Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Intimis (1861)

Informatie terzijde

Titelpagina van Intimis
Afbeelding van IntimisToon afbeelding van titelpagina van Intimis

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.82 MB)

ebook (2.81 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Intimis

(1861)–Allard Pierson–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 121]
[p. 121]

Hoofdstuk XIV.
Getroost.

Mijn laatste hoofdstuk is aandoenlijk genoeg, want lijden is eerst lijden als het voor ons zieleleven onvruchtbaar blijft. Ik denk aan haar, van wie ik sprak, met diepe smart. Bij zulke teleurstellingen ontzinkt ons schier de moed, om in de heilige bediening voorttegaan. Laat mij dus uw oog op gelukkiger schouwspel rigten en uit het dagboek van een andere lijderesse, voor wie het woord des Evangelies gezegend werd, een bladzijde mededeelen, die, neen! geen vertwijfeling ademt, maar verzoening en vrede. Dat geheimzinnig, hooger leven, dat, men weet niet hoe, in den menschelijken boezem ontkiemt, te kweeken, te koesteren, te bewaken en bij een vredige stervenssponde Hem, die er ons toe in staat stelde, als een geurig offer aan te bieden, met een hart vol van onuitsprekelijke dankbaarheid, is welligt het

[pagina 122]
[p. 122]

schoonste voorregt, dat een mensch op aarde te beurt kan vallen en dat Gods goedheid den dienaar van het Evangelie gelukkig niet zelden verleent.

Ziehier mijn uittreksel. Dat het de slotsom behelst van een leven rijk aan beproevingen, blijkt uit den inhoud.

‘Ik las dezen morgen het bekende woord: wie achter mij wil komen enz. Het komt er niet slechts op aan, het kruis te dragen; het moet den Heiland achteraan gedragen worden; en dit heeft mij tot dusver te veel ontbroken. Ik heb veel geleden, dat is waar, maar ik heb van mijn lijden een martelaarschap gemaakt, ik heb er mij op verhoovaardigd, en het had mij toch behooren te vernederen. In mijne smarten heb ik mijzelve gezocht, in plaats van aan God, als de eenige Hem welbehagelijke offerhande, een hart op te dragen, onder zijn tucht verbroken en een geest, verslagen onder zijne kastijding. Wat heb ik nog weinig geleerd van zoovele ondervindingen! Heeft God mij meer dan anderen gewond, er viel dan zeker meer aardschgezindheid, meer ligtzinnigheid, meer zelfzucht in mijn hart uit te roeijen dan in het hart van anderen. En ik heb het niet begrepen. Het lijden, dat God mij in zijn liefde gaf, heb ik misbruikt om mij al meer en meer van Hem te verwijderen. Mijn zelfzucht werd er niet door gedood, maar gevoed; mijn ligtzinnigheid werd er niet door vernietigd maar bevorderd. Voor al de zonden, waarop zoovele kastijdingen mij wezen, had ik vergeving moeten zoeken aan de voeten van Christus en mij niet als een door lijden reeds ge-

[pagina 123]
[p. 123]

adelde, maar als een door lijden nog te louteren ziel moeten beschouwen.

En wat heb ik mij bezig gehouden met mijn smart, als of zij mijn geest mogt vervullen. Neen, ik wil voortaan de smarten trachten te peilen, die de zonde der menschheid, die ook mijne zonde den Christus heeft aangedaan. Ik wil de tranen zien vloeijen van Hem, die zoo dikwijls de afkeerigen onder zijne vleugelen heeft willen vergaderen; ik wil de wonden aanschouwen, die onze overtredingen den Godmensch hebben geslagen. En Goddelijke Heiland, als gij mij verwaardigt, eenigzins uw kruis mede te dragen, o vervul dan mijn ziel met een onuitsprekelijke dankbaarheid voor zooveel liefde.

Zelfverloochening. Het kruis Hem achteraan te dragen! Nu zie ik wat dat woord beteekent. Heer, ik dank U dat Gij het mij eindelijk leerdet. Nu breng ik U niet meer den schat mijner moederlijke liefde, nu breng ik U niet meer mijne kinderen gewillig ten offer, nu breng ik U raijzelve, mijn hart, dat arglistig hart, dat altijd getracht heeft het doei van Uwe kastijdingen te verijdelen. Nu behoort mijn hart U toe; o neem het aan! Nu eerbiedig ik niet slechts Uwe leidingen, ik heb ze lief. Ik onderwerp mij niet meer aan Uw wil, ik ben eenswillend met U.

Welk een zaligheid met God eenswillend te zijn en het valt zoo moeielijk niet. Hoe heb ik mij vroeger nog kunnen onderwerpen aan een God, wiens liefde ik niet kende, wiens slaande hand ik slechts gevoelde, of van

[pagina 124]
[p. 124]

wien ik slechts aannam, dat Hij liefde was, omdat het mij alzoo was gepredikt. Thans gevoel ik zijn liefde, want ik houd het oog gevestigd op het kruis van Golgotha. Alzoo, alzoo heeft hij u liefgehad, mijn ziel. Hoe groot is die liefde! O laat mij de laatste dagen van een leven, dat ik veel te gedachteloos doorbragt, aan de overpeinzing van die liefde wijden. Zou die liefde nog grooter zijn dan mijn zelfzucht?

Ondeugend hart, waarom kost het u zooveel moeite, u te ontsluiten voor Hem, die alleen waardig is, ons geheele hart te bezitten? Neen, ik heb niet geleefd voor mijn God en voor mijn Heiland. Ik heb Hem de liefde niet gegeven, die ik mijn echtgenoot en mijn kinderen toegedragen heb. Wat was ik traag in het gebed en in de overdenking van het Evangelie. Al las ik den Bijbel, ik las dien niet gelijk het kind den brief verslindt van zijn vader. Ik werd er niet door verplaatst bij Hem, die voor ons mensch werd en wiens menschelijk hart voor ons in zijn boezem klopte. Ik werd er niet door opgewekt om een naauwe persoonlijke betrekking te onderhouden met den Heiland. Hij stond daar voor mij als een heilige, als de volmaakte Zoon van God, maar niet als mijn vriend, niet als mijn broeder. Welk een afstand scheidde mij niet van Hem. O had ik geleefd in de dagen zijner omwandeling op aarde, ik ware niet als Johannes nedergezonken aan zijn boezem; welligt had hij mij weenend aangezien, als dien ongelukkige, die niet verre was van het ko-

[pagina 125]
[p. 125]

ningrijk der Hemelen, maar den beslissenden stap nog niet kon wagen.

Wist ik niet, dat hij mij aanneemt in genade en een vriend is van zondaren, ik zou thans te beschaamd zijn om de oogen tot Hem op te heffen; ik zou mij naauwelijks onder zijne discipelen, veel minder onder zijne vrienden durven tellen. Wel gevoel ik mij de minste van allen. Hoe goed is het, alleen op zijne genade te vertrouwen; hoe zalig, mij als een kind diep afhankelijk te gevoelen van zijne liefde, en mij geloovig te stellen onder zijne zegenende handen. Ja, ik durf tot U komen. Ik weet, dat gij mij geen enkel verwijt zult doen over mijn koelheid, over mijn traagheid in het komen tot U. Gij zijt niets dan liefde, niets dan vergevende goedheid.

Neen, ik zal Uwe armen niet langer vruchteloos laten openstaan. Laat mij bij U blijven. Bloedende van de doornen des levens en door schuldgevoel verbrijzeld, rust ik eenmaal uit aan Uw boezem, trouwe Herder! En om nooit weer van U te scheiden.’

Haar, die zoo dacht, is het kruis reeds van de schouders genomen. Voor mij staat zij in de wolke der getuigen, die den God aller vertroosting zegenend omgeven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken