huizes was een goede vriend die naar het seminarie is gegaan. Zij hebben elkaar nog een paar keren ontmoet toen Paul aan de universiteit was. Dan was ook deze vriendschap gedaan. Van vele kostbare dingen hebben deze jaren ons beroofd.
Als hij wordt binnengelaten, komt een lange, zwarte geestelijke naar buiten. Hij draagt een zware bril met donkere omlijsting.
- Dag Henri, zegt Paul.
De geestelijke kijkt verrast op:
- Paul, antwoordt hij.
Een ogenblik staan zij aarzelend tegenover elkaar. Dan volgt een stevige handdruk.
- Kom binnen, zegt Henri, ik heb al de tijd van de wereld.
- Ik kom eigenlijk als zakenman, antwoordt Paul glimlachend. Ik kom specialiteiten verkopen aan uw vader.
Zij lachen allebei en gaan binnen.
Zij zitten in de studeerkamer van Henri. Een warm gevoel van herlevende vriendschap maakt Paul gelukkig. Hij heeft steeds veel van deze jonge man gehouden. Als kollegestudent was hij ernstig en vroom. Beiden waren de beste leerlingen van hun klas.
- Wat een geluk dat ik een dag vrijaf heb, zegt Henri.
Hij was, onmiddellijk nadat hij het seminarie had verlaten, tot kollegeleraar aangesteld. Hij deed het graag. Al onderwijzend leer ik veel bij, zei hij, met een kort glimlachje.
Die is niet veranderd, dacht Paul, hij lacht zoals vroeger, een beetje in zichzelf. En hij heeft nog zijn ernstig gezicht dat er hem strenger doet uitzien dan hij werkelijk is.
En daar zij spraken over de gemeenschappelijke herinneringen uit hun kollegetijd, waren de jaren afwezigheid spoedig overwonnen. Paul hoorde de lotgevallen van jongens die met hem op de schoolbanken hadden gezeten en van oud-leraars die pastoor, deken of zelfs kanunnik waren geworden. Zij lachten als zij de bijnamen van hun oud-leraars vernoemden. En ook