Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk 2 (1959)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.38 MB)

XML (0.97 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk 2

(1959)–Filip de Pillecyn–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Bij de heer Soera Belijn

Soera Belijn was een vermogend man. Zijn gevolg was talrijk en hij hield van pracht. Hij was van Agades naar Bona gekomen voor koopmanschap en als hij Pieter Fardé en Daniël van Breuckel kocht, was het om zijn huishouding aanzienlijker te maken en om zijn geld voordelig te beleggen.

Hij regelde nog een paar zaken, ging na of alles in orde was en sloot zich met zijn gevolg aan bij een karavaan die weg koos naar de woestijn.

Dat was een zware tocht. Hoog op hun kamelen gezeten, in gepeins gewiegd door de tred van de dieren, reisden de Arabieren. Men rustte als de zon hoog stond en de lucht boven het zand vol kronkelende, vlammende kringetjes bakerde. De kamelen schoven verder als de woestijn bruin werd van het zinkende licht. Soms reisde men ook een halve nacht als het water ver was. Dan was het één geschitter van sterren, klaar koper in donkerblauw. Dat ziet men alleen maar in zee of in de woestijn want alleen daar is de oneindigheid van hier beneden één met de oneindigheid van daarboven. Maar dikwijls ook greep de kou te vinnig door het dunne kleed van de reizende mannen. Dan hulden zij zich in hun vlottende mantels met hetzelfde gebaar dat eeuwen geleden het woestijnvolk maakte dat van uit de zandvlakten

[pagina 23]
[p. 23]

kwam verpozen in de groene weelde van het land Onzes Heren Jesu Christi.

Dan was de karavaan een klein plekje gerucht te midden de woestijn. Die heeft haar geluid op zichzelf, maar het is haast onhoorbaar voor wie zijn oor van kindsbeen af niet gekeerd heeft naar heur stem. Dat is het oneindige maar stille verschuiven van lucht over zand, zonder tussenpozen, zonder aanzwellen of verminderen.

Pieter Fardé lag in die nachten naast Daniël van Breuckel. Zij spraken weinig want de woestijn overmeesterde hen zoals een koning zijn slaven.

Na enkele dagen schonk Soera Belijn zijn slaaf de genade van een woord. Van op zijn lastdier had hij met zijn scherp oog de slaven gade geslagen. Wel bevielen hem de twee mannen, blond en breed uitgewassen, die de vermoeinissen van de reis met zwijgende duldzaamheid onderstonden. Hij besefte dit des te dieper daar hijzelf in een zeer sombere tijd van zijn leven, slaaf was geweest te Livorno. Zeven jaar lang had hij het juk gedragen en de voren die loodrecht van zijn voorhoofd toeliepen naar zijn scherpe neus getuigden van zijn gepeinzen uit die tijd.

Zo dreef hij, enige dagen na de afreis, zijn kameel naast de twee mannen en sprak hen aan in het Italiaans. Eén antwoordde, want Pieter Fardé die een mooi deel van deze aarde had afgelopen en afgebedeld sprak die taal heel vloeiend. Dit scheen Soera Belijn uitermate te verheugen en de goedheid van zijn hart werd nog gunstiger door de wetenschap dat hij een waardevolle slaaf, een man van kennis en goed gesprek, in zijn bezit had gekregen. Hij kon de braafheid en zielesterkte van zijn slaven meten aan z'n eigen herinneringen en, man van stoer geloof als hij zelf was, verraste het hem zeer aangenaam betrouwen en onderworpenheid ten aanzien van God te vinden in mensen die van zo ver kwamen en van het geloof in Mohammed verstoken waren gebleven.

[pagina 24]
[p. 24]

Het waren zeer leerzame gesprekken die beide mannen voerden. De magere, lange man, als een prins gezeten op zijn grote kameel, en de breed-geschouderde slaaf die opkeek met ogen waaruit de slavernij nooit spreken zou. Want altijd voelde Pieter Fardé, als hij sprak met Mohammedanen of Protestanten, dat hij een waardigheid over zich droeg die de anderen moesten bekennen. Hij was de gezondene onder de heidenen. Hij moest door zijn leven Degene doen eren die hem gezonden had. En die waardigheid sprak uit hem.

Zij bereikten de oaze Aïr. De kamelen reikten reeds uit de verte hun bovenmatige halzen en het was alsof de lucht vervuld was van de frisheid van het groen. Van daar was Soera Belijn geboortig. Zijn ogen kregen wondere diepten als hij erover sprak en het eerste water dat hij bij de aankomst dronk uit de koel-geurende bronput gaf hem een genot zonder weerga. Het was hem aan te zien: hij sloot de ogen om beter de koelte langs mond en keel in zich te voelen vloeien en daar lag grote tederheid in zijn oog als hij weer zijn blik ontsloot. Die eerste dronk was hem als een gewijde ceremonie: een zoon van de woestijn alleen weet zulks naar waarde te schatten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken