Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk 3 (1959)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.90 MB)

XML (0.76 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk 3

(1959)–Filip de Pillecyn–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 253]
[p. 253]

XIII

Er was een brief van tante Henriette gekomen. Geen woord over de gebeurtenissen die anders haar leven vulden. Maar dat ritmeester van Calcken zich het leven had genomen. Men zegde dat hij de avond tevoren aan de speeltafel zeer zware schulden had aangegaan die hij onmogelijk kon voldoen. Men legde zijn dood uit als de logische daad van de officier die de schande niet wil overleven. En nu zij over alles goed nadacht, kwam tante Henriette tot het besluit dat het toch nog een geluk was geweest dat Leda haar toekomst niet op hem had gericht; want een man kent ge nooit en onverwacht wordt men bedrogen door iemand waarin men al zijn vertrouwen had gesteld. Dat alles had haar droevig gemaakt en haar gezondheid aangetast; zo gevoelig was zij erdoor getroffen. En het was haar alsof heel die treurige geschiedenis haar veel ouder had gemaakt.

De heer de Hovel had lange tijd peinzend naar de brief gekeken en ook Leda zat zwijgend, de ogen gevestigd op het papier.

- Het was een goed mens, zei hij ten slotte, ik begrijp het niet.

En de freule lag wakker in haar bed; het beeld van de dood stond voor haar. Een man die de dood was ingegaan. Hij was rijzig en flink, een goed mens, had haar vader gezegd, en hij had haar liefgehad. Haar gemoed dat vervuld was geweest van

[pagina 254]
[p. 254]

de plotse vreugde in haar eigen leven, voelde de schaduw van het onheil. En zij durfde niet denken aan wat haar gedachten onophoudend had beziggehouden. Er was een groot medelijden in haar en de angst om het vele ongekende dat zij in deze dood vermoedde.. En zonder dat zij het besefte waarom, weende zij om de dood van ritmeester van Calcken.

Maar de slaap had haar weemoedigheid weggenomen en toen zij in de namiddag langs het veer reed dat slaperig en verlaten lag, hield zij het paard een ogenblik stil en riep:

- Morgenvroeg kom ik nog vóór de zon.

Hij zag haar na, het blonde haar golvend op de vaart van de rit. En na haar woorden scheen de dag hem lang.

En toen het nog half nacht was, stond hij op. ‘Net zoals toen,’ dacht hij; die morgen vol goddelijke stilte en goddelijk licht.

En die ogenblikken kwamen nader tot hem, met scherper en duidelijker verlangen. Hij ging tot aan de rivier; hij hoorde het zacht geruis van water dat door het riet gaat. Een zware, kille nevel lag op het water. Tot in de boot gaande keek hij strak voor zich uit: alles lag begraven in de mist die de duisternis van de nacht nog grauwer maakte.

Hij wachtte in de deuropening of hij haar tred niet hoorde. Het was of de nevel alle geluid opzoog en door de grijsheid waarin alles was gehuld lag alles vormloos rondom hem. Tot hij dichtbij, alsof een gordijn van voor het gerucht werd weggerukt, haar haastige stap vernam. Nog voor zij hem had opgemerkt had hij zijn arm om haar heengeslagen; onder de lange mantel voelde hij de warmte van schouder en arm.

Hij maakte licht en zag haar aan met hongerige ogen.

- Het is zo koud en zo mistig, klaagde zij, en ik had gehoopt op een zachte, heldere morgen.

Hij zag hoe zij onder de mantel het rode zwempak aan had. En vooraleer hij kon antwoorden was hij overweldigd door de

[pagina 255]
[p. 255]

vreugde van zijn ogen. Zo blond kwamen keel en dijen uit het sterke rood, en zo innig stonden haar ogen in het gelaat; en hij knielde neer en omvatte haar dijen.

Toen zei hij, en hij dwong zich tot spreken:

- De morgen is vijandig op het water, er zal geen licht zijn vooraleer de zon de mist heeft opgezogen. En het is koud.

Hij legde vuur aan en toen de vlammen hun gloed zonden door de kamer doofde hij het licht. En zij stonden, elkaar omvattend, en staarden in het vuur. Hij nam haar mantel af. Rozig in de schijn der vlammen waren haar armen en schouders en de hoge dijen. En haar ogen glansden. Eng omvatte het rode weefsel de schuchter getekende heupen en de pas ontloken borsten.

Hij staarde haar aan alsof hij niet geloven kon dat dit geluk het zijne was, levend tussen schuchterheid en verlangen. Zo stonden zij sprakeloos naast elkaar, alsof zij luisterden naar de woorden die zij hoorden in zichzelf.

Dan gleden zijn kussen over haar armen, haar schouders, haar mond.

- Ik zal nooit meer kunnen buiten u, zei hij.

- Gij zult niet meer moeten buiten mij, glimlachte zij, want ik zal alles voor u zijn.

En toen dacht de veerman aan de heer de Hovel, het grote witte huis, en aan de veerman die zijn vader was geweest.

- En de zomer is haast voorbij, sprak hij. Dan komt de herfst en de winter en wat nu in ons is, kan zijn als de vergankelijkheid van de seizoenen.

Maar zij schudde het hoofd en kuste hem, want zij was jong en geloofde in de onsterfelijkheid van de liefde.

 

Het schemerde en de meid Anne-Marie zat te kijken naar de beeltenis van onze goede keizerin Maria-Theresia. Zij zat lang te peinzen en luisterde verstrooid naar de laatste geruchten van de dag, en toen die weggestorven waren in het onbestemde en

[pagina 256]
[p. 256]

verre gerucht van de avond, stak zij de kaars aan en maakte haar bundeltje.

Zij ging zich nog eens bekijken in het spiegeltje, de kaars boven het hoofd geheven. Zij staarde in haar eigen donkere ogen en scheen niet te begrijpen wat eruit sprak. Neen, zij begreep niet, de bruine meid Anne-Marie, want heel het leven was anders dan het scheen te zijn. En voor de laatste maal hier op de hoeve kleedde zij zich uit. ‘Och Here, zei ze tot zichzelf, waartoe dient het allemaal.’

Zij had geen haast en liet langzaam het hemd over haar lichaam glijden. Zo'n schoon fijn hemd waarin zij haar lichaam zachter en voller voelde en waaruit het donker en verlangend oprees. O, zoals die avond bij de veerman. En het verdriet overkwam haar van schone uren die niet wederkeren. ‘O veermannetje, dacht zij, zoudt gij dat ooit vergeten?’

En zij ontwond heur haar; als zij de zwarte vlechten door haar vingers liet glijden, hield zij plots in en greep naar de schaar en zij legde de glanzende, lange lok behoedzaam op het bed.

Toen was het nacht met weinig sterren en koel en ver geruis. Zij blies de kaars uit en ging de weg die zij zo goed kende in het donker. Zij keek niet om naar wat haar slaapstee was geweest, noch naar de stallen, noch naar het huis. En door de weiden heen volgden haar voeten het pad naar de dijk.

Zij sloop tot aan het venster en zag dat alles rustig was; zij zag de vage vormen van tafel en stoelen en bleef een ogenblik staan, denkend aan wat voorbij was. Toen nam zij de haarlok, kuste die en legde ze op de vensterrichel.

De keten klopte tegen de boot en om haar heen gleed en ruiste de rivier. Met onbehendige riemslag roeide zij naar de overkant en meerde de boot. Toen keek zij nog eens om maar over het water was alleen de nacht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken