Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk 3 (1959)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.90 MB)

XML (0.76 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk 3

(1959)–Filip de Pillecyn–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 149]
[p. 149]

IV

De heer de Hovel zit in zijn studeerkamer vanwaar hij de grote olmendreef kan zien en het grazige land dat strekt tot aan de rivier. Daar zit hij in de beste uren van de dag; hij is een binnenhuisman. Als het pas geeft gaat hij op jacht, somtijds met de abt van het klooster dat een paar uren van hier ligt. De abt is feller op de jacht gesteld dan hij zelf en hanteert het jachtroer met evenveel zwier als de kwispel uit het wijwatervat. En na de jacht schenkt hij zijn gezelschap, dat joviaal is en zelden gaat over kerkelijke zaken. Er is zoveel in de wereld dat zijn plaats neemt in het dagleven van de mens. En de heer de Hovel leert van hem hoe het toegaat onder degenen die mede het gezag dragen in de naam van onze goede keizerin Maria-Theresia.

En ook met hem kan de heer de Hovel spreken over de zaken die hem nader liggen dan het bedrijf der mensen. De abt heeft naast de filozofische scholing van zijn opleiding bij voorkeur een plaats gegund aan de wereldse wijsheid van de levenkenners uit de klassieke oudheid en hij citeert Horatius met evenveel genoegen als Thomas van Aquino. Hij is de goede dingen des levens niet afgestorven en kan afwegen wat hem zelf en wat de Heer toekomt. Hij haalt zijn hart op bij de plechtige diensten der Hoogdagen en draagt de miserie van de vasten met gelaten verdrietigheid. Maar daarna is ook zijn vreugde volledig als het Alleluia zich openbaart in een tastbare zegen van de beker,

[pagina 150]
[p. 150]

vol van de geurige ziel van de wijn, en hij looft de Heer met een gelukkig gemoed om de gaven waarmee hij het lichaam van de mens heeft bedacht.

Vandaag komt de abt. Zij zullen niet op jacht gaan. Zomerweer wil anders genoten worden. Straks zal hij daar zijn in zijn karos en als de avondkoelte begint te vallen, stijgt hij in de zware wagen en rijdt terug naar zijn klooster door het bloeiende, geurende land.

De heer de Hovel verheugt zich op dit bezoek. Het is een enige dag en heel de wereld staat vol feestelijke kleuren. En vanuit zijn studeerkamer geniet hij het lommer van de olmen in de laan. Een lange streep vol koelheid en gesluierd licht te midden van het weiland waardoor de beek gaat die, door zijn hovingen heen, naar de rivier haar zuiver water draagt.

In een zeer koele plek van het huis, onder de stenen keldertrap, staat een fles in fris water. Zo koel zal dat zijn dat een dauw de glazen zal overtrekken en een mist leggen over de tinteling van de wijn. Het is een groot genot vooruit de zekerheid van goede dingen te hebben. En de heer de Hovel geniet nu reeds van de prikkelende lafenis: hij weet hoe het is, hij proeft het. De geest kan het genot van het lichaam vermenigvuldigen.

De abt is uitgestegen; hij heeft met een doek zijn groot kaal hoofd ontdaan van de zweetdruppels die onder zijn baret verdoken zaten. En daar hij zit, in een diepe, lederen zetel die hij niet gans vult, is hij een schone, sterke zestiger, gezond en vinnig van oog en nog vlug in zijn bewegingen.

Zijn blik volgt met welbehagen de hand van zijn gastheer die de wijn in de ruime bekers schenkt. Een kruidige koele lucht stijgt op uit de wijn die lichtgeel is met een groene tinteling in zijn stille, heldere gloed. En de palm van zijn hand wordt koud van het bedoomde glas. Nog voor hij de eerste teug op zijn tong proeft, snuift hij het wondere aroom op: uit een Klostergarten van de Mozel komt hij.

[pagina 151]
[p. 151]

Hun stilzwijgen is vol lof en eerbied. Die drank wil juist nu gedronken worden in deze kamer, wijl daarbuiten de zomerdag ligt over de duizelige wereld.

- Siccis omnia nam dura Deus proposuit, citeert de abt even ernstig alsof hij zijn gesprek tooide met bijbeltekst.

- Ode van Horatius aan dichter Varus, antwoordt de heer de Hovel even ernstig.

Het is nog het uur niet van de gesprekken; het is nu het uur van de verwachting met, voor de abt, het aangename raadsel van wat de dis zal voorbehouden. En er zijn ogenblikken waarop de geest uitrust in de voldoening van het lichaam. Zulk een ogenblik is het nu. Er is wijn die geen drank meer is voor het lichaam alleen, maar een goddelijke verpozing voor de geest. Zo'n wijn is deze. En het oproepen van Horatius die de wijn in de verering van het goddelijke heeft gesteld, geeft wijding aan hun dronk. Zij drinken traag mediterend over het wonder der volmaaktheid.

Inderdaad, de godheid heeft aan de drogen alleen last in 't vooruitzicht gesteld. Zo sprak Horatius; zo denken beide mannen na hem. Er is nog een geslacht van mensen die de waarde van het leven in gelukkige samenhang van stof en geest kunnen waarderen. En wordt de adel van het subtiele Latijn niet verhoogd als hij weerspiegelt in de glans van de vloeibaar geworden ziel van zon en aarde?

Zo is de stemming van hun gemoed; een tevreden rust in lichte gedachten die men niet hoeft uit te spreken omdat zij meer stemming zijn dan gedachten. Er is een grote vriendschap tussen beide mannen zodat lange pozen van stilzwijgen niet hinderlijk zijn. En beiden hebben zij één zelfde wending van de geest. Hun genieten van spijs en drank is vol aandachtigheid want de kunst van het leven hebben zij gemeenzaam; en hun denken is doortrokken van deze wellust der verfijnde geesten die in de menselijke beschouwing van de groten der oudheid

[pagina 152]
[p. 152]

een verwantschap voelen met de behoeften van hun eigen natuur. Bij de heer de Hovel meer dan bij de abt, geneigd tot het cerebrale genieten van de Franse geest der philosophes en de koele, ontevreden levensbespotting van Voltaire. Een vermaak van de geest voor hem; iets dat niet in zijn leven is gedrongen maar hem amuseert in zijn sceptische kijk over het menselijk bedrijf. En als de abt Diderot, Montesquieu of Voltaire heeft gelezen of de zinnelijke openbaringen van Jean Jacques Rousseau, dan spreekt hij er niet over. Het sissende ongeloof maakt hem bezorgd en bedreigt een dierbare traditie. Maar tot een dispuut komt het niet tussen beide vrienden. Want steeds zwenken zij af naar Horatius en dat heidendom is zo ver dat het eerbiedwaardig wordt. En schoon is het als men het hoort in het gouden woord van de Latijnse dichters wier leven geen last heeft van hun goden.

Zo zaten zij tegenover elkaar aan de dis, de geest in genegenheid tot elkaar, en sprekend over zaken die de zinnen niet afleiden van de genoegens der tafel, aandachtig voor de schakeringen van de wijn, die strekken van de ‘innocentis pocula Lesbii’ tot de ‘ardentis Falerni pocula’ zoals de heer de Hovel ze in de Horatiaanse lyriek inschakelde. Zij genoten de loomheid waarin lichaam en geest luisteren naar hun voldaanheid, tot hun lichter geworden gedachten onder de opwekkende prikkel van de likeur zich keerden tot de handelingen der mensen.

- En ik hoop dat alles steeds goed gaat met mevrouw Henriette, zei de abt.

De heer de Hovel glimlachte. Een fijne glimlach vol begrijpende afzijdigheid.

- Zij is nog steeds in onveranderde omstandigheden, zei hij; mijn zuster heeft nu eenmaal haar zinnen gezet op het oppervlakkige leven in de kringen van Karel van Lorreinen en dat zal wel zo blijven. Wie de twintig beste jaren van zijn leven kan vullen met de glinsterende zeepbellen van toiletten, mondaine

[pagina 153]
[p. 153]

schandaaltjes en het ijdele spel der intriges, kent geen andere behoeften meer voor de rest van zijn dagen. Maar daarin vindt zij haar geluk en het geluk is een persoonlijke verovering.

De abt knikte goedkeurend. Zelfs in zijn klooster vond hij een weerspiegeling van het leven daarbuiten.

- Ja, zei hij, verheven is de levenstaak niet van hen die verwijlen in de omgeving van de goeverneur, en onze goede keizerin heeft er ook geen hoge dunk van. Maar zij heeft zoveel zorgen in de zetel van haar macht dat zij zich niet kan laten storen door de libertijnen in de hoofdstad van haar Nederlandse bezittingen. En men heeft mij gezegd dat Joseph die haar kroon moet erven meer en meer de geestesneiging van het rationalisme is toegedaan. En ik meen dat deze ratio de worm zal zijn in de blozende appel.

Hij keek met vriendelijk verwijt naar zijn gastheer. Deze antwoordde met een hoffelijke verwijzing naar de ledige glazen. Hun blikken rustten een ogenblik in de warme droom van de zomerdag daarbuiten.

- Ik had mijn dochter reeds thuis verwacht, zei de heer de Hovel.

- 't Is waar ook, antwoordde de abt, die is nu uitgestudeerd als ik me zo mag uitdrukken. En voor zo'n meisje zullen de hofkringen waarin haar tante verkeert wel een biezondere aantrekking hebben.

De heer de Hovel schudde het hoofd. Hij keek een ogenblik naar het glas waarin de gedempte gouden straling van de likeur was.

- Neen, zei hij, zij heeft, hoe jong zij ook nog is, een persoonlijkheid die mij ontsnapt. Zij vindt geen genoegen in het leven van de hoofdstad en heeft, vooral in de laatste tijd, sterk aangedrongen om na haar studies niet bij tante Henriette te moeten blijven. Zij wil hier wonen; zij houdt van bos en water meer dan van de hofkringen.

[pagina 154]
[p. 154]

- Dat is vroege wijsheid, antwoordde de abt, en getuigt van een gezonde geest.

- Na elke vakantie heb ik ze moeten pramen om terug te gaan naar Brussel en daar haar opvoeding te voltooien. Dat is een taak waar ik niet voor berekend ben, voegde hij er glimlachend aan toe; ik kan haar wel spreken over Horatius en de landelijke schoonheden van Vergilius zouden haar voorzeker bekoren, maar de geest van een jong meisje heeft andere vereisten.

Dat meende de abt ook. In de loomheid van de namiddag vielen hun woorden stil en de abt ontsnapte aan het gevoel van slaperigheid door uit zijn zetel op te staan en met een paar passen naar het venster toe de vaak van zich weg te weren.

- Het is hier haast nog stiller dan bij mij, sprak hij. Het is hier een schoon en gezegend land, mijn vriend, en het verwondert mij dat gij dit Arcadië nooit in een Horatiaanse Ode hebt bezongen.

- Dat is een van de zoetste begoochelingen geweest van mijn oudere jaren. Maar telkens als ik een ode begon kwam een gelijkaardige van Horatius mij voor de geest en wie tracht zich te paaien met het onvolmaakte als de volmaaktheid voor zijn ogen ligt? Als ik aan dit schone land dacht, gezegend door stilte en vruchtbaarheid, hoorde ik in mijn oren ruisen:

 
Hic tibi copia
 
Manabit ad plenum benigno
 
Ruris honorum opulenta cornu;

en wat kon ik er schoner over zeggen? En als, in de gulden stemming van een dag als deze, ik de wijn wilde verheerlijken in de vele vreugden die hij ons, ook geestelijk, schenkt, kon ik niet buiten het:

 
Tu lene tormentum ingenio ad-moves
 
plerumque duro...
[pagina 155]
[p. 155]

‘Gij verwijdert van het strenge gemoed alle kwelling; van de wijzen ontdekt gij de kommer en hun verholen gepeins; in het angstig gemoed brengt gij weer hoop en aan de arme schenkt gij kracht en vertrouwen.’

Zij luisterden naar de bekoring van het woord uit een tijd die voor hen nog de waarde van het levende bezat.

En toen de abt bevel had gegeven de karos voor het perron te brengen, kwam een rijtuig de olmendreef ingereden en een jong meisje liep vlug de trappen op; daar zij de abt zag in gezelschap van haar vader bleef zij eerbiedig staan en maakte een hoofse buiging.

- Welkom, welkom, zei de heer de Hovel en kuste ze op het voorhoofd.

De abt, de linkerhand onder zijn fonkelend kruis geborgen, zei welwillend:

- Het is mij een hoge gunst u nog voor mijn heengaan te mogen begroeten, freule de Hovel.

Toen nam hij afscheid.

 

Voor het open raam zat de heer de Hovel te verpozen in gezelschap van zijn dochter. Zij is een hele vrouw geworden, dacht hij, en een vrouw met een zeldzame bekoorlijkheid. En hij keek met welgevallen naar het slanke, blonde meisje dat, voor het raam staande, de schoonheid van de avond in zich opnam.

- En nu blijf ik hier, vader, had zij gezegd.

Het was hem lief dat zij in zijn nabijheid verbleef, hoewel hij zijn vrijwillige vereenzaming in een gelukkige geest had gedragen. Hij leefde in het ongestoorde geluk van wie niets van de mensen verwacht en zich teruggetrokken heeft in het rijk van het innerlijke leven. Zijn dagen vielen hem niet lang; de wereld van de geest is minder beperkt dan deze van het dagelijks gebeuren en buiten een verstandelijk leven zonder kommer had hij in zijn bereik de vele goede dingen die van de aarde komen.

[pagina 156]
[p. 156]

- En zult gij u niet eenzaam voelen buiten het gezelschap van vriendinnen en de verstrooiing van de grote stad, vroeg hij.

- Eenzaam, vroeg zij verwonderd, wie kan zich hier ooit eenzaam voelen.

Hij knikte begrijpend.

- Maar het leven is lang, zei hij.

Ja, het leven is lang. Voor een meisje van achttien jaar schijnt het nooit naar zijn eind te zullen gaan en iedere morgen is het alsof het pas begint.

- Ik ben zeer ongeduldig geweest naar deze dag, zei ze, het is mij alsof ik nu eerst weet hoe goed het hier is.

Zij keek aandachtig naar het land dat wijd en vlak gestrekt lag in de innige kleuren van de avond. De beek die linksaf naar de rivier ging, de knotwilgen ver weg aan de dijk en te midden van het weiland de duistere olmendreef die de schaduwen van de avond dichterbij bracht.

- En zult ge al uw vriendinnen niet missen en tante Henriette, vroeg hij.

- Neen, schudde zij, die waren slechts ongeduldig om hun entree te doen in de wereld en hun laatste zorg was onberispelijk te kunnen dansen voor deze gebeurtenis. En tante Henriette is zeer lief maar zij is zoveel anders dan gij, vader, en al haar belangstelling gaat naar zaken die mij niet interesseren. Zij weet alles wat er in de omgeving van goeverneur Karel gebeurt en als er iets is dat buiten haar weet is voorbijgegaan, voelt zij zich gekrenkt en ongelukkig.

De heer de Hovel glimlachte.

- Zij is zo geworden omdat zij sinds twintig jaar in niets anders heeft geleefd, antwoordde hij, en het leven is samengesteld uit gewoonten.

Zo spraken zij en de avond werd grauw rondom het huis en toen de kaarsen waren aangestoken lag heel de wereld in stilte rondom hen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken