Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk 1 (1959)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.36 MB)

XML (0.96 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk 1

(1959)–Filip de Pillecyn–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 207]
[p. 207]

XI

- En nu keert gij naar de aarde terug, zei pater Bruno.

De soldaat Johan antwoordde niet. Hij keek door de straat, hij keek naar de huizen die dicht opeen stonden; en hij dacht: ‘Ja, ik keer naar de aarde terug.’ De monnik bekeek hem van terzij en zegde:

- Weet gij wel, soldaat Johan, dat wij hier allebei lopen op straffe van vijandschap met heer en wet; want gij draagt nog een wapenrok en gij bevindt u in verkeer met een bedelmonnik, zoals ze dat zeggen. En als bedelmonnik zal ik voortgaan met bedelen.

- Een treurige stiel, zei Johan, en voor wie bedelt gij?

Pater Bruno keek sluw van terzij en antwoordde:

- Er is geen treurige stiel waar een vrolijk hart is. Ik zie land en mensen en ik heb geleerd wat men in de kloosters niet leert: dat er mensen zijn die zonder vroomheid of zonder schone woorden goed en heilig zijn; mens zijn, soldaat Johan, natuurlijk goed en mens zijn. Er zijn van die vrouwen die de hemel uit hun gebedenboek willen halen, er zijn er die... maar kom, ik predik niet. Alleen wil ik zeggen dat de hemel geen geld is en geen vroomheid, maar eerlijkheid en dapperheid.

Als ge me nu vraagt, sprak hij trager voort, voor wie ik bedel, dan moet ik u antwoorden: vraag dat aan mijn oversten. En ik kan u, als man tot man, ook wel toevertrouwen dat meer

[pagina 208]
[p. 208]

dan één arme boer van mijn bedelgeld heeft geprofiteerd, maar dat is tussen mij en Onze-Lieve-Heer.

Beide mannen gingen buiten de stadspoorten. Pater Bruno bleef staan op een afstand. Daar lag Gent, torens en stad en volk.

- Daar ligt Gent, zei pater Bruno, en hij wiste met zijn mouw zijn voorhoofd schoon. Telkens als ik Gent verlaat nijpt mijn hart dicht, want er is maar één Gent. Als ze Gent de kroon afnemen is ‘t gedaan met de landen waar Diets klinkt, - en ze zijn bezig het te doen.

De soldaat Johan stond naast de monnik te kijken. Een grote weemoed en een grote eerbied kwam over hem toen hij de stad zag en de woorden van de monnik hoorde.

- Waarom zijn het altijd vreemden die over ons regeren, vroeg hij. Ik ben soldaat geweest onder hertog Karel die, geloof ik, niet weerkomt want hij viel op de weiden bij Nancy waar ik stond en neergeslagen werd. Ik was er fier op; het is moeilijk voor een eenvoudig man als ik, niet trots te zijn, omdat men eens de dood heeft nabij gevoeld, niet als een zieke maar als een soldaat.

Toen ik soldaat was vocht ik anders dan nu. Ik vocht voor de heer en als een boerderij in brand stond en het vee werd uitgedreven, dan riep ik met de anderen in soldatenplezier. Nu kan ik dat niet meer; nu kan ik niet meer vechten voor de heer, want ik ben boer geworden. Maar vechten zou ik nog kunnen, vechten met boeren die soldaat geworden zijn en met de mannen van Gent. Ik ben geen boer Niklaas en heb geen zinnebeelden gezien in mijn dromen, maar als de boeren en die van Gent vechten voor hun eigen, voor hun aarde, voor hun mensen, zo sta God mij bij, ik doe mee.

En in de volklinkende namiddag riep hij nogmaals zo hard hij kon:

- Ik doe mee!

[pagina 209]
[p. 209]

Zij kwamen aan de linde waar pater Bruno zijn vergeefse preek voor de boeren had gehouden.

- Ja, de boeren, dacht de monnik luidop.

- Soldaat Johan, zei hij, weldra scheiden onze wegen. Dan ga ik het Oosten in en gij volgt de weg, die u naar huis brengt, maar eerst hebben wij nog een paar avonden. Ik behoor niet tot de profeten, de grote of de kleine, maar ik geloof wel dat wij niet veel van elkaar meer zullen zien op deze wereld die zo schoon is en waarop de mensen zo weinig deugen. Vanavond ben ik geen bedelmonnik, want ik trakteer. En morgen vroeg zet ik terug mijn bedelgezicht op, lok de stuivers uit harde boerenhanden en uit droge kwezelhanden die nog harder nijpen en uit de mollige handjes van vrouwen die menen dat zij speciale gratie kunnen afkopen bij een pater beter dan bij een pastoor, en ik zeg dan: Deo gratias. Als ik dan nog meer Latijn zeg, komt er nog een stuiver bij. En wilde ik dan nog duivels verjagen, het kwade oog bezweren, droge koeien in de melk zetten en dorre vrijsters vruchtbaar maken, dan werd ik een rijke pater en als ik al dat geld binnenbracht, dan noemde men mij ‘reverendissime’ in het klooster. Maar dat doe ik niet, soldaat Johan, want ik ben geen duivelbezweerder of geen dokter van dieren of geen piskijker. En nu zeg ik: ik trakteer.

En breedgebeend liet hij zich neer op de bank onder de linde en de soldaat Johan dronk deze avond van het geld van de geweldige bedelmonnik, pater Bruno.

- Als heren zitten wij hier, zei Johan.

Hij zag rondom zich de velden die teder werden in de avond en in de stal achter de afspanning hoorde hij het vee. De linde was bladstil en zwart boven hun hoofden, en in hun hand voelden zij de matte koele kroezen.

- Was ik geen geestelijk man, ik zong een lied, zei pater Bruno; ik ken vele schone liederen, godsdienstige en andere,

[pagina 210]
[p. 210]

maar allemaal treffelijk, zoals bij voorbeeld wat gij wel zult kennen.

En hij zong, zachtjes aanheffend, maar onbedwingbaar hard na een paar verzen het schone lied van de Drie Tamboers. Bij het weerkerende ram-plam, ram-plam-plam, nam hij zijn kroes en ging op het houten tafelblad los en Johan, in de lichtheid van bier en zomeravond, zong mee en trommelde het refrein van de Drie Tamboers.

- Ziezo, zei pater Bruno, zeer tevreden na een laatste krachtige ademstoot, zulke liedjes worden niet meer gemaakt.

Toen zong soldaat Johan, stil en eentonig, het lied dat de boer Niklaas had gehoord in de koorts van zijn vizioenen; in plechtige en verwarde woorden zong hij over aarde en rechtvaardigheid. De monnik keek van terzij naar het scherpe gezicht van de zingende man, dat vast en ernstig stond, en naar de grote harde vuisten die in de gang van het lied soms dichter werden toegeknepen, en hij zei, toen het lied was uitgezongen:

- Soldaat Johan, ik geloof dat de rechtvaardigheid van de aarde er komen zal, maar dan zullen er nog velen zoals gij moeten geboren worden.

Zo spraken zij en dronken onderwijl licht en helder bier en pater Bruno bestelde eten en was gelukkig dat er ook koude vis in huis was. Niets was hartelijker en kloeker, legde hij uit, en hij roemde de vele soorten vis die hij kende.

- En een viske uit het water halen, al is het ook het water van de abt, is geen kwaad want als het visken een eindje doorzwemt dan valt het toch buiten de jurisdiktie van die eerwaarde zoals dat heet in kerkelijke taal.

Hij lachte met vol gezicht want hij dacht aan de rentmeester.

De maan stond reeds hoog toen zij opstonden en naar hun slaapstee gingen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken