Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4 (1729)

Informatie terzijde

Titelpagina van Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4
Afbeelding van Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4Toon afbeelding van titelpagina van Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (15.09 MB)

XML (2.43 MB)

tekstbestand






Vertaler

Abraham Moubach



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/sociologie
vertaling: Frans / Nederlands


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4

(1729)–Bernard Picart–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 77]
[p. 77]

XVI. Hoofdtstuk.
Van hunne Koningen en hun Bestier, enz.

Ga naar margenoot+ HEt is, zoo't schynt, te gemaakt en niet wel voegzaam de Koningen onder de Godsdienstige gebruiken in te lyven: Zy behooren aan 't Burgerlyke. Waarom hen geroepen alwaar zy niet van nooden zyn? De Koningen zyn Aardsche Goden, de Asiaansche Volkeren zien hen voor zodanigen in 't algemeen aan, en dikmaals zelf met meerder achting en ontzag dan hunne Goden. Te meer de verslaafdheit groot is, te meer deeze Volkeren aan deeze hoogmoedige Mogendheden toestaan 't welk niet dan aan 't Opperwezen behooren moest: Hovaerdige tytels, vermogen zonder bepaaling,Ga naar voetnoot(a) bewustheit der verborgenheden des Hemels, Vergoding na dit leven enz. De Oostindianen eigenen onbeschroomt aan hunne Koningen alle deeze voorrechten toe. In Europe behoorenze nooit dan aan Godt; nademaal men Christen is: Maar in de oeffening gebeurt somtyds,Ga naar voetnoot(b) dat men de palen die de Godsdienst tusschen Godt en de Monarchen stelt, te boven streeft. Wy hebben zelfs Plechtigheden die de Oostindianen alzoo vreemd zouden konnen vinden, als hunne onderwerping den Europeanen toeschynt. By voorbeeldt, hoe zouden ze van de Plechtigheden geoordeelt hebben, die by de inwying van 't befaamde Stantbeeldt van Lodewyk den XIV. waargenomen wierden, en men op de plaats der Overwinningen te Parys ziet opgerecht? De MarschalkGa naar voetnoot(c) van La Feuillade groeteGa naar margenoot+ het met alle tekens van eerbied. Hy wierd daar in door den Stadtvoogdt van Parys, van den Provoost der Kooplieden en de Schepenen gevolgt, die het beurtsgewyze gingen begroeten op 't geluid van Trommelen en Trompetten. Wy zullen niets zeggen van des Marschalks mildaadigheit. Hy geloofde die te moeten berugt maaken door een instelling van vyf en twintig duizend gulden inkomsten, om het Stantbeeldt van zyne Majesteit met de zelfde uitmuntenheit te onderhouden, en om vier groote Lantaerns ter zyner eere te laaten branden. Zouden de Oostindianen naaulyks de eerbewyzing die zy aan hunne Monarchen doen, wel durven met deeze aan dit Stantbeeldt beweezen, vergelyken, als ook met den yver die men voor zyne roemruchtigheit betuigde? De Chineezen zouden getragt hebben die te vergelyken met deeze die zy aan hunne Voorzaten toestaan. Indien de Stantbeelden der Koningen met zodanig een ontzag gehandelt worden, die zoo krachtig bykomt by deeze die men aan 't eerste Opperwezen verschuldigt is, zal men dan zwaarigheit maaken de Koningen in een werk als dit is te plaatsen, 't welk de Godsdienstige Pligten insluit? Maar al zoude men de Koningen alleen maar aanzien als Menschen, ingestelt om de Goddelyke zoo wel als de Menschelyke Wetten te doen

[pagina 78]
[p. 78]

waarneemen, zouden ze nochtans tot het Godsdienstige behooren.

Ga naar margenoot+ De Koning van Siam is Meester over 't leven, de goederen, welvaart en vryheit zyner Onderdaanen. Als Meester behandelt hy hen wreedelyk, met den opgeheven roede, gereed te kastyden; want de slagen van deezen Meester zyn verschrikkelyk. Als Slaven gehoorzaamen deeze Onderdaanen al beevende. De onderwerping der Oostindianen heeft iet onsmakelyks en walgelyks over zich, voor die niet gewoon is Slaven te zien: maar ook, wanneer zy merken, dat men hen toegeevende zy, zyn ze baldadig. Dit is den aart der Slaven. Salomon heeft gezegt, dat niets onverdraagelyker dan een Dienaar is, die van staat verandert. De Koning van SiamGa naar voetnoot(a) zegt van zyne Onderdanen ‘dat zy van natuur als Aapen zyn, beevende wanneer men het end van hunnen band vast houdt, en de Meester niet meer kennende zoo draa de band los is.’

Ga naar margenoot+ Laat ons een weinig meer van dit Oppermachtig bestier handelen. Deeze Koning kan, wanneer het hem behaagt, en als hy wil, besluit neemen, zonder eenig overleg met zynen Raadt. Hy oordeelt alleen, of de berichten hem gegeeven, goedt of quaadt zyn, en op deeze wyze stelt hy zich dikmaals bloodt om een goede Raadt te straffen en aan een quaade vergelding te doen. Om des Konings zekerheit, moogen de Hovelingen zonder zyn uitdrukkelyk verlof, elkander niet bezoeken, en als zy zich ontmoeten, mogenze elkander niet aanspreeken, dan overluid en in 't overstaan van een derde. Het Verklikkers ambacht is aan een ieder bevolen, en zulks onder straffe des doodts: maar de Koning vertrouwt zich niet op een eenigen aanbrenger, hy heeft een getal Verspieders, die hy allerwegen uitzend. De Koning van Siam en alle de andere Oostindiaansche Koningen stellen hunne zekerheit in zich te doen vreezen. Dit ongemeen wantrouwen port die van Siam aan, alle geheime onderhandelingen onder de Grooten te beletten, de Poorten van zyn Palleis gesloten te houden, niemandt dan die ontwapent zy, te laaten binnen komen, en zelfs zyne eigene Lyfwacht t'ontwapenen. Men zou zeggen dat de Schryver van TelemachusGa naar voetnoot(b) het Afbeeldzel van zyn wantrouwende Pigmalion gemaakt heeft na het gedrag der Koningen van 't Oosten. Zy zyn geduurende hun leven geen ogenblik verzeekert; zy bestaan niet dan door geweldige bloedstorting der geenen die zy vreezen. De Kinderen, in steede dat ze hun tot hoop verstrekken zouden, zyn het onderwerp hunner bekommernis, en zy maaken 'er hunne gevaarlykste vyanden van.

De schynbaarheit zelfs van misdaadt wordGa naar margenoot+ in Siam gestraft: Genoeg is 't, zoomen zegt, beschuldigt te worden, om schuldig te zyn. Een onschuldige daadt word quaadt, wanneer iemandt zich maar voorstelt om 'er een misdaadt van te maaken. De grootheit van deezen Koning, en in 't algemeen van deeze Asiaansche Monarchen, bestaat in alles tegen alle te doen, tegen zyne eigene Broeders, ja tegen zyne Kinderen. ‘De Koningen van SiamGa naar voetnoot(c) verlemmen hunne Broeders op veelerlei wyze, wanneer zy konnen: Zy laaten hen het gezicht door't vuur beneemen of verzwakken, en zy maaken hen verlemt door verwrikking der Ledemaaten, of stug en dom door eenigen Drank, zich tegen de onderneemingen hunner Broederen niet verzeekerende, dan met hen onbequaam tot de Regeering te maaken.’ De Reizigers Chardyn, Tavernier, en Bernier spreeken eveneens van de wreedheit der Koningen van Persie en van den Mogol, omtrent hunne Bloedverwanten. ‘Wanneer de Koning van Siam zich van iemandt van hun ontslaan wil, of wanneer een Overheerder de Koninglyke Stam verdelgen wil,.... om dan geen bloedt te plengen van hunne Wettelyke Prinsen, laaten zy hun van honger sterven, en somtyds van een uitteerenden honger, onthoudende dagelyks iet van hun voedzel; of zy versmooren hen onder den last van kostelyke Stoffen, of ook wel spreiden ze hen op Scharlaken uit,... en heyen hen met een Blok van Sandel-hout de Borst en Maag in.’ Wat de andere Onderdanen aangaat, zy quetsen nooit ongestraft hunnen Monarch, en dikmaals, zoo men mede zegt, straft hy teffens den aanklaager en beschuldigde, de onschuldige en lasteraar. De doodstraf word met bitse verwyting en bespotting verzelt: De Koning zelf wil zich wel tot deeze verantwaardiging verneederen. Waar is't, dat de Helden van Homerus de zelfde verontwaardiging van zich zelven hebben begaan, en dat men 'er mede blyken van in de gewyde Schriften vind. De

[pagina 79]
[p. 79]

doodstraf die de Koning van Siam hen aandoet, is, deeze die aan knevelary schuldig is, gesmolten Zilver in de Keel te gieten, aan de Tygers, Stieren en Olifanten ten prooi over te geeven; voor een leugen, en ontdekt geheim, laat hy de schuldige straffen, met hem de Mondt toe te naayen; en men splyt die op, wanneer hy niet genoeg gesproken heeft. De straf die opgelegt word, komt gemeenlyk met de misdaadt overeen, die de schuldige begaat. Wy zullen ons niet verder over de strafoeffening uitbreiden: Maar wy moeten een zonderlinge zaak niet vergeeten, die de zeldzaamheit der gebruiken en gevoelensGa naar margenoot+ genoeg aantoont. By de Siammers word de schandelykste kastyding nooit langer dan die duurt schandelyk gehouden. ‘Deeze die de zelve heden lyd, treed morgen, indien 't de Vorst behaagt, in de aanzienelykste Ampten.... De Siammers stellen zelfs een eer in de kastyding,... als een Vaderlyke zorg zynentwegen voor deeze die hy de goedheit heeft te kastyden. Men ontfangt dienstplichten en geschenken na de geleedene stokslagen.... In gansch Oosten word de kastyding als een betuiging van genegentheid aangezien.’ Zou men zich wel inbeelden dat de zaak in Christen Landen zonder voorbeeldt zy? Geenzins. Wy zullen 'er een van in 't Noorden vinden. De Vassalen, of om liever te zeggen, de Slaven der Edelen van Lyflandt, achten zich vereert door de geesselslagen die hen hunne Meesters laaten geeven. Zy gelooven dat dit hun het recht en het merkteken geeft van Kinderen hunner Meesters te zyn. Hier om is 't dat zy hen Heeren en VadersGa naar voetnoot(a) noemen. Eindelyk, om ten laatsten over deeze stoffe noch iet aan te merken, men kastyd, gelyk in Japan, en in 't grootste gedeelte van Asie, de gansche Familie van den schuldigen: maar onder zoo veele quaade gewoontens, vermengt zich echter een die uitmuntend zoude zyn, indien 'er de strengheit van door voorzichtige begreepene uitzonderingen gemaatigd was. Dit is, ‘dat men een Amptenaar straft om de begaane mislagen van een andere Bediende die onder hem staat: naardien hy schuldig was een waakend oog over deezen te houden die van hem afhing, en over wien hy het recht hem te bestraffen had, waarom hy dan ook voor zyn gedrag verantwoorden moet. Eveneens moet het Hooft eens Huisgezins de mislagen van zyne Familie verantwoorden, en bygevolg vind een Vader deel aan de straf van zyn schuldigen Zoon.’ Een Leerzaam verdichtzel van EsopusGa naar voetnoot(b) is op dit gebruik gesticht.

De gevolgen van 't Tirannig bestier deezerGa naar margenoot+ Koningen zyn, dat 'er vrees, haat, en onderwerping in de Onderdaanen is: Maar geene liefde voor den Opperheer, noch verbintenis voor 't Vaderlandt. De Volkeren alles te vreezen en nooit iets te hoopen hebbende, neemen geen belang in 't fortuin van den Vorst, en kreunen zich zeer weinig aan de omkeeringen van Staat. ‘Deeze Menschen, zegt La Loubere,Ga naar voetnoot(c) sterven lichtelyk om een byzondere haat te oeffenen; of om een zeer rampzalig leven te vermyden, of ook een wreede doodt: Maar voor hun Vorst en hun Vaderlandt te sterven, is een deugdt buiten hun gebruik. Onder hen worden geene gewigtige beweegredenen gevonden, waar door ons Volk zich tot een krachtige verdeediging aanzet. Zy hebben geene erfgoederen te verliezen, en de vryheit is hen dikmaals lastiger dan de dienstbaarheit.’

De Koning van Siam verbergt zeer zorgvuldigGa naar margenoot+ het Koninglyk Zegel, mogelyk door beduchtheit, dat hy zyn gezag door 't verlies van 't zelve krenken mogt. In den Opstandt van China, zegt de aangehaalde Schryver, deeze die zich van 't Koninglyk Zegel meester maakte, wierd lichtelyk meester van alles; nademaal het Volk aan de bevelen gehoorzaamt, wanneer hen de gezegelde order word vertoont, zonder zich te laaten onderrechten van wien het Zegel komt.

Bekent is 't dat de Asiaansche MonarchenGa naar margenoot+ zich zelden aan hun Volk vertoonen, en wanneer zy zich zien laaten, geschied zulks met veel plechtigheit en pracht. Volgens het oud gebruik moeten die van Siam zich jaarlyks vyf of zes dagen aan 't Volk vertoonen. ‘Eeertyds, zegt La Loubere, bebouwden de Koningen jaarlyks 't allereerst het Landt, tot dat ze dit bedryf aan een hunner Amptenaren overlieten.Ga naar voetnoot(d) Deeze Amptenaar is een ingebeelde Koning, die men ten dien einde alle jaaren verkiest. Hy is op een Os gezeten, gevolgt van een stoet van Amptenaren die onder hem staan, en gaat

[pagina 80]
[p. 80]

voor den Koning de Landen beginnen om te spitten of ploegen.... Deeze gewoonte kan van China met de Akkerboukunde overgekomen zyn: Ook kan die uitgevonden zyn geweest om den Landbouw door 't voorbeeldt der Koningen zelf aanzien te doen geeven. In deeze Plechtigheit deels Burgelyk en ook Godsdienstig, bid men alle de goede en quaade Geesten, die dienst doen of beschadigen konnen om 't welzyn des Lands.’ De verbeelde Koning doet voor hen in 't open veldt een Offerhande van ryst, waar in hy het vuur met eigen hande aansteekt.

Eertyds op een dus Plechtelyken Dag als deeze, waar van wy gesproken hebben ‘gingen de Koningen van Siam uit.... om de Revier te bezweeren zulks ze weder in haaren boezem kome, wanneer het de Landbouwery vereischte.’ P. Tachard zegt, dat zy de Wateren scheidden, of met een pook staken, en hen teffens bevoolen af te wyken: maar alzoo niet tegenstaande dit bevel, de WaterenGa naar margenoot+ geenzins gehoorzaamden, ‘heeft men deeze Plechtigheit nagelaaten. Een ander Reiziger (maar die men niet te licht gelooven moet) verhaalt, dat ten zynen tyde de Koning van Siam eens des jaars op zynen Witten OlifantGa naar voetnoot(a) gezeten, negen straaten door reed, toonende milddaadigheden aan 't Volk;... tegenwoordig doet de Siamsche Koning dit niet dan tweemaal 's Jaars, en zulks in den beginne van de zesde en twaalfde Maandt, om Aalmoezen aan de Talapoins uit te deelen’ Men maakt alsdan des Konings optogt den Volke bekent, en de Voetknechten gaan voor zyne Majesteit, om een ieder den weg te doen ruimen. Dit gebruik is in 't Oosten algemeen, voornamentlyk wanneer de Vrouwen dit mede bywoonen. De voornaamste Overheden hebben insgelyks hunne Dienaren die hen voorgaan. Wat de Koning zelf aangaat, ‘aan zyne zyde onthouden zich twee zyner Bevelhebbers van zyne Lyfwacht te paerdt: maar vyftig of zestig treeden in afstandt; zyne Hovelingen volgen hem te voet, met de handen op de borst geplaatst, somtyds volgenze hem op Olifanten gezeten of te paerdt. Indien de Vorst stilhoudt, vallen alle die hem te voet volgen, op hunne kniën en leunen op hunne ellebogen; maar die te paerdt volgen, bukken zich t'eenemaal op deeze Dieren neder.’ Dit staaltje van Plechtigheit 't welk wy zullen aanhaalen, zal aan onze Lezers niet qualyk gevallen. ‘Op de vermaakneeming van deezen Vorst over 't gevangen neemen van een Olifant, quamen twaalf Heeren voor hem ter plaatse van 't Schouwspel, en zaaten ter aarde met de beenen kruisgewys voor de plaats, alwaar zich de Koning hunnen Meester zoude onthouden. Zy waren gekeert naar de plaats van de Vertoning. Maar zoo dra, zy het gerucht van 's Prinsen aantogt vernamen, wierpen zy zich op de kniën neder, leunende op de elleboogen, naar de plaats van waar zy het gerucht hoorden, en naar maate dat het gerucht naaderde, wendden zy zich allenks altoos naar de plaats van 't gerucht, en bleeven geknielt. Op deeze wyze, als de Koning gekomen was, vonden zy zich voor hem geknielt en den rug naar het Schouspel gekeert. Zoo lang als het Schouspel duurde, maakten ze geen de minste beweeging, en gaaven nooit eenig teeken van nieuwsgierigheit.’ Dit nu is een oeffening van onderwerping die niet alleen geene weergade in Europe heeft: maar die zelf strydig met de ordentelykheit schynt. Men moet bekennen dat onze onderwerpingen ten minsten edeler en beschaafder zyn.

Het gewoone begin der openbaare RedenvoeringenGa naar margenoot+ of ook die men in 't bezonder aan den Koning doet, bestaat in deeze woorden: Hoog en uitmuntend Heer over my uwen Slaaf, ik smeeke om u Koninglyk woordt te hebben en het in myne Herssenen op de Kruin myns Hoofdts te drukken. Deeze laatste woorden drukken de grootste betuiging van onderwerping uit, en de achting die de Oostindianen voor hunnen Vorst hebben. Wanneer men iet ontfangt, en den geever alle mogelyke eer bewyzen wil, legt men 't op zyn hooft. De Spanjaarden, zegt La Loubere, zyn door een uitdrukkelyke Wet verplicht, de zelfde achting te bewyzen, aan de geschrevene beveelen die ze van hunnen Koning ontfangen. Dit gebruik is zoo oud dat men 't in 't Boek Jobs vind. Wat de gestalte-houding aangaat waar in men zich voor den Koning gedraagen moet, te meer iemandt nederiger voor

[pagina 81]
[p. 81]

den Monarch is, te meer is die gestalte eerbiediglyk geacht. Zich zittende voor zynen Koning te houden, zou by ons als een krenking van achting zyn, diemen hem schuldig is: Maar by de Siammers is 't in tegendeel veel eerbiediger gezeeten te zyn, dan te staan. Men mag geen enkel oogenblik voor den Monach staan, noch zelfs in zyn afweezen in 't Paleis, ten zy men voortgaat.

Ga naar margenoot+ De wezentlyke Amptenaaren van de Kamer des Konings van Siam, zyn Vrouwen. ‘Niemandt dan zy, hebben 't recht om 'er in te komen. Zy maaken zyn Bedt en bereiden de Keuken; zy kleeden en dienen hem aan de Tafel: Maar niemandt dan hy zelf mag zyn Hoofdt aanraaken.... Alzoo haar de zorg van zyne Kleerkamer niet aanbevoolen is, is 'er een Amptenaar uitdrukkelyk belast aangaande zyne Majesteits Bonnet. De Vrouwen die des Konings Minnaressen of Bywyven zyn, gaan nooit dan met den Koning uit,... zy vertoonen zich mede niet, voornamentlyk de geachtste Vrouw, die als Oppervoogdesse der anderen is.... Deeze Mevrouwen, als zy uitgaan, moeten voor 't Volk bedekt zyn.’ Men zegt, dat zoo men haar te ontmoeten niet myden kan, haar den rug toekeeren moet, en nederknielen wanneer ze voorbygaan.

Ga naar margenoot+ De Dochters erven nooit de Kroon van Siam:Ga naar voetnoot(a) De Broeders volgen verkiesbaar op de Kinderen, en de Kroon komt hen niet dan na de doodt hunner Oomen toe. Deeze Koningen van Siam hebben volgens gewoonte als andere Oostindianen een aangenomen Zoon, die hen overal verzeld. Maar Patana, 't welk een Provincie of Cynsbaar Landt van de Siammers is, word door een Vrouw bestiert, die men altoos oud verkiest, overzulks zy niet noodig te trouwen heeft, en altoos uit een zelfde Familie moet zyn.

Ga naar margenoot+ Zie nu 't welk iet ongemeens is: Des Konings naam is een verborgenheit, by de meeste Onderdaanen onbekent, en wanneer zy die wisten, was 't hen echter onbevoegt die uit te spreeken. Aan niemandt dan de Mandaryns van den eersten rang is 't geoorlooft deeze verborgene en geheiligde naam uit te spreeken.Ga naar voetnoot(b) Men verbergt die zeer zorgvuldig, beducht zynde dat 'er eenige Tovery op dien naam vat hebben mogte, enGa naar voetnoot(c) overzulks een invloedt op den Persoon van zyne Majesteit. Deeze vrees, zou die een gevolg van de oeffening der NaamwichelkundeGa naar voetnoot(d) zyn? Maar men zegt ons niet of zy 'er eenige kennis van hebben: Mogelyk dat deeze Vorsten eenig denkbeeldt van onuit drukkelykheit, 't welk Godt aan zynen naam in de Heilige Schrift toeëigent, bewaart hebben, en de verborgene gevolgen die de Joden uit deeze onuit drukkelykheit getrokken hebben. Eertyds had Rome mede een verborgene en bedekte naam, die niet gedoogt was opentlyk uit te spreeken.

Zodanig nu is den aart der Monarchen van dit Koningryk. Men vertoont hen ons mede als vyandenGa naar voetnoot(e) van de nieuwigheit in 't stuk van den Godsdienst, en het gemeene Volk is van dien zelven aart. Zy zeggen dat hunne Godsdienst voor hen goedt is, gelyk die van J.G. goedt voor de Christenen zy; 't welk met een soort van Deismus of Godistendom overeenkomt en met 't gevoelen der geenen die gelooven, dat Godt bemint, zich op veele en verscheidene wyze te zien dienen.Ga naar voetnoot(f) 't Is de Koning die Hulde van zyne Provincien ontfangt: Maar hier in volgt ieder Provincie zyne gebruikkelykheden en Wetten. De Koning schept 'er echter niet minder genoegen in, noch word te minder ontzag toe gedraagen. Alle overnatuurlyke middelen ter zyde gestelt; men moet oordeelen dat Volkeren van zodanig een aart, bezwaarlyk zyn over te haalen, en dat zoo men ooit heeft konnen zeggen dat het niet dan aan God behoort de gemoederen te veranderen, is 't van de Siammers en alle die de zelfde grondbeginzelen hebben. Niet tegenstaande deeze beletzelen, besloot een der grootste Monarchen der Waereldt met alzoo min bezwaarnis hunne harten meester te worden als hy de Steden veroverde. Hy had de gemoederen van zyne Onderdaanen gewonnen, hy had het geloof der Weder-

[pagina 82]
[p. 82]

spannelingen in de Kerke geregelt met te zeggen, wy willen en 't behaagt ons: Hy geloofde ook, dat de roem zyner deugden en 't vermoogen van zyn woordt het geheim hebben en bezitten zou de harten in Siam te dwingen. Hy zond Afgezanten aan den Monarch der Siammers om het Christendom aan te pryzen, en men zag toen de Bedienaars van een Oppervorst in een gehoor-verleeningGa naar voetnoot(a) een overeenkomst van Godsdienst te verzoeken, gelyk de Vorsten malkander verzoeken Vrienden en Bondgenooten te zyn. Zonder voorbeeldt is 't dat de Europeaansche Vorsten in dusdanige onderhandelingen hunne zorg boven het tydelyke welzyn uitbreiden, en dat zy Godvruchtiglyk elkander tot het welwezen der Eeuwigheit noodigen. Hunne oogmerken zyn aan de uitbreidingen en eischen wegens Landen en Grenscheidingen, en aan de uitpluizing van Staatkunde enz. zoo bepaalt, dat ze zig met niet anders bemoeyen, en men zoude niet weinig met een Koning lachen, wiens Afgezanten aan de Ketters gezonden, in hunne eerste gehoorverleening door de onderwerping aan de verborgenheden van de Roomsch Katholyke Kerke begonnen. Dit zou immersGa naar voetnoot(b) in de Godsdienstigste Kerkelyken niet te verdragen zyn.

margenoot+
In welk een hooge achting de Koningen van Siam onder hunne Onderzaten staan.
voetnoot(a)
‘De Koningen van 't Oosten, zegt La Loubere, worden als Zoonen aangezien van den Hemel in Zoonschap aangenomen. Men gelooft dat ze Hemelsche Zielen bezitten en door haare verdiensten alzoo hoog boven andere Zielen verheven, dat de Koninglyke hoedanigheit gelukkiger schynt dan die van andere Menschen.’
voetnoot(b)
Indien men zorgvuldig alles wikte 't geen men ten opzichte der Christenen Mogendheden doet en zegt, mogelyk zou men bevinden dat de Oostindianen ons dikmaal van overdadige vleiery zouden konnen verwyten, en een gedrag alzoo min voegelyk dan dat van hun. Maar laat ons verdere omstandigheden ter zyden zetten, om niet beschuldigt te worden van den Standaardt van berisping te planten. Wy zullen alleen niet dan een enkel voorbeeldt uit onze Historie bybrengen, en dit voorbeeldt is noch versch in gedachten. Lodewyk de XIV. (men kan het zonder grootspraak zeggen) heeft men tot byna aanbiddings toe zien eerbewyzen. Hy is als onsterflyk gehandelt geweest, men heeft hem den naam van Numen of Godheit der Aloude Romeinen gegeeven, en men heeft hem als een God zyner Staten en Koningryken aangezien.
Nutu, Rex, stabunt Regna cadentque tuo.


Men heeft hem met het Hemellicht van de Natuur gepaart en vergeleeken.
Servit uterque Solo, servit uterque Polo.


Men heeft hem by alle de Godheden en Helden der Oudheit vergeleeken. ‘Uwe Majesteit, zegt een zyner schrandere Vleyers, die onder 't juk van de Oostersche Vorsten had moeten gebooren zyn, begrypt in zich zelf de bewustheit van Saturnus, de Mogendheit van Jupiter, de dapperheit van Mars, en den glans van Apollo.’ Dus uit zich den Heer de Vertron in zyn Nieuw Pantheon 1686. te Parys gedrukt. Maar men moet ook tot verschooning van Lodewyk den XIV. zeggen, dat hy Godvrugtig zynde, gelyk hem die geenen vertoonen, die zyne gezwoorne vyanden niet zyn geweest, hy deeze ongemeene Lofspraaken wel had konnen missen.
voetnoot(c)
Verhandeling der Stantbeelden door Lemeus, te Parys 1688. gedrukt.
margenoot+
Door een voorbeeldt vergeleeken.
margenoot+
Hoe slaafshy zyne On derdanen bestiert,
voetnoot(a)
La Loubere Descrip. &c. P. 334.
margenoot+
En hoe Oppermachtig hy zyne Heerschappy uitvoert.
voetnoot(b)
L. 3. P. 51 en 52. Amsterd. 1715.
margenoot+
Zyne wreedheit in 't straffen 't zy misdaadt of geen.
voetnoot(c)
La Loubere Ubi Sup. P. 322.
margenoot+
Welke schandelykste strafoeffening den Siammers niet schandelyk is.
voetnoot(a)
Beschryving van Lyfland XV. Brief. 1705 te Utrecht gedrukt.
voetnoot(b)
Als dit van den Diesachtigen jonge en zyne Moeder.
margenoot+
En van welk een gevolg dit Tirannig bestier is.
voetnoot(c)
La Loubere Deschrip. &c. Tom. I. P. 324.
margenoot+
's Koning zorg in 't bewaaren van 't zegel, en waarom.
margenoot+
Hoe en wanneer de Siamsche Koningen zich aan hun Volk vertoonen.
voetnoot(d)
La Loubere Ubi Sup. P. 56.
margenoot+
Met welk een Plechtigheit zy hunnen uittogt doen, en hoe verzelt.
voetnoot(a)
De Koning van Siam, zegt La Loubere, reid nooit op een Witten Olifant, en de reden die 'er de Siammers van geeven, is, dat men de Witte Olifant alzoo waardig als hem acht. Dit wederlegt Ferdinand Mendes Pinto.
margenoot+
Hoe onderwerpelyk men hem verplicht is aan te spreeken;
margenoot+
En hoe hy zich door Vrouwen dienen laat.
margenoot+
Wie de de naaste tot het erfrecht van de Kroon is, aangeweezen.
voetnoot(a)
Voiage van P. Tachard LV.
margenoot+
Hoe geheim des Konings Naam gehouden word.
voetnoot(b)
La Loubere Ubi Sup. P. 306. P. Tachard in zyn tweede Reize.
voetnoot(c)
Volgens bericht van den zelven Schryver, zeggen eenige Siammers, dat hunne Koningen geen naam voeren, dan na hunne doodt, en dat het hunnen troonvolger is, die hen de zelve geeft.
voetnoot(d)
De Naamwichelkunde is de Waarzegkonst door den naam van deezen die raadvraagt, of gelegenheit geeft om raad te vraagen. Dit geschied door Letterkoppeling van den naam. Ook is 'er een soort van Naamwichelkunde, die, zonder Letterkoppeling, een goed of quaad voorteken uit de enkele beteekenis van naam trekt. 't Is eenig overblyfzel van deeze bygelovigheit in een Letterverzetting en in deeze gemeene spreekwyzen: 't is een naam van quaad beduidzel; zyn naam baart hem ongeval. Dit is getrokken uit een aanmerking over de Verantwoording der geleerde Mannen van Tovery beschuldigt. Door Naudé P. 148. 1712. Hollandsche Druk.
voetnoot(e)
P. Tachard. La Loubere.
voetnoot(f)
P. Tachard, tweede Reize.
voetnoot(a)
Zie de Redenvoering van den Heere Chaumont, in de Reize van P. Tachard.
voetnoot(b)
‘De Bisschop van Beauvais, de onkundigste aller weetnieten.... eischte, op den eersten dag van zyn Bezending, van de Hollanders, dat zy zich tot den Katholyken Godsdienst bekeeren moesten, indien zy in 't Verbondt van Vrankryk blyven wilden. De Koningen schaamde zich over dit zoo vreemd voorstel van dien Minister.’ Memoires du Cardinal de Retz. L.I. Deeze daadt van overbodige en ontydige Christelyke genegenheit, veroorzaakte des Bisschops afwyzing, en maakte zyn doen belagchelyk.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken