Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk 3 (1959)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.90 MB)

XML (0.76 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk 3

(1959)–Filip de Pillecyn–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 280]
[p. 280]

III

De onderpastoor was thuisgekomen van de dekenij. Hij was nu zes jaar op de parochie. Het was zijn eerste plaats als geestelijke. Men had hem gelukgewenst dat hij zo direkt van het seminarie naar zo'n belangrijke parochie werd gezonden. Als jongste van de drie onderpastoors gaf men hem de karweitjes van de jeugdzorg, de boerenjeugd en de arbeidersjeugd. Zelf een buitenjongen, was hij opgetogen over zijn belangrijke funktie.

Het was een moeilijke tijd, had de deken hem bij zijn aankomst in de parochie gezegd. De deken was een voorzichtig man die liefst met iedereen goed stond. Hij predikte zo weinig mogelijk in deze gevaarlijke tijden, gaf aan zijn onderpastoors de raad in hun sermoenen niet af te wijken van de traditionele uitleg van de katechismus. De onderpastoor, die niet zeer welsprekend was, had deze raad gevolgd. De katechismus is uitgebreid genoeg om er over te prediken zonder opspraak te verwekken. In zijn vergaderingen met bestuursleden van boeren- en arbeidersjeugd had hij met welbehagen geluisterd naar hun plannen eens dat de bezetting een einde zou nemen. ‘Maar zo lang stilblijven, jongens,’ had hij steeds gezegd.

Zij hadden zijn raad opgevolgd. De fabrieken werkten en soms kwamen Duitse officieren dansen met de dochters en vrouwen van de fabrikanten. De bezetting was nauwelijks merkbaar. Alleen de verplichte arbeid in Duitsland bracht rumoer.

[pagina 281]
[p. 281]

Maar wie geld had ontsnapte ook hieraan want steekpenningen behouden steeds hun kracht. En heel deze bezettingstijd verliep zonder onlusten.

Vooruitziende fabrikanten hadden hun voorzorgen genomen en van hun grof verdiende geld voor en tegen gesteund. Zodat zij, toen de Duitsers aftrokken, op de steun konden rekenen van hen die kapot sloegen en plunderden en zonder openlijke tegenspraak op hun vaderlandse houding konden roemen. En de onderpastoor nam eerbiedig zijn hoed af als hij ze op straat ontmoette.

De deken had hem na de mis op de dekenij doen komen. Zij dronken een kop koffie in de keuken want hij was een profijtig man en de kolen waren duur. Hij had vernomen dat de zoon van dokter Danneels uit de gevangenis was thuis gekomen en iemand die hij vertrouwde had hem gezegd dat hij niet naar de zondagsmis was geweest. Dat was zeer spijtig gezien de rang van de familie in de parochie.

De onderpastoor knikte. Hij was verbaasd geweest over de onverschilligheid in geloofszaken die hij in deze gemeente had aangetroffen. In zijn geboortedorp werd iemand die naar kerk noch kluis ging met de vinger gewezen.

Het was nu een goede gelegenheid, meende de deken, om kennis te gaan maken met de zoon van de dokter. Hij had hem nog niet ontmoet en een vriendelijk woord doet veel. En zijn ouders zijn kristelijke mensen.

De onderpastoor kreeg een onaangenaam gevoel toen hij het verzoek van de deken hoorde. Hij dacht aan de septemberdagen; met grote voldoening had hij staan grinniken toen zijn discipelen het huis van de dokter stuk sloegen. Van buiten de gemeente hadden zij hulp gekregen om te plunderen. Toen hij, geruime tijd nadien, bij de dokter aan huis moest komen, was deze koel en terughoudend geweest; moeder en dochter waren vriendelijk en deden alsof zij niet wisten wat er gebeurd was.

[pagina 282]
[p. 282]

In de grond waren zij blij om de spoedig teruggekeerde vriendelijkheid van buiten die zich soms in overdreven vriendschap openbaarde.

De onderpastoor had gezeten in een van de nieuwe zetels die de meubelen vervingen die hij had zien stukslaan, en had een glas porto en een sigaar gekregen.

Dit onthaal had hem gesterkt in het gevoel dat de deugd aan zijn zijde was, toen hij zijn hart ophaalde bij het schouwspel van de septemberdagen. Alleen als hij de dokter op straat ontmoette, kwam een zekere gegeneerdheid in hem op die hij met een diepe zwaai van zijn hoed trachtte te verbergen.

Met een gebaar van ‘in Gods naam dan’ belde hij aan.

Hij had zorgvuldig nagedacht over wat hij zou zeggen. Het was niet de eerste maal dat hij de kennismaking ging hernieuwen bij mensen die bij het plunderen van hun huis zijn aanmoedigende aanwezigheid hadden opgemerkt. Zijn argument was steeds geweest: ‘Wat voorbij is, is voorbij.’ En sommigen beaamden zuchtend en hoofdschuddend de kracht van deze redenering. Maar anderen hadden zijn zalvende woorden onderbroken en gezeid dat er niets meer was kapot te slaan. Hij was weggegaan in het besef van zijn gekrenkte geestelijke waardigheid.

Toen hij het aan de deken vertelde, had deze bedachtzaam met het hoofd geknikt en gezegd: ‘Gij zijt misschien wel wat onvoorzichtig geweest, meneer de onderpastoor.’ Nu, een mens denkt niet altijd aan de waarheden van morgen.

De schoonmaakster deed de deur open. ‘Neen, 't is niet voor de dokter,’ zei de onderpastoor, ‘'t is Goddank niet voor de dokter. Vuil weer,’ besloot hij terwijl hij met krachtige halen zijn zware schoenen over de mat schoonwreef.

Hij werd in de woonkamer binnen gelaten waar Lisette zat met een handwerkje. De onderpastoor sprak zijn afkeer uit over het barre weer en dat de winter nog niet begonnen was en dat er zoveel influenza begon te komen. Hij was blij dat hem een

[pagina 283]
[p. 283]

sigaar werd aangeboden. Dat bracht hem meer op zijn gemak.

- Enne, zei hij, terwijl zijn blik de zware rookwolk volgde die hij naar de zoldering had geblazen, ik heb gehoord dat uw broer thuis is.

Hij deed een duchtige haal aan zijn sigaar.

- Dat is een goeie zaak, meende hij, dat duurt nu al lang genoeg.

Dat vond Lisette ook.

- En hoe is het met uw broer? vroeg hij.

Lisette aarzelde. ‘Redelijk goed,’ antwoordde zij.

- Ik kwam eigenlijk om hem goendag te zeggen, ging hij verder, hij was weg sedert ik hier op de parochie ben en ik moet toch persoonlijk kennis maken met al de parochianen.

Het was alsof hij zich verontschuldigde.

Lisette legde haar handwerk op de stoel. Het moest juist deze onderpastoor zijn die op Paul afkomt, dacht zij.

- Ik zal hem gaan roepen, zei ze.

Een ogenblik later kwam zij terug met een fles porto en twee glazen. Zij schonk in. ‘Dat is gezelliger om bij te praten,’ zei ze. Zij nam haar handwerk mee en verdween.

De onderpastoor slurpte aan zijn glas. Deze porto is goed, dacht hij. Hij hoorde de voordeur opengaan, een patiënt werd binnen gelaten. Kort daarna hoorde hij een gedempt gesprek in de gang. Een patiënt ging buiten. Dokter Danneels had een drukke praktijk. De onderpastoor hoorde het vage gerucht van de mensen in de wachtkamer. Dan dacht hij weer aan wat hij te zeggen had, dronk een slokje van zijn glas. Hij blijft lang weg, dacht hij.

Dan kwam Paul binnen.

 

- Wat komt die vent hier doen, had hij gevraagd toen Lisette hem vroeg in de woonkamer te komen waar de onderpastoor hem wachtte.

[pagina 284]
[p. 284]

Zij haalde de schouders op.

- Hij moet kennis maken met iedereen die op de parochie woont, zei ze.

Zij legde haar hand op zijn arm.

- Paul, zei ze, denk aan Papa en Mama die met de mensen hier moeten leven. Ik weet dat het hard is voor u, maar bijt op de tanden. Praat wat over onverschillige zaken en dan zijt ge ervan af.

Het was Paul of hij de zuster weervond die hij, jaren geleden, tot weerziens had gekust. Niet de Lisette die was opgenomen in het wereldje van schijn, oppervlakkigheid en gemaaktheid, maar het meisje dat stil en huiselijk met hem in het gezin van dokter Danneels had geleefd.

- Hoe ziet hij eruit, vroeg hij glimlachend.

- Serieus en gegeneerd, antwoordde zij. Ik heb hem een porto gegeven. Gij krijgt er ook een als ge bij hem gaat.

Intussen had de onderpastoor zijn tweede glas ingeschonken. Hij bracht het aan de lippen toen Paul binnen kwam en verslikte zich als ware hij op heterdaad betrapt.

Dat is nu die onderpastoor, dacht Paul, de man die zich stond te verlustigen bij brutaliteit en ellende en die hier aan de overkant van de straat stond te grinniken toen ze onze meubelen stuk sloegen. Het was een kloek gebouwde man, die onderpastoor. Zijn voorhoofd was gedeeltelijk overwoekerd door donker haar. Hij had zijn grote handen op de knieën gelegd.

- Mijnheer de deken gaf mij de raad eens te komen kennis maken, zei hij. Hij wenst dat de geestelijkheid de parochianen persoonlijk kent.

Dat is het, dacht de onderpastoor, hij zal nu weten dat ik kom vanwege de deken en niet uit eigen beweging.

Paul antwoordde niet. Hij dronk een slokje porto en wachtte.

Eindelijk sprak de onderpastoor verder.

[pagina 285]
[p. 285]

- Ge ziet er goed uit, mijnheer Paul, 't is toch Paul, niet waar.

- Ge ziet er ook goed uit, zei Paul.

Het was of de onderpastoor onthutst was door dat antwoord. Het bracht hem weg van zijn goed overlegde toespraak. Hij trachtte te glimlachen.

- Dat gaat nogal, zei hij.

Maar de tijden waren moeilijk, de mensen waren gelijk veranderd na deze oorlog. Vooral de jeugd, die was alleen uit op dans en plezier en met de meisjes was het niet beter gesteld dan met de jongens. Het was een moeilijke parochie geworden.

Paul luisterde naar het platte Waaslands van de onderpastoor. Zou hij in dat taaltje ook zijn preek houden?

- Ja, een oorlog is steeds slecht in zijn gevolgen, meende hij.

- Dat zegt ge wel, knikte de onderpastoor.

Hij nam zijn glas op. ‘Santé,’ zei hij.

Zou hij nu al uitgepraat zijn, dacht Paul.

De onderpastoor proefde met zijn tong de porto van zijn lip.

- En zijt ge 't al gewoon thuis, vroeg hij.

- Wel ja, zei Paul, maar ik kan moeilijk wennen aan die nieuwe meubels, ik was met die oude, soliede meubels opgegroeid.

- Het zijn toch schone meubels, meende de onderpastoor, en dure ook zoudt ge zeggen.

Het was Paul of hij een bittere smaak in de mond kreeg.

- Gij hebt de oude zien kapot slaan, gij moet weten welke van beide de schoonste waren.

De onderpastoor schrok even op.

Ja, dat waren allemaal verdrietige zaken geweest, maar dat was nu, Goddank, voorbij. Het werd tijd dat er meer vrede in de harten kwam. Hij dronk een slokje van zijn porto.

- Het schijnt niet zo verdrietig te zijn geweest, zei Paul, vermits gij er zoveel plezier bij hadt.

[pagina 286]
[p. 286]

- Dat is allemaal fel overdreven, was het antwoord, en ge moogt ook niet alles geloven wat de mensen zeggen.

Het was zeker overdreven, meende Paul, de meubels van de ouders kapot slaan omdat de zoon volgens hen misdaan had.

- Misschien is dat wel bijbels, mijnheer de onderpastoor, maar wat het met rechtvaardigheid, laat staan met kristelijke naastenliefde te maken heeft, dat begrijp ik niet. Misschien kunt gij mij dat uitleggen vermits gij aangesteld zijt om van op de predikstoel het ware woord te verkondigen.

De onderpastoor was geen welsprekend man. Hij stotterde een beetje toen hij antwoordde:

- Mijnheer Paul, de tijden waren moeilijk en het was onmogelijk tegen de volkswoede in te gaan en dan gebeuren er dingen die de mensen later betreuren.

- Volkswoede, viel Paul uit, de jonge snaken die gij maanden lang de rol geleerd hebt die zij moesten spelen, en die gij toegejuicht hebt toen zij hun handwerk verrichtten. Waarom zoudt gij de betreurenswaardige dingen, zoals gij dat noemt, belet hebben vermits gij ze zelf hebt voorbereid.

- Abuus, abuus, riep de onderpastoor uit, de geestelijkheid mocht haar gezag niet riskeren om op te treden in zo'n moeilijke tijden.

- Als een priester maar priester is als het gemakkelijk gaat, waarom predikt gij dan over de belijders en de martelaars. Het is in moeilijke omstandigheden dat gij moet tonen dat gij priester zijt. Ik vraag aan u geen martelaarschap, maar rechtvaardigheid en naastenliefde. En ik vraag mij af wat priesterlijks er was in hen die zowat overal hun hart hebben opgehaald waar er geslagen en vernield werd. Gij zegt nu: ‘Dat is allemaal voorbij,’ maar bij God, het is niet voorbij. Of meent gij dat gij dat alles kunt wegmoffelen in de mouw van uw soutane?

Hij zweeg, dronk zijn glas leeg en vulde het.

De onderpastoor stond recht.

[pagina 287]
[p. 287]

- Zo kunnen wij niet redeneren, zei hij. Gij zijt verbitterd en ziet alles verkeerd. Wij zullen later spreken als gij dat allemaal een beetje vergeten zijt.

Paul sloot de deur achter de onderpastoor toen Lisette nieuwsgierig afkwam.

- Hoe was het, vroeg ze.

- Kijk maar, antwoordde hij.

Hij opende de deur. De onderpastoor ging met haastige stappen te midden van de straat en scheen de mensen niet te zien die hem groetten.

- Is hij altijd zo, vroeg Paul.

- Gij doet verkeerd, Paul, zei Lisette bekommerd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken