Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk 1 (1959)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.36 MB)

XML (0.96 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk 1

(1959)–Filip de Pillecyn–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 281]
[p. 281]

Hoofdstuk V

Teresa was niet weggegaan.

Toen Hans had gezeid dat zij niet bij hem kon blijven, had zij begrijpend ja geknikt. Zij wist zich als de dienstmeid tegenover haar heer. Haar wilde onderdanigheid, haar grillige verlangen, aanvaardde de afstand tussen hen beiden. En zij zette het leven voort dat zij gewoon geworden was, sliep in ledigstaande wagens, in schuren, of in de geurige nachten van de bosjes van waaruit zij de zeldzame lichten van de stad kon zien. Als de boer haar in 't geniep de prijs van zijn herbergzaamheid vroeg en tot grotere aanlokking haar brood toestak met zwarte ham, lachte zij luidop, zoende hem smakkend en gleed tussen zijn zoekende handen door. En de man keek haar onthutst na en keerde zich om met in zijn ogen het bruine gezicht en de witte, harde tanden.

Hans hield zich binnen. Hij voelde zich beschaamd en onzeker in zijn hooghartigheid. Het was hem alsof hij zich ineens naar beneden getrokken voelde tot het gezelschap dat hij openlijk had misprezen. Alleen als de avond zakte ging hij naar buiten, zat in de eenzaamheid van de heuvels en de rust van het slapengaande stadje bracht een naamloze weemoed in hem. Soms dan zag hij ook Teresa die met haar wilde en grillige hartstochtelijkheid hem voor een ogenblik wegrukte uit de verlatenheid van zijn ziel.

Ruim twee jaar geleden was hij van hier weggelopen in de innige gejaagdheid van de jonge man die opgaat naar zijn geluk.

[pagina 282]
[p. 282]

Hij ging een nieuwe wereld vinden en meehelpen in een nieuwe orde. En al spoedig was de ontmoediging over het onbereikbare in hem gekomen. Hij was teruggekeerd naar het oude land in de geheime verwachting dat het hem een nieuw gelaat zou tonen, want taai is de hoop van de jonge man. Nu was in zijn trotse eenzaamheid de vernedering gekomen.

De soldaten, zijn vrienden van nog kort tevoren, zag hij niet meer. De vreemde, blonde ruiter was verdwenen in de mars naar zijn naamloos lot. En dagen aan één stuk zat hij over zichzelf te treuren; hij trachtte vruchteloos zichzelf de opeenvolging te geven van die twee jaar. Maar het leven glijdt zo onvoelbaar langs de lijnen die naar beneden voeren, dat men onbegrijpend de uitersten overschouwt zonder de weg te zien die ze verbindt.

Eens had hij Lou voorbij zien gaan. Als verschrikt had hij zijn hoofd teruggetrokken en, vlak tegen de muur gedrukt, had hij ze nagekeken. Trots zoals altijd, met haar mooie gang, met dit harmonische bewegen in de heupen. Ten toon van heel de stad had zij haar Parijse modeschatten rondgedragen. De wijdgeplooide falbala wiegde over de scherpe puntschoentjes en rond haar gezichtje was de breedrandige strohoed die van kin over voorhoofd als een gele krans was.

Zij keek niet op naar zijn venster. De mensen groetten haar beleefd, en zij knikte met een blij gezichtje alsof heel haar vreugde bestond in zo jong en mooi te zijn en in de zon te lopen. Hans voelde zich nog meer alleen.

Op een avond toen hij voorbij het huis ging van de oude rechter, had hij het licht gezien door de reet van de luiken. Smartelijk had hij zich weggehaast en toen hij thuis kwam had hij lang met zijn hoofd tussen de handen gezeten. Het gerucht van de laatste voorbijgangers en het geruis van de bomen uit de oude kloostertuin hadden een pijnlijke vreugd in zijn eenzaamheid gebracht. De onveranderlijke kracht van de aarde

[pagina 283]
[p. 283]

sprak tot hem en hij legde zich te ruste, luisterend naar de vrede van de wereld die wegzinkt in de nacht.

Teresa had hem gevraagd terug mee te gaan, ver van hier naar het Zuiden waar men niet in huizen moet hokken voor koude en regen en waar de mensen niet werken en toch altijd genoeg te eten vinden.

Terwijl zij zo smeekte had hij de ogen gesloten om te luisteren. Hij voelde haar stem over zijn gelaat in de streling van haar woorden. De loomheid van de avond overkwam hem en hij liet haar spreken zonder te antwoorden. Zon, onbekende mensen, een hemel vol straffe blauwheid. En de bruine vrouwen met de wonderdonkere ogen en de gespannen rode lippen; zij dansen in de wellust van hun eigen beweging en jagen zichzelf op bij de klank van hun stem.

Hij drukte haar mond tegen zijn lippen. En vol gulzigheid kuste zij hem en sprak niet verder meer, maar haar ogen keken begerig in de zijne tot hij haar losliet. Die avond spraken zij er niet verder over.

Maar toen hij alleen was kwam de angst over hem, dat hij met haar heengaan zou in haar wilde leven. Al wat instinkt in hem was stond er tegen op. Hij had ze in de schaduw zien liggen, de vuildonkere kerels met bakkebaarden als gemene strepen over hun gezicht, terwijl de vrouwen zich lieten zoenen door 't soldatenvolk.

De wereld, die hij zo eindeloos meende te zijn, sloot zich enger rondom hem. Onmacht om daaruit weg te geraken, weerzin om met Teresa de fortuin van elke dag te verzoeken. En toen zij een volgende maal strelend afkwam met haar vraag en er heimwee kwam in haar brandende ogen, weerde hij ze brutaal af.

En toch bleef zij.

De liefde die van het lichaam komt was het niet die haar in het stadje hield. In duistere omhelzingen had zij haar zinnelijkheid gevormd die bij geen man in 't biezonder verwijlde. Hans

[pagina 284]
[p. 284]

bleef voor haar, in de behoefte aan bijgeloof die haar bovenzinnelijk erfdeel was, de man die haar moeder haar als de eerste in de armen geworpen had. En zij kon niet aan hem denken zonder dankbare onderdanigheid. Dat had haar achter hem gejaagd met de hoop dat zij hem bij de hand zou nemen en terugleiden naar het land waar de gewoonte haar leven had gevormd.

Zij keek over het dal: zacht lag het in de zon; de sombere bergruggen, de donkergroene flanken vol stil geboomte, verteerden de felle glorie van de zon tot berustende weemoed. Uitgestrekt op de warme borst, lag zij te staren in de diepte waar de kleine gestalten van mensen en dieren bewogen in trage afmetingen. Nog was het zomer, volle, zuivere zomer. Zij zou wachten want ook hier was de zon.

Het was alsof de deftige mensen van het Plein vriendelijker gestemd waren tegenover Hans. Zij hadden het gevoel alsof dit vreemde avontuur dat zij, tegenover hun vrouwen, gemeen noemden, de jonge man wat dichter tot hen had gebracht. En ook de vrouwen waren niet langer nijdig, nu zij vermoedden dat Lou, onder haar fier gebaren, zich vernederd en ongelukkig voelde.

Alleen pastoor Bragard, die veel over Frankrijk en weinig over God sprak, meende dat hij er moest tussenkomen. Bij de oude rechter ging hij niet. Hij verkeerde alleen met hen die over wereldse zaken dachten zoals hijzelf.

Hij was een kleine, kale, taaie man. Grof in zijn woorden, sprak hij zeer onderdanig met de overheden. Kleine liefhebberijtjes over wat groeit in moerassen en een vlijtig optekenen van woorden die nog leefden in de mond van oude mensen hadden hem de reputatie van een geleerde gegeven.

Vermits hij slechts pastoor was gedurende de weinige ogenblikken dat hij in de kerk vertoefde, verdroegen de heidenen hem

[pagina 285]
[p. 285]

graag. En hij zong liever een Te-Deum voor de keizer dan een hoogmis voor zijn parochianen.

Die Spaanse vrouw in zijn gebied maakte hem woedend. Niet zozeer om het begeerlijke en zondige dat onder het volk brandde, maar om het hatelijke dat hij voelde tegen alles wat uit haar land kwam.

Eens had hij Hans stilgehouden en, met het bruuske van zijn aard, gevraagd waarom hij niet naar zijn Te-Deums kwam.

- Waarom vraagt gij mij niet waarom ik niet naar uw mis kom? antwoordde Hans.

Brommend ging de geestelijke verder. Hij was een van die herders die de verloren schapen niet opzoeken, maar veel getrouwe schapen buiten de stal drijven.

Boven Hans rezen de twee torens van de katedraal. Sedert jaren stond die gesloten. En achter hem steeg de fantazievolle toren van St.-Gereonskerk. In de avonduren baden de klokjes van St.-Helena en van St.-Barbara en in het Kapucienensteegje droeg de kerk haar grijs, hoog dak.

Hoe weinig kristendom was er van die vele bidhuizen uitgegaan. Een klooster vol paters en de parochie-geestelijkheid hadden zich destijds onmachtig gevoeld om het protestantisme tegen te houden en zij hadden er de paters Kapucienen bijgeroepen.

En boven het volk had het klooster gestaan met monniken die het land regeerden, die twistten met hun medebroeders van Stavelot om voorrang en abtskeuze. Tien jaar daarna was het alsof zij nooit hadden bestaan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken