Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Intimis (1861)

Informatie terzijde

Titelpagina van Intimis
Afbeelding van IntimisToon afbeelding van titelpagina van Intimis

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.82 MB)

ebook (2.81 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Intimis

(1861)–Allard Pierson–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 35]
[p. 35]

Hoofdstuk V.
De Katechisatie.

Dit hoofdstuk moet bewijzen, ten eerste, dat ik voor mijn schrijftafel nog iets anders deed dan mijmeren; en ten tweede, dat men niet voor zijn genoegen behoeft te theologiseeren op dit benedenrond.

Tot werkeloosheid veroordeeld, wat de praktische zijde van mijn leven betrof, keerde ik mij voorloopig tot wetenschappelijken arbeid. Hierbij had ik niet te vragen waarmede ik mij zou bezig houden. Ik bezat nog eenige aanteekeningen uit mijn studententijd, waaruit ik beproeven wilde een boek zamen te stellen, dat eenigzins een vervolg mogt heeten op mijne akademische verhandeling. Het toen ontworpen boek werd werkelijk door mij geschreven en zag later het licht onder den titel van Bespiegeling, Gezag en Ervaring.

De stelling, die ik in dat werk verdedigd heb - maar

[pagina 36]
[p. 36]

eer ik daarover handel wil ik verhalen, hoe ik op zekeren morgen in mijne studiën gestoord werd.

Om plaats te winnen, was mijn porte brisée weggeruimd, zoodat mijn binnenkamertjen van het zijkamertjen niet wel te onderscheiden viel, en ik dus zoo goed in mijn tuintjen als op de straat kon zien; ja over de straat, op een groot estaminet à la ville de Paris, waar driemalen per week ketelmuzyk ons kwam plagen; en naast het estaminet, op een rij graauw-achtig-witte huizen, uit welker respectieve vensters een klêermaker, een kwartiermeester, een jufvrouw met een vraagteeken en een pastoor vaak uren lang bij afwisseling lagen te kijken, in afwachting dat er in de Bogaerdenstraat naar iets te kijken viel, hetgeen slechts zelden gebeurde. Naast die graauwachtig-witte huizen, verrees een klooster of iets dat sterk op een klooster geleek, een gebouw althans met een groote poort en matglazen ruiten, nog al geheimzinnig. Maar daarop wilde ik niet komen. Ik wilde spreken, niet over de huizen in de straat maar over de straat zelve, waarin zich een groote menigte verzamelt. Voor mijn deur knielen enkelen neder. Een geluid als of er belletjens klingelen! Het nadert langzaam, het dof en eentoonig gezang, met zware basstemmen aangeheven. Ik onderscheid vier priesters, in witte kleeding: sommigen met kale, allen met gebogene hoofden. Een vijfde volgt met een zilveren beker in de hand en door eenige koorknapen begeleid. Het gezang houdt aan, wel tien minuten lang.

[pagina 37]
[p. 37]

Kwamen zij ons huis bezweeren? Zij keken zoo naar boven!

't Was natuurlijk niets bijzonders. Maar de plegtigheid joeg ons, die haar voor de eerste maal bijwoonden, een eigenaardige Protestantsche rilling op het lijf. De vrouw van onzen overbuur, den kleêrmaker, moest bediend worden. Zij lag gevaarlijk ziek. De priester ging met zijn zilveren beker naar binnen, kwam na een klein kwartier weder te voorschijn en vertrok met zijn gevolg; waarna de jufvrouw met een vraagteeken aan het venster verscheen en alles op den voet van vrede terugkeerde.

Schoon is toch het drama der Roomsch-Katholieke kerk. De onreine en ondichterlijke straat der Boogaerden was op eens van gedaante veranderd. Overal wit zand en groene bladen en langs de beide trottoirs in de rigting, waarin de kleine processie zich bewogen had, ouden en jongen, vrouwen en manuen, dames (maar geen heeren) eerbiedig neêrgeknield, hun gebeden prevelend voor ‘le bon Dieu qui passe.’

Ik zoek vruchteloos naar een geleidelijken overgang van dit Roomsche bijgeloof tot de kritische poging, die ik juist beschrijven wilde. Ik zal de afgebrokene zinsnede eenvoudig herhalen.

De stelling derhalve, die ik in Bespiegeling, Gezag en Ervaring verdedigde, kwam mij toen en komt mij nu nog zeer eenvoudig voor. Dit trachtte ik aan te toonen: om op geestelijk gebied tot kennis der waarheid

[pagina 38]
[p. 38]

te komen, daarvoor baat geen aprioristische redeneering; want wat is aprioristisch redeneeren anders dan het weven van een kunstig spinneweb, waarin men eindigt met zich zelven op te sluiten; daarvoor baat geen gezag, hoe ook als onfeilbaar geprezen; want, wie is er nog blind voor? ons eigen feilbaar oordeel moet toch altijd beslissen, of het gezag dat wij voortaan willen eerbiedigen werkelijk onfeilbaar verdient te heeten; daarvoor baat alleen de weg der ervaring, dat is die van nederige waarneming, door redeneering bewerkt en vruchtbaar gemaakt.

Onveiligheid, beweerde ik verder, baart de aprioristische speculatie, die van de bespiegeling over het waargenomene wel te onderscheiden is. Voor de soevereiniteit der gegevene werkelijkheid verheft zij de soevereiniteit der rede op den troon. Slechts hetgeen den wijsgeer a priori logisch dunkt heeft regt van bestaan; hetgeen hem onlogisch voorkomt dient allengs uit den weg geruimd te worden; tot dat hij met Hegel onbewust gedwongen wordt, de stelling om te keeren en niet meer zegt: slechts het logische bestaat, maar integendeel het bestaande is logisch; waardoor natuurlijk de in haar oorsprong meest revolutionaire wijsbegeerte in een armzalig konservatisme overslaat.

Slechts een veiligheidsmaatregel - ik deed het in de tweede plaats opmerken - is de erkenning van een onfeilbaar gezag. Het brengt ons hoogstens tot blinde onderwerping, nooit tot persoonlijke en zelfstandige overtuiging. Van de onzekerheid, aan een voortdurend zoeken

[pagina 39]
[p. 39]

der wetenschap onafscheidelijk verbonden, kan het ons niet verlossen dan op voorwaarde dat wij de vrijheid, het edelst erfgoed der menschelijke natuur, prijs geven.

Tot zoover was mijn betoog louter ontkennend. Zou mijn laatste woord hopeloos scepticisme zijn? Verre van dien. Onveiligheid noch veiligheidsmaatregelen achtte ik begeerlijk. Zekerheid achtte ik verkrijgbaar, en dat langs een weg, tot hiertoe wel door sommige wetenschappen treurig verwaarloosd, maar door anderen reeds met het beste gevolg betreden. Waarneming prees ik aan; waarneming niet enkel der stoffelijke, maar ook der zinnelijk niet waarneembare werkelijkheid. Op den mensch, gelijk hij uit de geschiedenis van ons geslacht gekend wordt, wilde ik de aandacht gevestigd hebben, en geen enkele zijde van des menschen ontwikkeling buiten de werkplaats der empirie gesloten zien.

Dit was de hoofdinhoud van een geschrift waarvan ik op mijn manier zeggen kan, hetgeen een Duitsch geleerde van zijn arbeid onlangs getuigde: het heeft mijn weg een tijd lang eenzaam gemaakt. Het heeft mij vooral de veroordeeling der Vaderlandsche orthodoxie op den hals gehaald.

Ik heb het goede reeds vermeld dat haar kenmerkt. Het kostbaarste - en zou het ooit door mij vergeten worden? - heb ik onder haar invloed ontvangen. Waarom mogt ik den foedraal niet ruilen, waarin zij mij het kleinood had overgeleverd?

Maar neen, dit mogt niet. Dat zij mijn kritischen

[pagina 40]
[p. 40]

arbeid laakte en wraakte, kan men haar niet euvel duiden. Haar dogmatisme werd er onmiddelijk door aangetast, maar dat enkelen van hare aanhangers niet met meer grootmoedigheid weten te strijden, pleit misschien niet voor haar inwendige kracht.

Als ik nog denk aan de dagen toen Bespiegeling, Gezag en Ervaring verschenen was. Dat waren dagen, dat waren nachten van verdriet. Het regende ellenlange brieven met veel jeremiaden en niet veel argumenten. Het regende recensiën waarin ik nu eens op luimigen, dan op kerkelijken toon werd teregt gesteld. ‘Ik was een vijand des Christendoms geworden.’ - Goddelijk Christendom, uw vijand! Vroegere bekenden schreven mij niet meer Amice maar Mijnheer, en hadden zij bij vergissing met een uw br. onderteekend, de b was vóór de afzending tijdig in een v veranderd. Uw broeder was te intiem, uw vriend fraai genoeg. Op condoleantiebrieven kreeg ik per omgaande antwoord, dat men weigerde door mij getroost te worden. Kortom: Herr Doktor had van iedereen de les te hooren. Als of ik er mijne gedachten nooit over had laten gaan, werden mij allerlei zaken onder het oog gebragt, waarvan ik toch de plegtige verzekering had kunnen geven, dat zij mijn gantsche hoofd vervulden. ‘Herr Doctor wurde katechisirt’, een lange, een treurige, een onvruchtbare katechisatie, waaruit ik alleen geleerd heb te vragen of, zoo België Roomsch is, Holland reeds Protestantsch mag heeten.

[pagina 41]
[p. 41]

Ontbrak het mij niet aan bijval in Vaderlandsche Tijdschriften; o.a. in de Referent, de Wetenschappelijke bladen en de Gids; het fleurde mij niet op. Oude kennissen hadden mij den rug toegekeerd en - scheiden doet pijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken