Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk 1 (1959)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.36 MB)

XML (0.96 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk 1

(1959)–Filip de Pillecyn–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 298]
[p. 298]

Hoofdstuk VII

Lou's moeder keek vertederd en gelukkig naar buiten. Op de brede lederen sofa zat Hans met haar dochter.

Haar man was weg voor een van die omslachtige reizen die in het leven van de huidevetters afwisseling brachten. Hij kwam telkens terug met een rode kop en verdachte vriendelijkheid.

En Hans was gekomen. Schoorvoetend, met schaamte alsof hij een gemeenheid bedreef. De reuk van het avondmaal hing nog door het huis. Lou en haar moeder hadden hun proefstukken opgehaald en stilaan kwam over de jonge man de behaaglijkheid van die grote donkere kamer en van de opgewekte maaltijd.

Als met een ruk was hij weergebracht in een stemming die hij sedert jaren niet meer kende. Aan te zitten met vriendelijke mensen en bediend te worden met liefde; te eten van spijzen die veel meer geven dan het noodzakelijke en wijn te drinken die meer waard is dan dorst. Een sluimer lag over zijn gedachten, een gevoel van onwerkelijkheid dat slechts verdween toen hij door het raam de schemering zag die de pas ontstoken lichten aan het Plein schonken.

Lou's moeder stond met de rug naar hen. Hij zag de lijn van haar hoofd en schouders dalen tot haar middel en wegvloeien in de duisternis van het houten paneel onder het venster: een schone vrouw. En tegen zich voelde hij de warme ademhaling, de zachte

[pagina 299]
[p. 299]

ademhaling van Lou, en haar hand die zij tegen zijn wang lei en de tederheid van haar schim in het half duister. Er was een gelukkige stilte in de kamer en niemand waagde ze te storen.

Toen ging de moeder naar buiten. De blinden gingen langzaam dicht en in de plotse donkerte sloten de twee jonge mensen tegen elkaar aan. Dan werd het licht ontstoken.

En met de rustige schijn die de schaduwen verwekte in de hoeken en naast de schoorsteen, en aan de kamer de goedheid van de avond schonk, leefde het genot van herinneringen duidelijker weer in Hans. Hij voelde alsof die laatste jaren plots van hem wegvielen en hoe weerloos hij was tegen die vreugde van het avondleven waarin iets ligt van de rust van allen die erin hebben geleefd.

De moeder kwam naar hem toe met een schone beker. De beker van haar grootvader. En de koele kruidige geur van de Moselwijn waarin de aardbei was getrokken ging over zijn gelaat.

- Hans, mijn lieve jongen, ik geef hem u omdat ik zo gelukkig ben en dat ik vanavond zo schoon over u gedroomd heb toen ik over het Plein keek.

En zij boog zich met vochtige ogen over hem en kuste hem. Ook in zijn keel werd het beklemd.

Als een vaag gevoel van schuldigheid was het, en zodra hij het merkte kwam hij ertegen in opstand. Want schuld bekende hij niet, schuld voelde hij niet. En toch was het of die zachte lieve vrouw hem behandelde zoals men een kind behandelt dat ondeugend is geweest en spijt gevoelt.

Hij dronk een lange teug, de wijn schoot krachtig door hem; mannelijk genot, fris en sterk genot. En hij sloot zijn ogen en dronk langzaam en peinzend.

- En zo gaat de zomer voorbij, zei Lou's moeder zachtjes.

Zij zat naast haar dochter, het licht viel op haar gelaat dat rozig was en zuiver.

[pagina 300]
[p. 300]

- En de zomer en het jaar. En men wordt oud en de kinderen worden mensen en aarzelen voor het geluk. En ze spelen met het geluk en weten het niet.

- O mama, zei Lou zachtjes. En zij nam haar moeders hand in de hare en bleef peinzend zitten.

- Ik ben dwaas zo ernstig te doen. Hans, ik drink een teug met u. Want ik zou willen dat ik vrolijk ben vanavond, voor u, mijn lieve Hans, voor u.

Zij bewoog zo zeker door de kamer. Die vertrouwdheid van elke van haar bewegingen trof Hans. Het leven van die vrouw was tot rustig evenwicht gekomen met die oude meubelen, met licht en donker van die kamer. Haar hand greep met het gebaar dat, duizendmaal herhaald, de uiterlijke vorm is van begeren en willen van het dagelijkse leven. En hij voelde zich vreemd, overal waar hij was; hij was overal als de man die van zijn slaapstee opstaat en de reiszak opneemt zonder gezien te hebben waar hij heeft gerust.

Het werd hem zoals iemand die lang gegaan heeft in eenzame mist en uitrust in de gezelligheid van licht en warmte. En hij werd zo licht van geest dat de beide vrouwen gelukkig volgden op zijn jonge woorden. En Lou dronk ook wijn en proestte en allen lachten verheugd.

Hij werd niet achterdochtig toen hij nieuwsgierige vragen rondom zich speurde. En hij vertelde. De wijn had zijn fantazie rijk gemaakt en niets van wat hij vertelde scheen treurig. De lange ritten en de brand van dorpen en de liederen van het kampvuur. Alles scheen als een avontuurlijk verhaal waarin de rampspoed licht om dragen was.

Toen hij Lou's ogen hunkerend op hem zag staan wist hij waaraan zij dacht. En hij vond de woorden die over het lelijke heengleden. O ja, Spanje, met zijn kloosters en zijn dolle vrouwen, licht en vurig en vol haat en liefde in een zelfde dag.

Het duurde lang eer hij was uitgepraat.

[pagina 301]
[p. 301]

Zij hoorden toen weer de geruchten van elke avond en zij zwegen om er even naar te luisteren. Dan vroeg Lou's moeder.

- En spijt het u niet, Hans, dat gij uit dit schone avontuurlijke leven zijt weggegaan? Telkens bij andere mensen, ’s morgens en 's avonds geweld en beweging. Mij dunkt - en zij sprak trager - was ik een jonge man, ik zou willen weten of de mensen overal zijn zoals ze hier zijn. Maar ik ben een oude vrouw, zei ze glimlachend.

Lou keek nieuwsgierig haar moeder aan. Zij wist dat ze lief was en goedhartig, en ook vol duldende, zwijgende toegevendheid. Nooit mengde zij zich in gesprek of twist. En nu sprak zij zo beslist, zo lichtweg van het hart, zo als een jong meisje, zo weinig als haar moeder.

En onbewust van haar vreemde opgewektheid sprak de vrouw verder. Zij voelde, voor het eerst sedert vele jaren, jeugd rondom zich, zij voelde jeugd in zichzelf naast die oprechte, slanke jonge man. En toen keek zij haar dochter aan en glimlachte blozend.

Daar stond dan weer ineens de kleine stad voor haar die haar wereld was; huidevetters, mensen die over zaken en over hun stand spraken. Moeilijkheden voor morgen, last en gekijf en vijandelijke zin onder beleefde woorden.

De bezorgde moeder sprak:

- Maar jammer dat het leven niet bestaat uit avonturen. Hier bestaat het uit huiden, lieve jongen, en huiden zijn verschrikkelijke dingen. Niet waar, Hans, voor u zijn huiden verschrikkelijke dingen?

Hans glimlachte. Ook hij was weergekomen van de dronkenheid van zijn woorden. Adieu Spanje en de kampvuren, hier was Malmedy. Hij antwoordde niet. Tegenover hem aan de muur hing een portret van Lou's grootvader. Een hard gezicht, vol beheerste begeerlijkheid, met straffe ogen onder dunne wenkbrauwen. De eerste huidevetter van de familie.

[pagina 302]
[p. 302]

- Ja, zei de moeder, die hadden het harder in hun tijd. Die stonden zelf aan de schorsmolen of in de teerputten en wat ze verdienden spaarden ze.

Alle drie keken ze een poosje naar de man met het harde gezicht die zelf in de riekende teerputten had gestaan en niet had durven uitgeven wat hij verdiende.

- Nu is het een schitterende tijd voor de huidevetters, niet waar, mama, vroeg Lou en haar stem klonk trots.

Ja, Hans wist het, een gouden tijd. Nergens in Europa werden de huiden zo gemakkelijk afgezet. De heren van de intendance behandelden genadiglijk de dochters en de huiden. En Napoleon's soldaten liepen de heldendood tegemoet op leder dat niet de voorgeschreven tijd in de teerputten had gelegen. Maar een gouden tijd was het.

Toen voelde Hans hoe Lou's moeder schroomvol zijn gedachten naderde. Hij wist dat die avond, als een halte van zijn kinderjaren in zijn jonge mannenleven, voorgoed voorbij was en alle vreugd was verdwenen.

- Waarom zoudt ge niet doen zoals wij en mijn lieve jongen worden?

Hij wist niet wat te antwoorden.

Maar Lou voegde er schuchter aan toe:

- Denk niet aan de teerputten, Hans, geen enkel huidevetter gaat nog in de teerputten, nietwaar, mama?

Hans keek nog eens naar de man van het portret.

- Ik geloof dat ik moet gaan, zuchtte hij.

Zij wisten niet meer wat te zeggen. Er lag vermoeidheid en weemoed in de huiskamer. De moeder ging aan de straatdeur zien; zij hoorden hoe iemand in 't voorbijgaan ‘Bonsoir’ zei; en Lou drong zich tegen hem aan, zuchtend haar hoofdje tegen zijn borst glijdend.

Toen stapte Hans het Plein op dat stil lag. Zijn stap klonk

[pagina 303]
[p. 303]

vast, in heldere weergalm tegen de huizen aan de overkant. Zij hoorden het en sloten de deur.

 

Lang had hij nagedacht die avond.

In hem gleed, tegen zijn wil in, het strelende van die uren. Het bleef hem bij als een bekoring die niet weg te vechten is. Maar dan zag hij zich staan in het midden van de huidevetters. Hij zag ze, één voor één, zelfvoldane figuren die de adel nog niet hadden van hun bedrijf, alleen maar de hoogmoed van hun plots gestegen rijkdom. Hij wist dat zij hem zouden opnemen en tevreden zijn.

Was hij daarvoor de leer en de tucht van het vaderhuis ontlopen? Hij zag de hoge gestalte van zijn vader neerkijkend op de geldwinnende dienaars van elke macht, van de prins-abt, van de revolutie, van het keizerrijk. Lou en de teerputten. Zijn eenzaamheid was bekoord geworden door het gevoel van goedheid en zorg rondom hem, door de goede uren van stilzwijgen met elkaar, als de lamp boven uw hoofd brandt in de avond. Maar al het andere, al het andere. En het nutteloze van zoveel verlangens, van zoveel zoeken, van zoveel dromen bij nacht, onder de sterren, in de reusachtige sluimer van de legers.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken