Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Norman a matrosi (1996)

Informatie terzijde

Titelpagina van Norman a matrosi
Afbeelding van Norman a matrosiToon afbeelding van titelpagina van Norman a matrosi

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.17 MB)

Scans (31.94 MB)

ebook (4.48 MB)

XML (0.04 MB)

tekstbestand






Illustrator

Joey Kuisch

Vertaler

Dorothee Wong Loi Sing



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

reisverhalen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Norman a matrosi

(1996)–Ronald L. Pinas–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 17]
[p. 17]

Norman de Matroos

Norman was een jongeman die in een klein dorpje in Nederland geboren was. Hij was een flinke arbeider. Hij werkte in de grote magazijnen langs de rivier. Maar telkens wanneer hij een schip weg zag gaan zei hij: ‘Kan ik ook geen matroos worden? Dan kan ik vele landen zien.’ En elke dag droomde hij dat hij een matroos zou worden.

Eens moest een kapitein met een lading naar een ander land varen. Maar toen werd een van zi[jn] matrozen erg ziek. Hij bracht hem gauw naar de dokter. De dokter zei tegen hem dat die matroos te ziek was om op zee te gaan. Hij zou kunnen sterven als hij op zee zou gaan. Maar de kapitein vroeg de dokter of er geen andere mogelijkheid was om die matroos toch te kunnen meenemen want hij had hem dringend nodig. Maar de dokter gaf hem geen toestemming. De kapitein besloot hem achter te laten.

Op weg naar zijn schip botste hij tegen Norman op. De kapitein viel op de grond. Norman pakte hem vlug op en zei: ‘Pardon vader, ik kon het niet helpen! Er is toch niets met u gebeurd?’

De kapitein antwoordde: ‘Neen,’ en begon toen te lachen. Hij bekeek Norman, daarna gaf hij hem een handdruk. Hij zei: ‘Ik ben kapitein Gerrit Maas. Ik zie dat je sterk en flink bent. Momenteel is een matroos van mij ernstig ziek. Ik heb nog iemand nodig om vanavond te kunnen vertrekken. Als je met me mee wilt, kun je dat matrozen werk aanleren. Het is nu twaalf uur 's middags. Je moet dan gauw naar huis om je familie te zeggen dat jij vandaag met mij weg gaat.’

[pagina 18]
[p. 18]

Norman zei: ‘Kapitein Gerrit, ik heb geen enkel bezwaar om met u weg te varen want het is reeds lang mijn droom geweest om matroos te worden. Ik heb geen ouders meer en ook geen familie. Ik ben alleen. Ik ga snel naar huis om een paar dingen van mij te halen dan keer ik gauw terug.’

Norman rende zo gauw hij kon naar zijn schamele huisje. Hij nam alles wat hij dacht dat hij nodig zou hebben. Daarna stootte hij de deur dicht en rende gauw terug naar de kapitein. Toen hij terug was ging de kapitein vlug de papieren in orde maken opdat hij Norman op zijn boot mocht meenemen. Toen Normans papieren klaar waren ontving kapitein Gerrit een bericht dat hij onmiddellijk moest vertrekken want men verwachtte een grote storm op zee. Voor middernacht moest hij de volgende hoofdstad reeds bereikt hebben.

De kapitein stapte samen met Norman in zijn schip. De kapitein luidde de bel. Al zijn mannen begrepen toen dat ze onmiddellijk vertrekken zouden. De kapitein gaf opdracht de ankers op te halen en de touwen die het schip aan wal hielden los te gooien. Zij hesen de zeilen en vertrokken zo snel ze konden van wal. Norman was een beetje bedroefd. Hij stond te staren naar zijn dorp dat hij achter zich liet. Langzaam dreven zij de zee in totdat er geen land meer te zien was. Na een poosje stelde de kapitein Norman aan zijn mannen voor. Elk van hun gaf hem een handdruk. Daarna liet de kapitein zijn voorman Norman het matrozen werk leren.

Norman vatte het werk snel en kon na enige uren vele karweitjes zelf doen. De kapitein liet nu alle zeilen hijsen zodat ze in volle vaart en voor middernacht de volgende hoofdstad bereiken konden. In de vooravond, na het avondeten ging de kapitein

[pagina 19]
[p. 19]

in zijn kamer uitrusten. Een paar van de mannen gingen ook slapen. Sommigen van hen zaten kaart te spelen en anderen hielden de wacht. Norman was boven met de stuurman aan het babbelen. Tegen negen uur was het overal stil op het schip. Alleen de golven en het gesuis van de wind kon je nog horen. Ze hadden nog net drie uurtjes te varen om de stad te bereiken.

Het was ongeveer tien uur 's avonds toen de zware zeestorm op kwam. De kapitein en de andere mannen die sliepen renden gauw naar het dek. Een ieder ging toen op zijn post staan. Het donderde en het bliksemde. De golven waren zo hoog als een huis zodat er water in het schip kwam. Allemaal werkten toen hard om het water uit het schip te hozen zodat het niet tot zinken zou komen. Een voor een haalden de mannen de zeilen neer, zodat de sterke wind hun zeilen niet zou verscheuren. Met veel moeite kon de stuurman het schip besturen zodat het niet zou kapseizen.

Daarna raakte er een touw vast in het grootzeil. Het zag er naar uit dat de mast breken zou. De wind blies ook harder. De kapitein wist zich geen raad nu want zijn matroos die goed klimmen kon was achter gebleven. En als de mast breken zou dan zou het schip kapseizen. Norman haastte zich naar de kapitein en zei: ‘Kapitein Gerrit, ik kan erop klimmen. U hoeft niet bang te zijn.’

Na een poosje vond de kapitein goed dat Norman mocht klimmen om het zeil los te maken. Met veel moeite klom hij naar het kraaienest. De mannen duimden voor Norman. Ze vierden wat touw voor hem. Voorzichtig hing hij op het touw en gleed langzaam naar het zeil toe. Het schip helde toen naar een kant over. Met al zijn kracht trok hij het zeil op

[pagina 20]
[p. 20]

en kon daardoor het verfrommelde touw los krijgen. De mannen trokken het zeil heel langzaam naar beneden en bonden het vast. Zodoende kwam het schip weer rechtop te liggen.

Kort daarna luwde de storm. De wind werd toen stil. Heel langzaam gingen enige zeilen op. Toen Norman weer op het dek was maakten de mannen pret met hem, hieven hem op en lieten hem weer neer. Daarna wasten ze hem met bier. Ze dansten en schaterlachten. Kapitein Gerrit was ook in hun gezelschap. Ze maakten pret totdat ze niet meer konden. Anderen sliepen dronken op het dek. Kapitein Gerrit ging in zijn vertrekje slapen. Ze zeilden verder en bereikten drie uur 's ochtends de volgende stad. In de ochtenduren losten ze hun lading en brachten een nieuwe lading aan boord om dan verder naar een andere hoofdstad te gaan.

Zo ging het in Normans leven toe zodat hij vele landen en hoofdsteden zag. Ook leerde hij veel van het leven op zee. Op een dag toen kapitein Gerrit jarig was hielden de lieden een feestje voor hem aan wal. Zij maakten plezier, dansten en maakten kabaal. Na een poosje hield hij een weddenschap. Wie het snelst op de touwen naar het kraai toe klom zou een gouden munt van de kapitein krijgen. Er waren zes man, waaronder ook Norman. Nadat kapitein Gerrit het fluitsignaal gaf klauterden de lieden naar boven. Maar binnen een oogwenk had Norman het kraaienest bereikt. Norman was erg blij dat hij die gouden munt gewonnen had.

Zij wisten niet dat men daar buiten naar de wedloop keek. Toen kapitein Milton Jones van een Engels legerschip de wedloop zag ging hij naar Kapitein Gerrit en vroeg hem of Norman naar zijn schip kon komen om een wedloop met zijn mannen

[pagina 21]
[p. 21]

te houden. Toen zei kapitein Gerrit: ‘Wel, als hij moet komen moet u me eerst een onderpand geven.’

Kapitein Milton zei: ‘Indien hij wint geef ik u honderd gouden munten en dan blijft hij op mijn schip. Maar als een van mijn lieden wint dan moet u mij twintig gouden munten geven!’

‘Ik zal er eerst over nadenken dan zal ik u antwoord daarop geven. Gaat u even zitten, ik kom eraan,’ zei kapitein Gerrit. Kapitein Milton nam toen plaats. Kapitein Gerrit riep Norman naar een kant en sprak met hem over de wedloop die hij moest houden. Norman zei: ‘Ik wil u niet verlaten. U hebt zo goed voor mij gezorgd dat ik kan eten en drinken van het werk dat ik op uw schip verricht. Kapitein stuur die man weg. Sluit geen kontrakt met hem.’

Kapitein Gerrit zat toen goed na te denken wat hij doen moest. Hij richtte zijn ogen op Norman en zei: ‘Norman, ik moet dit besluit nemen, want ik bezit niet zoveel geld meer om mijn lieden te betalen. Geen van hun weet dat ik mijn schip zal verkopen als ik terug in ons land ben. Ook worden mijn mannen een jaartje ouder en willen nu bij hun vrouw blijven. Wel, indien jij nu met deze kapitein weg gaat ben je zeker dat je wat hebt in de toekomst. Zo vanaf nu begin ik afscheid van jou te nemen. We zullen elkaar eens weer tegen komen, jongen.’

Kapitein Gerrit omhelsde hem en gaf hem tien gouden munten. Met tranen in zijn ogen zei Norman: ‘Kapitein Gerrit, ik zal doen wat u van mij vraagt.’

Norman veegde zijn ogen af en haalde toen zijn spullen die hij in een bundeltje bond. Daarna liepen hij en kapitein Gerrit naar kapitein Milton. Kapitein Gerrit zei dat hij zijn besluit had genomen. Vervolgens riep hij al zijn mannen bij elkaar en zei: ‘Norman gaat een wedloop met de andere matrozen

[pagina 22]
[p. 22]

van de legerboot houden. Maar als hij wint keert hij niet terug.’

De mannen waren terneergeslagen. Zij omhelsden Norman en gaven hem een stevige handdruk en elk gaf hem een kadootje. Norman stopte die in zijn bundeltje en nam met verdriet in het hart afscheid van zijn vrienden en ging met de twee kapiteins naar het legerschip. Deze wedloop ging om tien man. Normans vrienden aanschouwden de wedloop vanaf hun schip. Op de fluittoon van kapitein Milton klommen de heren naar boven. Het was een zware race want de wind blies ook sterk. Maar met heel veel moeite heeft Norman toch de strijd kunnen winnen. Kapitein Gerrit schudde zijn hand en zei: ‘Jij was de beste matroos die ik ooit gehad heb. Ik wens je veel geluk in je verdere leven. Eens zullen we elkaar weer ontmoeten.’

Kapitein Milton gaf kapitein Gerrit de honderd gouden munten. Kapitein Gerrit groette hem en ging vervolgens weg. Na enige uren verliet kapitein Gerrit de haven om terug te gaan naar zijn land. Norman was vol verdriet maar kon niets anders doen. Het werk dat hij op het soldatenschip deed was veel zwaarder. Alles moest korrekt en stipt op het uur gedaan worden. Op dit schip was er een luitenant die een hoge dunk van zichzelf had. Omdat zijn vader een vooraanstaand persoon in het land was, kon niemand hem ook wat doen. Hij nam geen raad van iemand aan en was erg ruw. Niemand op het schip kon hem uitstaan. Alleen Norman had nog wat geduld met hem.

Een avond toen ze op zee waren ging de luitenant een beetje lucht scheppen op het dek. Het was overal rustig. Norman lag toen tussen een paar zeilzakken naar de hemel te staren. Enige tijd later trof de

[pagina 23]
[p. 23]

luitenant Norman op de zeilzakken aan. Hij zei: ‘Wat doe jij hier! Moest jij niet in je scheepskamer liggen slapen?’

Norman antwoordde: ‘Ik heb het warm en ik kan niet slapen, daarom ben ik hier komen liggen.’

De luitenant schopte hem aan zijn been en zei met een scherpe stem: ‘Ik wil je niet hier hebben. Jij moet onmiddellijk van hier. Naar beneden!’

Norman lachte en zei: ‘Luitenant, u bent ouder dan ik. In alle nederigheid respecteer ik u. U kunt mij toch niet schoppen. Als u kwaad bent op uzelf kunt u dat niet op mij afschuiven. Ik ben ook geen hond die u schopt wanneer u maar wilt.’

De ogen van de luitenant puilden naar buiten. Hij zei: ‘Ben jij niet pluis vent. Wat ik op dit schip zeg moet ook ten uitvoer gebracht worden!’

‘Omdat u alle macht op dit schip hebt, zal ik doen wat u mij beveelt,’ zei Norman en ging toen beneden naar zijn kamer.

Na een half uur stapte de luitenant de kamer van Norman binnen. Norman lag te denken aan wat de luitenant met hem gedaan had. Daarna zat hij naar zijn kadootjes die hij van zijn vrienden had gekregen, te kijken. De luitenant liep rechtstreeks naar Normans bed en gooide alles wat hij op het bed had op de vloer. Norman zei niets en pakte zijn spullen toen op.

Op dat moment was Normans kamergenoot niet in de kamer. Toen hij de kamer binnen stapte vroeg de luitenant: ‘Hallo, van waar kom je. Want tegen dit uur moet iedereen in bed zijn?’

‘Ik was even gaan plassen,’ antwoordde hij.

Direkt na dat antwoord gaf de luitenant hem een harde klap. De jongeman schrok toen. Daarna zei de

[pagina 24]
[p. 24]

luitenant: ‘Je jokt! Morgenochtend tegen acht uur moet ik jullie beiden op de kamer bij de kapitein hebben!’

De jongeman bleef de luitenant maar aanstaren. De luitenant gaf hem opeens weer een klap en zei: ‘Oké! Morgen wanneer jij op de kamer bij de kapitein komt dan moet jij die twee paar zwarte schoenen die ik nu bij mij heb voor mij schoon poetsen en meenemen. Ook moeten ze glimmen.’

Daarna verliet de luitenant de kamer. De matroos ging op zijn eigen bed zitten huilen. Hij pakte een dolk die onder zijn kussen lag en opende de deur om de luitenant te lijf te gaan. Net toen hij weg liep pakte Norman hem vast. Norman zei: ‘Vriend, doe dat niet. Laat die man maar gaan!’ Maar hij begon te vechten opdat Norman hem los kon laten. Norman pakte zijn hand vast waar de dolk was. Hij probeerde hem om te praten, maar de ander probeerde nog steeds de luitenant te lijf te gaan.

Maar na enige tijd kwamen de luitenant, kapitein Milton en enige mannen die het gestomp in de kamer hoorden eraan rennen. Norman had zo'n pech dat de dolk in zijn hand terecht kwam. De mannen haalden ze uit elkaar en de kapitein pakte de dolk uit Normans hand. De luitenant zei: ‘Ik wist wat deze lieden wilden. Ze wilden mij doden. Maar dat hebben ze glad mis. Want aan mij kunnen ze helemaal niet komen.’

Kapitein Milton vroeg: ‘Norman, wou jij dat doen?’

‘Neen!,’ antwoordde hij.

Toen zei de luitenant vlak in Normans gezicht: ‘Kapitein, deze man jokt. Ik weet dat hij al lang op me zit te loeren. Hij lag daar op dek. Daar ik hem naar beneden stuurde is hij kwaad op mij geworden.

[pagina 25]
[p. 25]

Ik weet dat hij de domste man is. Een kleine jongen is hij. Lui is hij. Log en dom is 'ie. Hij moet zich schamen om op zo'n schip te komen.’

Toen zei de luitenant aan Norman: ‘Je doet als of je alles weet maar ik zeg dat je niks weet. Een deurmat is beter dan jij!’

Een ieder keek verbaasd. Normans ogen puilden uit en werden rood. De luitenant bleef hem treiterend in het gezicht uitlachen. Normans ogen begonnen toen te tranen. De kapitein pakte zijn hand vast en zei: ‘Norman, geef antwoord als het waar is dat je de luitenant wou doden.’

Norman bleef de luitenant strak in het oog kijken. Hij probeerde te praten maar kon dat niet. Kapitein Milton fluisterde toen in Normans oor: ‘Zeg wat er precies gebeurd is. Ik zal ervoor zorgen dat ze niets tegen jou zullen doen.’

De luitenant bleef hem in het gezicht uitlachen. Norman kookte van woede. Hij kon geen kik geven. De luitenant zei: ‘Kapitein, wanneer wij aan wal gaan, moet hij niet meer op dit schip komen. Wij kunnen niet met mannen werken die log en stom zijn. Morgen zullen we een zitting houden om deze kleine jongen te bewijzen hoeveel macht ik op dit schip heb.’

En hij bleef Norman in het gezicht uitlachen. Norman bundelde al zijn kracht bijeen en gaf de luitenant zó een vuistslag in zijn gezicht, dat hij meteen flauw viel. Na vier dagen kwam hij bij. Hij schrok toen hij hoorde wat er gebeurd was. Hij liet snel een zitting bijeen roepen en zei: "Ik verklaar dat de matroos Norman nu gelijk opgehangen moet worden, want hij heeft zijn meerdere die de overheid boven hem heeft gesteld, geslagen. Hij heeft het land schande toegebracht. Daarom zeg ik gelijk dat hij vandaag opgehangen wordt! Want in 's lands wet

[pagina 26]
[p. 26]

staat geschreven: ‘Wanneer een matroos een officier mishandelt, moet hij zwaar gestraft worden.’

Kapitein Milton kon niet anders, hij moest doen wat de wet voorschrijft. Hij liet twee soldaten Norman halen. De luitenant had van te voren alle papieren opgemaakt waarin stond dat men Norman op zo en zo een dag zou ophangen. Toen liet hij kapitein Milton een stempel op dat papier zetten om het te bezegelen.

Daarna brachten de soldaten hem naar het touw. En voordat de ophanging zou plaats vinden vroeg de kapitein of Norman iets te zeggen had. Norman sprak: ‘Vandaag ben ik blij. Ik ben niet bang. Vrienden, vandaag zal ik jullie verlaten. Zorgen jullie goed voor elkaar. Mijn tijd is nu aangebroken dat ik sterven zal, maar luitenant ik ben niet boos op u. Maar een ding wil ik u zeggen dat u karakter en denken moet veranderen, dan zal u vrede in uw leven hebben.’

Na deze woorden werd Norman opgehangen. Kapitein Milton rende toen naar beneden. Hij kon niet staan kijken hoe Norman aan het touw hing. De andere matrozen huilden want ze wisten dat Norman een goed mens en harde werker was.

Kort daarna hoorden ze kanonschoten. Maar voordat zij zich konden opstellen om te vechten, verpletterde het vijandige schip hun legerboot. Geen enkele man bleef gespaard. Alleen kapitein Milton kon nog net vluchten. Hoe dat komt, weet ik niet, maar hij heeft dit verhaal verteld.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken