt, en zeggen met den Priester, naar de Doopvont gaande, het Apostolische Geloof en Vader-ons op. By de Doopvont gekomen, bezweert de Priester andermaal den Duivel, en neemt na deeze bezweering met den duim van zyne rechter handt eenig speegzel uit zyn mondt. Met dit speegzel wryft hy des kindts ooren en neusgaten, en zegt in 't aanraaken van 't rechter oor een

[pagina 64]
[p. 64]

Hebreeusch woord, Hephetah, dat is, doet u open. Eveneens als Jesus Christus tot den stom-en doof-geboornen sprak. Eindelyk ontzwachtelt men het kindt ten minten tot aan de schouders, en ondertusschen bereid de Priester de Heilige Oliën enz.

Ga naar margenoot+ De Doopheffer neemt of ontdekt, gelyk gezegt is, het ontbloote kindt, houd het recht voor den Doopvont,Ga naar voetnoot* en de DoophefsterGa naar voetnoot(a) vat het by de beenen, zulks het kindt naar 't Westen gekeert zy. Alsdan vraagt de Priester aan 't Kindt of het de Duivel, zyne werken enz. verlochent; waarop de Peter het toepasselyk antwoordt geeft. EertydsGa naar voetnoot(b) geschiede deeze verlochening buiten de Kerk. De Priester zalft het kindt kruisgewys tusschen de schouders, en legt vervolgens de violette Stool af om een witte aan te doen: alsdan worden 'er weder nieuwe vraagen aan 't Kindt over zyn Geloof gedaan, waarop de Doopheffer antwoordt. Het besluit van deeze lange voorbereidzelen is, dat de Priester het Gewyde water voor den Doop neemt, en sproeit het driewerf kruisgewys op des kindts hoofdt, zeggende in 't besprengen, Ik doope u enz. Achtgeevende telkens een der persoonen van de Drieëenigheit te noemen als hy dit water sprengt. Na deeze besprenging van 't water, zalft hy kruisgewys met den H: Olie op des kindts kruin van 't hoofdt,Ga naar voetnoot(c) en hy legt op het hoofdt eenig wit lywaat, 't welk het witte kleedt verbeeldt, waar van in de H: Schriftuur word gewag gemaakt; vervolgens geeft hy in 's kindts handt, of liever gezegt, in die van den Doopheffer een brandende Waschkaers, waarvan gemakkelyk de beteekenis kan begreepen worden. Dusdanig zyn de Ceremoniën van den Doop die de Priester door een vermaaning eindigt: maar hy laat alle deeze Plechtigheden achter, wanneer het kindt in gevaar van te sterven is, onder deeze voorzorge nochtans, van deeze ontbeering echter te vervullen, indien het kindt weder in gezondheit word gestelt; en indien het gevaar van te sterven zoo hoogdringende is, dat 'er geen blyk zy van den Kerspelpriester af te wachten, alsdan doopt de Vroedvrouw het kindt, zodanig als een deezer AfbeeldzelsGa naar voetnoot† verbeeldt: en zelfs mag een Vroedvrouw hier in niet nalaatig zyn, zodraa het kindt gebooren is.

De bejaarde Doopelingen moeten, zoo 'tGa naar margenoot+ wezen kan, door den Bisschop zelf gedoopt worden: maar 't is het welvoegelykste deezen Doop tot den Heiligen Zaturdag of tot 's daags voor Pinxter uit te stellen, 't welk de dagen zyn door 't gebruik van de aloude Kerke tot den Doop bestemt. Deeze die doopt,Ga naar voetnoot(d) en die den Doop ontfangen zal, moeten beide nuchteren zyn. Zeer weinig onderscheid is 'er tusschen de Plechtigheden van den Doop der Katechumenen, en die van den Kinderdoop. De Priester maakt verscheiden teekenen van 't Kruis op den Katechumeên die den Doop te ontfangen staat; een voor 't voorhoofdt, en wil beteekenen, dat hy zich met het Kruis van den Zaligmaker belaaden moet; een voor de ooren, op dat hy die voor de Goddelyke Leerstukken opene, een voor de oogen, op dat hy het Goddelyk licht zie; een voor de neusgaten, op dat hy den goeden reuk van Christus ruike; een voor den mondt, op dat hy het woordt des levens verkondige; een voor de borst, opdat hy geloove; en een voor de schouders, op dat hy het Juk des Heilandts draage. Vervolgens bevestigen drie Kruistekenen over den geheelen persoon van den Katechumeên alle de voorgaande.

De Doopheffer en Doophefster geleiden den Katechumêen naar de Doopvont na dat hy te vooren is ingeleid, bezwooren, ondervraagt, gewreeven met het speegzel aan de ooren en neusgaten, voor hy den Doop ontfangt, en kruisgewys met den Olie der Katechumenen is gezalft. De Katechumeên moet ten minsten een gedeelte van zyne kleederen afleggen, om de aflegging van zonde te beteekenen.

Over dit onderwerp van de PlechtigheitGa naar margenoot+ in 't Doopen, voornamentlyk wat den Doop der Katechumenen aanbelangt, dist

[pagina t.o. 64]
[p. t.o. 64]


illustratie
No 43.
Le BAPTÊME ADMINISTRÉ par un PRÊTRE.




illustratie
B. Picart sculp. dir. 1722.
Le BAPTÊME ADMINISTRÉ par la SAGE-FEMME.


[pagina 65]
[p. 65]

ons MissonGa naar voetnoot(a) deeze Aanmerkingen op. ‘De Plechtigheit van den Doop der bekeerde Jooden en andere Ongelovigen, word te Rome in de Kerke van St. Jan van Lateranen geviert; alwaar men zegt dat Konstantyn de Groote gedoopt wierd. Wy hebben 'er zes Turken den Doop zien ontfangen. Zy waren met witte damaste kleederen bekleedt, en hadden een mantel om, met een kamerdoeksche bef of kraag aan, en een zilver kruis aan den hals hangen. Een Kardinaal met de Kanoniken van St. Jan van Lateranen gekomen zynde, verrichte men 't allereerst de plechtigheit om het water te zegenen. Vervolgens wierden de Nieubekeerden door hunne Peters voorgestelt, die alle beurtsgewyze naderden, verklaarende dat zy verzochten gedoopt te mogen worden. Zy bogen zich over den Doopfont, en de Kardinaal doopte hen en gaf hun ieder een naam, onder het begieten met het gezegent water in een groote zilvere lepel geschept; daar na nam ieder een brandende Waschkaers, en zy ontfingen het Vormzel in de zelfde Kapel, waarna zy de Mis in St. Jan van Lateranen gingen hooren.

De Plechtigheden van den Doop zyn op veele aloude gebruikelykheden gegrondt,Ga naar margenoot+ waarvan eenige zelfs zedert de Apostolische tyden in gebruik waren. Een deezer laatsten is de belydenis van 't Geloof voor den Doop. Men vind 'er het voorbeeldt van in de Boeken des Nieuwen Testaments. Deeze van met speegzel de neusgaaten en ooren aan te raaken, is wel van minder oudheit; nochtans vind men 'er bewys van in de Boeken van St. Ambrosius. De Bezweering is gegrondt op de Schriftuurplaatsen, alwaar den Zaligmaker tot zyne Discipelen zegt, dat ze de Demons in zynen naame uitdryven zullen; dit was ten tyde van St. Jan Chrysostomus in gebruik. De brandende Waschkaers die men den Katechumenen in handen gaf, is waarschynlyk niet zoo oudt: maar met het Kruisteken is 't zodanig niet gelegen; en wat de zalving in den Doop aangaat, indien men niets anders aanhaalde, dan de Instellingen van den valschen St. Clemens en de verdachte Schriften aan St. Dionys den Areopagiter toegeëigent, zoude hunne oudtheit zeer verdacht zyn. De Gewoonte van door afwassing te doopen is niet van de Kerke der eerste eeuwe: men wist toen niet dan van indompeling, en zelfs meent men dat die tot den tydt van St. Gregorius noch geschiedde. Het witte kleedt aan de Katechumenen gegeeven, is van een veel ouder tydt dan van deezen Paus. De Katechumenen droegen dit kleedt de zeven volgende dagen van hunnen Doop, en leiden 't den achtsten dag weder af. Deeze zeven dagen beteekenden, zoo men meent, de zeven gaven die den H. Geest in den Doop mededeelde.Ga naar voetnoot(b)

margenoot+
Zeven Sakramenten door de Roomsche Kerke erkent, en waarom.
margenoot+
Hoe deeze Sakramenten door het Trentynsche Concilië bekrachtigt zyn.
voetnoot(a)
Catechismus van het Trentynsch Concilie. Sect. Part. § III.
voetnoot(a)
Catechismus van het Trentynsch Concilie, ibid.
margenoot+
Het Sakrament van den Doop door wie ingestelt.
voetnoot(b)
Zie het Kerkgewoonte Boek van Alet.
margenoot+
Het aloude gebruik van den Doop aangemerkt.
voetnoot(c)
ibid.
voetnoot*
[In de aloude Kerke was een plaats, gemeenlyk als een Kapel gebouwt, en het Baptisterium genoemt; 't zy met het Kerkgebouw vereenigt, of afgescheiden en midden op het Kerkhof geplaast. Zodanig een Doopkapel was achthoekig gebouwt, waarin men met eenige trappen afgaan moest. Deeze Kapellen waren van een ruime uitgestrektheit, waarin men ook eenige Autaaren had. In 't midden van zodanig een Doopkapel was een groote steene kom of waterbak geplaatst, waarin het water steets door een nabygelegen bronader liep: Naardien nu de Doopeling zich naakt ontkleede en dus in de Doopvont treeden moest, was 'er echter een zymuur of afschutzel gemaakt, waar door de Vrouwelyke van de Mannelyke Sexe afgescheiden bleef. Wanneer zich dan de Doopeling ontkleedt had en in 't water begeeven, quam de Diaken en dompelde hem driewerf met het hoofdt onderwater. De Roomschgezinde Schryvers wenden voor, dat zelfs in der Apostelen tyde zondanige Baptisteria in gebruik zyn geweest; maar hun bewys gaat mank. Insgelyks word mede de Doop, het Doopwater, 't Doopboek en eindelyk ook de Kerke Baptisterium genoemt. Wedderkamp de Baptisteriis Veterum. Du Fresne. Hildeb. Rituale Baptismi.]
margenoot+
Het gebruik van Doopvonten wanneer ingevoert.
voetnoot(d)
Gelyk Casalius de Vet. Sac. Christ. Ritib.
voetnoot(e)
Door Casalius bygebragt.
margenoot+
Hoe eertyds den Doop geschiedde, en wie daar toe gewettigd was; nevens eenige toevallen van uitzondering, en waarin die moesten bestaan.
voetnoot(a)
Casal. de Vet. Christ. Ritibus.
voetnoot(b)
Rituel d' Alet, Piscara Praxis Caerem.
voetnoot(c)
ibid.
voetnoot(d)
Men voegt 'er alsdan deeze woorden by: Si non es baptisatus, ego &c. Indien gy niet gedoopt zyt, doope ik u, enz.
voetnoot(e)
Zie het Gewoonte Boek van Alet.
margenoot+
De plicht der Doopheffers aangeweezen.
margenoot+
Hoe danig de Roomsche Kerk een Geestelyke verbintenisse tusschen den Doopeling en Doophefferen stelt, en waarin die bestaat.
voetnoot(f)
Bona L. 2. Ch. 12. de Reb. Liturg.
voetnoot*
Zie wat we hier van reeds hebben gezegt, eerste deels tweede stuk Pag: 329.
voetnoot(g)
Men noemde hen Sponsores, & Suceptores.
voetnoot(a)
Deeze Plechtigheit geschiedde op den zevenden dag by de Grieken: nochtans gaven de Atheners geen naam dan op den tienden dag na de geboorte, en men onthaalde alsdan zyn verwantschap, gelyk wy nu op den dag van den Doop doen. Ten tyde van den Keizer Antoninus den Wysgeer, benoemde men de Kinderen drie dagen na hunne geboorte: 't welk dus des Keizers begeeren was: maar te vooren namen de Romeinen de Ceremonie op den agtsten dag voor de Dochters en negenden voor de Zoonen waar, en deeze dagen wierden by hun Lustrici Dies genoemt.
margenoot+
Plechtigheden by den Doop gebruikelyk, en waarin die bestaan.
voetnoot(b)
Benserades meende zynen naam Isaak te verliesen, wanneer de Bisschop hem het Vormzel geeven zoude: maar een inval van gedachten bevryde hem hier van. Toen men hem zynen naam voor een anderen verwisselen wilde, schoot hem te binnen om te vraagen: Wat wilt gy my Heer Bisschop voor een naam geeven. De Bisschop hier over lachende, liet hem zynen naam behouden.
margenoot+
Hoedanig het kindt voor den Doopvont ten Doop gehouden word, en met welk een Ceremonie dit gaat verzelt.
voetnoot*
Zie het hier nevensgevoegde Afbeeldzel, waar van het bovendeel, de Doop door den Priester bedient, verbeeldt; en 't onderdeel, hoedanig door een Vroedvrouw de Doop word verricht.
voetnoot(a)
Dus meld het Gewoonte Boek van Alet, alhoewel in de nevenstaande Afbeelding de Meter het in 't midden van 't lichaam houd.
voetnoot(b)
De valsche St. Dionys den Areopagiter door Casalius aangehaalt.
voetnoot(c)
Piscara Praxis Caerem.
voetnoot†
Zie het onderdeel van de nevenstaande Afbeelding.
margenoot+
Hoe en door wie de Doop der bejaarde Doopelingen moet worden verricht.
voetnoot(d)
Idem ibid.
margenoot+
Aanmerkingen over den Doop der Katechumeenen bygebragt en waarin die bestaan.
voetnoot(a)
In zyne Voiage d'Italie. To. 2. 1702. gedrukt. Wy zullen hier de byzonderheden verhaalen, die in den Doop aanmerkelyk zyn, zodanig men die te Venetië in gebruik heeft. Wanneer een Vader zyn kindt wil laaten doopen, verzoekt hy daar toe Doopheffers; de armste neemen 'er ten minsten drie, de Ryken en Edellieden hebben 'er ten weinigsten twintig, en eenigen somtyds hondert en meer. Al deeze Gevaders gaan mede naar de Kerk, en onder dit groot getal verkiest 'er de Vader een uit, die de naam aan 't kindt geeft, en alleen het geestelyk verbondt behandelt. Na de volbragte Ceremonie geeft men geen gastmaal, gelyk op veele andere plaatsen; maar men zend gemeenlyk vier Suikerbrooden aan ieder Gevader. Alle de Gevaders plaatsen zich in een halven sirkel van de Kerkdeur af tot aan de Doopvont, en by eenige tendoophoudingen van Kooplieden kinderen, geeft men het Kindt elk ander van handt tot handt over. Het kindt is dan als een pop, in zyde luieren met kanten versiert, gebaakert. Ook is het gebruik, hoe men het kindt naar de Kerk draagt en wederom t'huis brengt, iets zonderlings: Een Man is 't die het op een floers kussen draagt, zindelyk gebaakert: maar zonder dekkleedt, het hoofdt bloodt zynde en de schouders ongedekt.
margenoot+
Verscheiden Plechtigheden by het doopen gebruikt, en van welk een aart, die zyn.
voetnoot(b)
Piscara Praxis Caerem.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken